Taal en Tongval. Jaargang 26
(1974)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Dubbel meervoud II0. InleidingVoor de algemene gegevens over deze studie verwijs ik naar de inleiding op het eerste artikel over dit onderwerp, verschenen in Taal en Tongval 26 (1974), 46-69. Er hoeven hier slechts een paar punten te worden aangestipt die alleen voor dit tweede artikel gelden. Allereerst is in de genoemde inleiding vermeld dat ‘alleen de meervoudsvormen die ook in het ABN bestaan’ behandeld zullen worden. Van dit principe is in dit tweede deel, waar de meervoudsvormen van been en blad aan de orde komen, enigermate afgeweken. Voor beide woorden zijn nl. de typen met de meervoudsuitgangen -en, -er, -eren, -ers en -s onderscheiden. Het eerste, derde en vijfde type leveren geen moeilijkheden op en ook de uitgang -ers kan misschien nog net door de beugel van het ABN: bladers (wel in het WNT) en beenders mogen dan niet tot de standaardtaal behoren, kinders heeft het in ieder geval tot een vermelding in het WNT (‘gemeenzaam’) en Van Dale9 (‘in de spreekt. ook’) gebracht, zodat het type -ers in het ABN bekend geacht kan worden. Voor het type -er geldt dit echter niet: kinder staat wel in het WNT, maar met de toevoeging ‘gewestelijk nog’; met de dialectisch zeer verbreide vormen als beender, blader en blaar bevinden we ons wel over de ruim getrokken grens van het ABN. Het leek me echter onjuist dit type daarom niet te behandelen of bij een ander type onder te brengen; de in het ABN wel voorkomende stapelvormen -eren en -ers zijn immers waarschijnlijk te verklaren uit het -er-meervoud. Het beeld van de meervoudsvorming van been en blad in het regionaal gedifferentieerde Nederlands zou wezenlijk te lijden hebben, als het laatstgenoemde type niet aan het licht gebracht werd. Verder kan worden opgemerkt dat er aan dit tweede artikel geen afzonderlijke paragraaf met conclusies toegevoegd is. De gevolgtrekkingen die op grond van het materiaal gemaakt kunnen worden, zijn in de paragrafen over been en blad zelf verwerkt. | |||||||||||||||||||||||||||||
1. beenVoor de bestudering van de meervoudsvormen van been is, behalve van de Amsterdamse vragenlijst D 46, vr. 19 en de dialectwoorden- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||
boeken en -monografieën, gebruik gemaakt van twee Zuidnederlandse enquêtes. De enquête-Willems dateert van 1886 en verschafte gegevens over Nederlandstalig België, Frans-Vlaanderen, Noord-Brabant en een aantal plaatsen in en om het rivierengebied, met als noordelijkste uitlopers Montfoort E 217 en Ede F 193. De voor dit artikel relevante vragen waren die naar het meervoud van been ‘“jambe”’ en been ‘“os”’. Lijst nr. 21 van de Zuidnederlandse Dialectcentrale in Leuven (ZD 21) is van 1936 en leverde gegevens over de Nederlandssprekende provincies van België behalve Limburg. Vraag 9 luidde hier: ‘a) Een been, b) Op zijn beenen staan, c) Beenderen (op het kerkhof)’. Over de meervoudsvormen van been ‘leg’ kunnen we kort zijn. Afgezien van de uitgangsloze meervouden (waarbij enkel- en meervoudsvorm identiek kunnen zijn of lengte- en/of toonverschil kan optreden), die in dit artikel niet aan de orde zijn, wordt in de vragenlijsten bijna uitsluitend bene(n) vermeld. Bijna, want in het uiterste westen van Vlaanderen wordt een aantal keren beens opgegeven, nl. in D 46 voor Veurne H 84, Wulveringem H 88, Beveren N 16 en Stavele N 22; in ZD 21 voor Wulveringem H 88 en Steenvoorde N 104; in de enquête-Willems voor Duinkerke H 74, Woumen H 112, Sint-Winoksbergen N 5, Hondschote N 13, Roesbrugge-Haringe N 17, Kassel N 97, Okselare N 100 en Hazebroek N 155. Verder is er nog de vreemd aandoende opgave beender voor Zundert K 190 (Willems), naast beenderen voor ‘bones’. In de dialectwoordenboeken en monografieën vinden we als meervoudsuitgang voor been ‘leg’ alleen -e of -en. Een kaart of een lijst van aanhalingen uit de literatuur zijn in dit geval dus wel overbodig. Ingewikkelder is het gesteld met het meervoud van been ‘bone’. Hier komen de typen benen, beenderen en in mindere mate beender, beenders en beens voor. Aan de hand van de vragenlijsten heb ik wel proefkaarten getekend, maar het lijkt me toch weinig zinvol deze hier af te drukken. De kaarten gebaseerd op ZD 21 en het materiaal-Willems beslaan immers slechts een deel van het Nederlandse taalgebied en op de kaart naar D 46, die wel het hele gebied omvat, is toch de oostelijke helft grotendeels wit gebleven, ten gevolge van opgaven van uitgangsloze meervouden of van heteroniemen voor been, bv. (in ABN-vorm) schonken, botten, knoken. Verder lijkt de waarde van de beenderen-opgaven me betrekkelijk. Het -eren-meervoud komt volgens de opgaven van vragenlijst D 46 nl. in een vrij sterke concentratie voor in Holland (vermengd met een aanzienlijke minderheid van -en-vormen) en in mindere mate in het | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||
midden en oosten van Noord-Brabant; in de rest van het Nederlandse taalgebied zijn hier en daar wat -eren-vlekjes te zien. Maar in de literatuur wordt het type beenderen maar één enkele keer vermeldGa naar voetnoot(1), nl. in Van Ginneken 1954, 50 voor Marken (E 92), waarvoor op de vragenlijst nu juist een -en-meervoud wordt opgegeven. Er komen daarentegen in de woordenboeken en monografieën heel wat vermeldingen van een -en-meervoud van been ‘bone’ voor, vaak met de toevoeging dat beenderen in het dialect niet bestaat. Volgens Opprel 1896, 30, zegt men in Oud Beierland K 83 ‘voor beêndere altijd beêne’ en ook de opmerking in Van Weel 1904, 54: ‘Uitlsuitend ən hebben: bien, mv. bienən’ moet zeker zo opgevat worden, omdat ze voorkomt in een paragraaf over substantieven ‘die in 't Nederl. den meervoudsuitgang ərs of ərən hebben’. Van Oud Beierland is geen vragenlijst aanwezig, op die van Ouddorp I 19 (op het dialect van deze plaats is Van Weel's beschrijving grotendeels gebaseerd) is geen meervoud van been ‘bone’ ingevuld. Maar in de buurt van deze plaatsen, nl. op Voorne-Putten, in de Hoekse Waard en op Goeree-Overflakkee, komen naast 9 -en-opgaven toch ook 4 -eren-opgaven voor, en wel in Nieuw Hellevoet I 10, Hellevoetsluis I 21, Puttershoek K 92 en Strijen K 124. (Op Overflakkee wordt ook 3 maal beenders opgegeven, waarover straks.) Veel opvallender nog is de toestand in de beide Vlaanderen, Antwerpen en Vlaams Brabant. Weliswaar is het -en-meervoud hier in hoge mate dominant, maar er komen toch op 9 vragenlijsten van D 46 -eren-opgaven voor. Het zijn die van: Aartrijke H 66, Sint-Niklaas I 175, Puivelde I 175a, Borgerhout K 246, Bouwel K 269, Lier K 291, Willebroek K 320, Heule N 89 en Mollem O 72. In de literatuur over dit gebied vinden we echter dikwijls uitdrukkelijke vermeldingen of aanwijzingen dat deze meervoudsvorm niet of nauwelijks bestaat. Zo in: Joos 1900, 96; Lievevrouw-Coopman 1950, 143; Teirlinck 1908-'10, 107; Smout 1905, 67; Cornelissen-Vervliet 1899, 192; Goemans 1936, 73; Claes 1904, 24; Rutten 1890, 21. In ZD 21 komen - ook naar verhouding - nog veel meer beenderen-opgaven voor, nl. 30. Volledigheidshalve noem ik ook hier de plaatsen: Brugge H 36, Torhout H 116, Lichtervelde H 117, Meerdonk I 146, Doel I 148, Adegem I 155, Sint-Gillis-Waas I 173, Sint-Niklaas | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||
I 175, Lokeren I 208, Hamme I 213, Zele I 258, Sint-Gillis-bij-Dendermonde I 264, Wildert K 189a, Wuustwezel K 204, Rijkevorsel K 210, Ravels K 213, Ekeren K 225, Arendonk K 240, Mol K 276, Boechout K 282, Meerhout K 312, Poelkapelle N 31, Staden N 32, Kortrijk N 141, Munte O 35, Moregem O 96, Munkzwalm O 113, Orsmaal-Gussenhoven P 159, Dormaal P 160 en Halle P 161 (in I 146, K 210, K 213 en K 225 naast -en-opgaven; in H 117 naast beenders). Hier kan sprake zijn van ‘schoolinvloed’: de Leuvense vragenlijsten werden veelal ingevuld door a.s. onderwijzers. In de enquête-Willems wordt beenderen opgegeven voor: Sas van Gent I 162, Sint-Niklaas I 175, Ruiselede I 223, Nevele I 233 (op deze vragenlijst was [door Willems zelf?] genoteerd: ‘zeer onzeker’), Vianen K 30, Dordrecht K 94, Geertruidenberg K 129 (naast een meervoud op -en), Breda K 160, Zundert K 190, Kerk Avezaat L 42, Hazebroek N 155, Oosterzele O 30 en Sint-Joris-Weert P 130. Vijf van deze plaatsen liggen in België; het aantal -eren-opgaven in dit gebied is naar verhouding iets kleiner dan in D 46. Met dit alles wil niet gezegd zijn dat het type beenderen in de Nederlandse dialecten helemaal niet voorkomt. Daarvoor wordt het in de vragenlijsten te dikwijls opgegeven. En de discrepantie tussen de opgaven in de vragenlijsten en in de literatuur doet zich vooral voor in België - waar het type -eren in de vragenlijsten nogal zeldzaam is - en wat Holland betreft - waar beenderen op de proefkaarten veel vaker voorkomt - alleen aan de zuidgrens van het gebied. Voor de aangrenzende eiland-Zeeuwse dialecten wordt -eren in de vragenlijsten niet opgegeven, in overeenstemming met de enige twee vermeldingen in de literatuur: Ghijsen 1959-'64, 64 en Dek 1936, 31. Maar zelfs al zou van alle beenderen-opgaven vaststaan dat ze werkelijk tot het gesproken dialect behoren of behoord hebben, dan blijft nog de moeilijkheid dat semantische of stilistische factoren een belangrijke rol spelen. In Van Dale9 wordt als meervoud van been ‘bone’ ‘beenderen en benen’ opgegeven; de eerste twee voorbeelden zijn typerend voor het verschil in gebruik tussen de beide meervoudsvormen: hij heeft bij zijn val enige beenderen gekneusd; de benen zijn voor de hond. Voor mijzelf en vermoedelijk voor heel veel ABN-sprekers zijn deze voorbeelden precies in overeenstemming met het taalgebruik: in de eerste zin zou benen een vreemde indruk maken, omdat het direct de gedachte aan ‘legs’ zou opwekken; anderzijds zou een slager, als ik hem om beenderen voor de hond vroeg, mij waarschijnlijk naar het dichtstbijzijnde kerkhof verwijzen. De toevoeging in ZD 21: ‘(op het kerkhof)’ | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||
zou er dus mede de oorzaak van kunnen zijn dat het aantal beenderen-opgaven in deze enquête groter is dan in de andere. Het zal wel duidelijk zijn, dat het bij een onderzoek zoals voor dit artikel opgezet - met schriftelijke vragenlijsten, voor het hele Nederlandse taalgebied - onmogelijk is waterdichte garanties in te bouwen voor het verkrijgen van gegevens als in de vorige alinea bedoeld. Zoals eerder vermeld luidden de vragen die in D 46 over de meervoudsvorming gesteld werden: ‘Hoe luidt in uw dialect het meervoud van onderstaande woorden? Als er meer vormen mogelijk zijn, wilt u dat dan aangeven en ook het eventuele betekenisverschil?’ Dan volgden er een kolom woorden en in te vullen kolommen voor ‘meervoud’ en ‘betekenisverschil’. Wat been betreft waren vermeld: ‘been (skelet)’ en ‘been (armen en...)’. De ideale invuller in wiens dialect beenderen en benen gebruikt worden zoals in de hierboven aangehaalde zinnen uit Van Dale9, had dus in de kolom ‘meervoud’ die twee vormen kunnen opgeven, en in de kolom ‘betekenisverschil’ er bv. aan toe kunnen voegen: ‘van mensen’ resp. ‘van dieren’. Maar in de praktijk komt het natuurlijk dikwijls voor dat men maar aan een van beide mogelijkheden denkt. In de kolom ‘betekenisverschil’ is trouwens in het algemeen maar weinig ingevuld. Het is dus heel goed mogelijk, dat vormen die in de dialecten wel bestaan, in de vragenlijsten niet aan de oppervlakte gekomen zijn. Het type beender wordt in vragenlijst D 46 opgegeven voor Haule B 129, Eekst C 184, Moergestel K 186, Oostelbeers K 199, Leut L 74, Zijtaart L 180**, Mierlo L 241, Baaksem L 324 en Geleen Q 21. In ZD 21 komt alleen een opgave voor Antwerpen K 244 voor; bij Willems vond ik vermeldingen voor Dussen K 128, Oosterwijk K 185 (naast -en), Baarle Nassau K 195, Hilvarenbeek K 197, Duizel K 219 (naast -en), Lommel K 278, Oostham K 315, Beringen K 358 en Gemert L 207 (naast -en, met de vermelding dat beender voor beenderen van mensen gebruikt wordt). De opgaven voor Noord-Brabant vinden steun in een overeenkomstige vermelding bij De Bont 1962, 342. Beenders treffen we aan in: Sommelsdijk I 24, Middelharnis I 25, Achthuizen I 45a, Goes I 69, Oostsoeburg I 82, Hilvarenbeek K 197 en Nieuwpoort H 46 (vragenlijst D 46); Lichtervelde H 117 (naast -eren) (vragenlijst ZD 21); Zuidzande I 106, Middelburg I 126 (naast -en), Gorkum K 99 en Hoeven K 175 (naast -en) (enquête-Willems). Wat Overflakkee betreft wordt dit type ook opgegeven in Landheer 1955, 58 (naast benen). Het Zeeuwse woordenboek vermeldt het meervoud op -en als het normale en dat op -ers als zeldzaam; de gegevens voor dit | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||
laatste type zijn afkomstig van de omgeving van Middelburg I 81, Kloetinge I 70, Wissekerke I 47 en Kamperland I 67c (Ghijsen 1959-'64, 64). De opgaven in vragenlijst D 46 voor Goes (bij Kloetinge) en Oostsoeburg (bij Middelburg) passen goed in dit beeld. Het meervoud beens komt, evenals bij been ‘leg’, voor in West- en Frans-Vlaanderen, en wel in Veurne H 84, Wulveringem H 88, Izenberge N 15, Beveren N 16 en Stavele N 22 (D 46); Wulveringem H 88, Nieuwvliet N 104 (ZD 21); Duinkerke H 74, Sint-Winoksbergen N 5, Hondschote N 13, Roesbrugge-Haringe N 17, Lo N 21, Wormhout N 53 (naast -en), Lendelede N 84 (naast -en), Kassel N 97, Okselare N 100 en Lederzele B 19 (Willems). In de literatuur heb ik dit type niet vermeld gevonden. Als we nagaan hoe het met het meervoud van been ‘bone’ in vroegere stadia van het Nederlands gesteld was, dan constateren we dat er blijkbaar van het begin af aan verschillende typen en vormen naast en door elkaar gebruikt zijn. Het MNW geeft s.v. been: ‘In de bet. van beenen, les jambes, is het meerv. been ... of bene; in de bet. van beenderen, les os, is het meerv. beenre ... of beenren... òf beene (bene)’. Van Loey 1969 noemt de vormen op -e (9), zonder uitgang en op -er (-ere, -re) (13), zonder vermelding van de betekenis. Voor het 16de-eeuws vinden we bij Kolthoff 1894: beender, beenre, beenders, beenderen (20) en beens (19). Deze laatste vorm is afkomstig uit De Psalmen Davidis door Jan Utenhove, en dus in zoverre te localiseren dat we weten dat de schrijver uit Gent I 241 stamde. Dit zou erop kunnen wijzen dat het -s-meervoud bij dit woord, nu alleen te vinden in het uiterste westen van Vlaanderen, vroeger in een groter gebied voorkwam. Ondenkbaar is dit niet: hetzelfde type meervoud van een woord als keer (keers, keres) is blijkens de opgaven in de RND (zin 35) nu (nog) verbreid over grote delen van West- en Oost-Vlaanderen en wordt ook in de provincie Antwerpen hier en daar aangetroffen. De vormen met een -r- in de uitgang die Kolthoff opgeeft zijn gevonden in anonieme geschriften. Deze waren, gezien de plaatsen van uitgave Antwerpen en Brussel, waarschijnlijk wel Zuidnederlands. De bovenvermelde beenderen-opgaven in België, die in tegenspraak zijn met wat de literatuur hierover zegt (zie blz. 155), zouden dus relictvormen kunnen zijn en niet - wat men misschien het eerst zou veronderstellen - op ABN-invloed berusten, al zal die in de Leuvense lijst wel niet uitgesloten kunnen worden. De opgave voor een plaats in Frans-Vlaanderen (Hazebroek N 155, enquête-Willems), waar geen ABN- en schoolinvloed gewerkt heeft, zou in dezelfde richting kunnen wijzen. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||
In de 17de eeuw gebruikt Vondel volgens Van Helten 1883, 67-68 ‘beenen, menschenknoken’, ‘naast het hedendaags uitsluitend gebezigde -eren’. Ook in de Statenbijbel komen beide typen voor (Heinsius 1897 95). Leupenius echter schijnt alleen het meervoud op -ers of -eren te erkennen, getuige zijn vermelding: ‘... soo seggt men beenders, beenderen...: maar been genoomen voor een lid des lichaams / volgt de gemeene buiginge / en heeft beenen’ (Leupenius [1653], 29). Lambert ten Kate vermeldt de meervoudsvormen beénderen, béénders en beenen, maar zegt niets over een eventueel betekenisverschil (Ten Kate 1723, 383). In het midden van de 19de eeuw geeft Brill 1846, 364 als meervoud van been ‘bone’ alleen beenderen (in twee volgende drukken staan overeenkomstige opgaven) en hetzelfde geldt voor een Nederlandse grammatica voor Duitstaligen (Zwitzers 1857, 78). Maar in dezelfde tijd erkennen twee andere grammatici ook het type benen (Weiland 1844, 23; Nassau 1848, 4). In 1883 noemt Van Helten, zoals twee alinea's hierboven aangehaald werd, beenderen de ‘hedendaags uitsluitend gebezigde’ vorm, maar bij Terwey 1885, 100 lezen we: ‘... men maakt verschil tusschen: ...beenen (onderste ledematen) en beenderen (deelen van 't geraamte). ... Toch zegt men ook: De honden kluiven de beenen. Ik heb liever 't vleesch dan de beenen’. Het WNT (het desbetreffende deel is van 1898) vermeldt: ‘mv. thans meest beenderen, vroeger, en ook nu nog in de spreektaal, beenen’. De moderne woordenboeken vermelden als meervoudsuitgangen van been ‘bone’ eenvoudigweg -eren en -en. Van Dale9 werd hierboven al aangehaald (zie blz. 156), Koenen en Endepols 1966, Weijnen 1973 en de Woordenlijst 1954 hebben overeenkomstige opgaven. Ook Van den Berg, 65 en Rijpma en Schuringa 1958, 168 en 1968, 97 (de bewerkingen van resp. Naarding en Van Bakel) vermelden beide typen. Andere grammatici erkennen alleen beenderen, althans voorzover dit uit hun formuleringen op te maken is. Dit geldt voor: De Vooys 1957, 52, Lulofs en Voskuilen 1963, 105 en alle Nederlandse spraakkunsten voor anderstaligen die ik onder ogen gehad heb (als ze het meervoud van been vermelden), nl.: Zwitzers 1857, 78; Van der Meer 1923, 22; Koolhoven 1948, 65; Shetter 1958, 19-20; Van Dam en Oostendorp 1965, 72; Holch Justesen 1952, 62; De Rooy en Wikén Bonde 1971, 36. Samenvattend kunnen we dus zeggen dat een consequent doorgevoerde tweedeling in het meervoud van been, nl. benen = ‘legs’, beenderen = ‘bones’, in het Nederlands niet bestaat en nooit bestaan heeft. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Immers, zowel in het moderne ABN als in de dialecten en het oudere Nederlands vinden we als meervoud van been ‘bone’ naast andere typen ook benen in ruime mate vertegenwoordigd. Sommige grammatici, van vroeger en nu, stellen de zaak echter voor alsof er wel een tweedeling was - gemakshalve, uit een streven naar regelmaat of om welke reden dan ook. Dat dit vooral voor schrijvers van spraakkunsten voor anderstaligen geldt, hoeft geen verwondering te wekken. | |||||||||||||||||||||||||||||
2. blad2.0. Inleiding.Het materiaal voor deze paragraaf is afkomstig uit de dialectwoordenboeken en -monografieën, de in de vorige paragraaf genoemde vragenlijst D 46 en de enquête-Willems, en verder: de Amsterdamse vragenlijst D 3 (1934), vr. 1 en de Leuvense vragenlijst ZD 4 (1924), vr. 1 (in beide lijsten de eerste van de ‘zinnen van Wenker’: In den winter vliegen de droge bladeren door de lucht, resp. ... in de lucht rond); de enquête van het Aardrijkskundig Genootschap (AG) uit 1879 (dorre bladeren), die alleen in Nederland gehouden is.
Van deze enquêtes verschaften alleen D 46 en Willems gegevens over het meervoud van blad ‘leaf’ én blad ‘sheet’, de andere uitsluitend over blad ‘leaf’. Van dit laatste konden dus kaarten getekend worden die het hele Nederlandse taalgebied in beeld brengen, en wel in drie perioden: nu (D 46), 40 à 50 jaar geleden (D 3 en ZD 4: Wenker-zin) en bijna 100 jaar geleden (AG en Willems, waarbij de laatste enquête de eerste enigszins overlapt, omdat er ook plaatsen in Nederland in voorkomen). Op zichzelf beschouwd hadden deze drie kaarten ‘een interessante vergelijking (kunnen) opleveren’, zoals in de inleiding op het eerste artikel gezegd werd (47), maar toen de kaarten getekend waren bleken de verschillen niet van veel belang te zijn. Ze betroffen de volgende punten:
1) Op de kaart van AG + Willems komt in Noord- en de noordelijke helft van Zuid-Holland het type bladeren niet voor (alleen bladen), op de beide andere kaarten wel. De verklaring is waarschijnlijk, dat de Hollandse correspondenten die achter een vraag niets invulden (en dat waren er veel: de kaart vertoont in Holland dan ook grote witte plekken) hiermee wilden zeggen, dat de dialectvorm gelijk was aan die van het ABN op de vragenlijst, in dit geval bladeren. Zouden we al deze niet | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||
beantwoorde vragen als bladeren-opgaven beschouwen, dan zou deze kaart ongeveer hetzelfde beeld geven als de twee andere.
2) Eveneens op de kaart van AG + Willems komen op de Veluwe, met name in het ‘midden-westen’, temidden van vooral bladen-vormen, nogal wat bladeren-opgaven voor (nl. in: Harderwijk F 108 [ook bladen], Ermelo F 122, Putten F 124 [2 opgaven], Elspeet F 126, Voorthuizen F 144 [ook bladen], Garderen F 145 en Kootwijk F 148). Op de kaart van de Wenker-zin vinden we dit type alleen (nog) aan de periferie, op de jongste kaart is er geen spoor (meer) van te bekennen. Dit lijkt op een ‘uitsterven’ van het -eren-meervoud op de Veluwe, maar deze conclusie zou wat haastig getrokken zijn. Van de 7 bovengenoemde plaatsen uit de AG-enquête zijn er nl. maar 4 (F 108, F 124, F 126 en F 144) waarvoor ook in de vragenlijst met de Wenker-zin opgaven (en wel bladen) zijn gedaan (waarvan er weer 2 ook in de AG-enquête bladen [dus naast bladeren] hadden); in vragenlijst D 46 is maar één van deze plaatsen vertegenwoordigd (F 124).
3) Op de kaart van de Wenker-zin komt het type blader voor op twee plaatsen waar het op de beide andere kaarten ontbreekt. Allereerst op Tessel; de opgave is afkomstig van dr. S. Keyser, die deze meervoudsvorm ook in zijn boek over het Tessels vermeldt (Keyser 1951, 29). Verder is er een opgave voor Joure F 7. Het is misschien een Fries relict (Keyser concludeert in zijn inleiding op blz. 13 ‘dat het Tessels een Fries dialect is’), dat in de vragenlijst waar het hier om gaat meer kans had aan het licht te komen dan in de beide andere enquêtes: op deze vragenlijst zijn nl. ongeveer driemaal zoveel antwoorden binnengekomen als op vragenlijst D 46 en ongeveer zesmaal zoveel als op de AG-enquête, gecombineerd met het Nederlandse gedeelte van Willems. Voor D 46 geldt natuurlijk ook dat de vormen inmiddels verdwenen kunnen zijn. Afgezien van de dichtheid van het net zijn er verder geen wezenlijke verschillen tussen de drie kaarten te ontdekken: de onderscheiden typen meervoudsvormen komen telkens in dezelfde gebieden voor (voorzover er echte gebieden te onderscheiden zijn), een duidelijke uitbreiding of inkrimping van het geografische bereik van een bepaald type vertoont zich niet. Er schijnt dus wat dit betreft in de laatste honderd jaar weinig veranderd te zijn. Om deze reden volsta ik wat het meervoud van blad ‘leaf’ betreft met het publiceren van de kaart gebaseerd op vragenlijst D 46. De niet afgedrukte proefkaarten (evenals die van been) kunnen geraadpleegd worden op het Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde, | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||
afdeling Dialectologie, Keizersgracht 569-571, Amsterdam. Verder worden hieronder nog een kaart van het meervoud van blad ‘sheet’ en een combinatiekaart opgenomenGa naar voetnoot1. Alvorens over te gaan tot het bespreken van de kaarten, de literatuur en verdere gegevens moet ik nog een algemeen probleem behandelen, dat zich vooral t.a.v. het meervoud van blad voordoet, nl. welke door de invullers opgegeven vormen door mij onder één type zijn samengebracht. In de inleiding op het eerste artikel is gezegd dat ‘varianten van één grondwoord over één kam geschoren’ zijn (48). Dat vormen als bladeren-blajeren-blaren, blader-blajer-blaër-blaar en bladers-blajers-blaars als telkens één type zijn opgevat, zal geen toelichting nodig hebben. Anders is het met de bonte rijkdom aan vormen die op de kaart als ‘type bladen’ ingetekend zijn. Dat is allereerst het Westvlaamse blaten (De Bo 1892, 123), een meervoudsvorm die door de t wel duidelijk afwijkt van het ABN, maar waarvan de uitgang geen moeilijkheden geeft voor de indeling bij het type bladen. Moeilijker is het met de vele vormen die in het noordoosten voorkomen. Ik noem hier alleen de varianten die - soms naast andere typen - ook in de literatuur vermeld zijn: blaan (Bergsma 1906, 52; Sassen 1953, 92; Schönfeld Wichers 1959, 14), bloon (Meertens en Kaiser 1942, 309 en 369), blaoim (Blokhuis ms., 16), bloj (naast blojen) (Van Schothorst 1904, 76), blaaë (Gallée 1895, 5 en 65), blae (Bosch 1945, 24), blɑ̄, blao (Bergsma 1906, 52), blaa (Deunk ms., 140), blää (Entjes 1970, 258), bla (Wanink 1948, 7). In al deze vormen is de intervocalische d verdwenen; in blaoim en bloj is het een j geworden, elders is hij uitgevallen. In blaan en bloon wordt de meervouds-n uitgesproken, in blaoim is het een m geworden, in de andere vormen is geen n aanwezig. Bij blaaë en waarschijnlijk ook bij blae is de meervoudsuitgang (die in dit geval ook in de noordoostelijke dialecten n-loos kan zijn) nog te herkennen door de tweelettergrepigheid van het woord. De spellingen blɑ̄, blaa, blää (en blao?) wijzen op een vocaal waarvan de lengte misschien een gevolg is van assimilatie van stamklinker en meervoudsuitgang; aan bla is ook daarvan geen spoor meer te bekennen. Ook in bloj is de uitgang blijkbaar geheel verdwenenGa naar voetnoot2. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||
2.1. blad ‘leaf’.Bekijken we kaart 2.1, dan valt het op dat het zuidelijk gedeelte tot en met de grote rivieren duidelijke geografische samenhang vertoont en dat daarboven niet. In West-Vlaanderen komen weliswaar drie typen voor: -en, -eren en -ers, maar zelfs deze drie lijken zich nog tot gebiedjes te groeperen. En verder kunnen we het zuiden in een westelijk -eren en een oostelijk -er-gebied verdelen. In het noorden is dat anders: afgezien van Friesland, een homogeen -en-gebied, is het kaartbeeld erg rommelig en komen grotendeels -en en -eren door elkaar voor, met wat -er-vlekjes in het oosten. Als we de literatuur met dit kaartbeeld willen vergelijken, dan stuiten we op de moeilijkheid dat dikwijls niet vermeld wordt of de opgegeven meervoudsvorm van blad voor ‘leaf’ of voor ‘sheet’ of voor allebei geldt. Het laatste is bij niet nader gespecificeerde opgaven misschien het meest waarschijnljik, maar omdat er heel wat dialecten zijn waar het meer- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||
voud van blad ‘leaf’ en blad ‘sheet’ verschillend is, lijkt het helemaal niet uitgesloten dat de opgegeven vorm maar bij één van beide hoort, waarbij ‘leaf’ de meeste kans maakt. Het andere blad is veel meer een cultuurwoord en zal dus eerder over het hoofd gezien worden. Ik zal daarom in deze paragraaf de als zodanig opgegeven meervoudsvormen van blad ‘leaf’ noemen én de ongespecificeerde vermeldingen van een pluralis van blad. Wordt als ‘vertaling’ van een dialectvorm bladeren gegeven, dan is aangenomen dat het om ‘leaf’ gaat. In 2.2 volgen dan de veel minder talrijke expliciete opgaven van het meervoud van blad ‘sheet’. Wat het Fries betreft geven De Boer 1950, 116 voor Hindelopen F 2 (‘leaf’) en Fokkema 1937, 150 voor het Stadsfries (ongespecificeerd) uitsluitend -en-meervouden op. Dijkstra 1900-'11, 192 vermeldt: ‘pl. blêdden, ook bladeren (Schierm. en in enkele zegswijzen.)’. De eerste vorm is dus de algemeen gebruikelijke, wat in overeenstemming is met het kaartbeeld. Blijkens de gegeven voorbeelden wordt deze -en-pluralis voor alle betekenissen van blad gebruikt. Dat Groningen een menggebied van -en- en -eren-meervouden is, blijkt behalve uit de kaart ook uit de opgaven bij Ter Laan 1952, 95 en Ter Laan 1953, 28 (ongespecificeerd). Schuringa 1923, 91 vermeldt bloar'n voor de Veenkoloniën en bload'n voor het Westerkwartier en de stad Groningen (‘leaf’). Molema 1887, 39 geeft alleen bloaren. Hiermee is in overeenstemming dat het aantal -eren-opgaven in de enquête van het Aardrijkskundig Genootschap (1879) groter is dan in de latere vragenlijsten, al worden er ook in de AG-lijsten -en-meervouden opgegeven. In de rest van het noordoostelijke dialectgebied vinden we in de literatuur, op een enkele uitzondering na, alleen opgaven van het type bladen. De bronnen - waarvan de meeste al genoemd zijn op blz. 162, waar de varianten werden behandeld - zijn de volgende: Bergsma 1906, 52 (Drente; ongespecificeerd), Kamman ms., 21 (Kuinder F 52; ‘altijd’, dus ook ‘leaf’), Sassen 1953, 92 (Ruinen G 48; ‘leaf’), Schönfeld Wichers 1959, 14 (Rijsen G 197, ongespecificeerd), Wanink 1948, 7 (Twente-Achterhoek; ongespecificeerd), Meertens en Kaiser 1942, 309 en 369 (Urk F 77, ‘leaf’), Gunnink 1908, 66 (Kampen F 90, ‘leaf’), Entjes 1970, 258 (Friezenveen G 171; ongespecificeerd), Deunk ms., 140 (Winterswijk M 13; ongespecificeerd), Van Schothorst 1904, 76 (Noord-West-Veluwe; ‘leaf’), Bosch 1945, 24 (Heerde F 113; ‘leaf’), Blokhuis ms., 16 (Bunschoten F 139; ‘leaf’). Bij Gallée 1895, 5 vinden we blaaë én blare (ongespecificeerd). Het | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||
is opmerkelijk dat het type -eren dus aan het eind van de vorige eeuw voor Salland, Twente en de Achterhoek wordt opgegeven, terwijl het op onze moderne kaart daar heel weinig voorkomt. In Groningen is het type -eren blijkbaar op z'n retour, gezien het twee alinea's hierboven vermelde. Voor Salland, Twente en de Achterhoek zouden we uit de opgave van Gallée dan hetzelfde kunnen concluderen. Maar in Drente vinden we het type bladeren noch bij Bergsma in 1906 (die wel allerlei varianten van bladen voor verschillende plaatsen opgeeft), noch bij Sassen in 1953, maar wel op kaart 2.1. De gegevens van de AG-enquête kunnen we nauwelijks in onze beschouwingen betrekken, omdat de opgaven voor Drente, Overijsel en Oost-Gelderland daar heel gering in aantal zijn. Als er iets uit geconcludeerd mag worden is het, dat het type bladeren in 1879 in deze streken zeldzaam was. Bruijel 1901, 76 vermeldt voor de gemeente Bergh in Zuid-Oost-Gelderland het type blader (‘leaf’). Op onze kaart zijn er in deze buurt inderdaad enkele opgaven van dit type. Maar ook elders in het noordoosten komt het verspreid voor en de proefkaarten naar de Wenker-zin en de AG-enquête geven hetzelfde beeld. Het is opvallend dat deze toch wel typische dialectvorm in de literatuur alleen door Bruijel gesignaleerd is. Al met al blijft de situatie in de noordoostelijke dialecten onduidelijk. Wat Holland betreft zijn er alleen vermeldingen voor Tessel, de ‘drie Waterlandse dialecten’ en Gouda E 209. De opgave van het type blader voor Tessel bij Keyser 1951, 29 is besproken op blz. 161; ook bladen wordt in deze bron vermeld (‘leaf’). Op de voorafgaande bladzij geeft de auteur overigens ook ‘Blaadere, bladeren’ (zonder nader commentaar). In Van Ginneken 1954, 50 (‘leaf’) wordt het type bladeren opgegeven voor alle drie de onderzochte plaatsen, nl. Marken: Monnikenwerf E 92 (ook bladeren op kaart 2.1), Volendam E 91b en Monnikendam E 91 (beide geen opgave op de kaart). Lafeber 1967, 28 (‘leaf’) geeft voor Gouda het type -eren; er is geen ingevulde vragenlijst van deze plaats. Voor het dialect van Goeree, dat tot het Zeeuws gerekend wordt, vermeldt Van Weel 1904, 54 het type bladeren (‘leaf’). Kaart 2.1. vertoont een bladen-opgave voor Ouddorp I 19, die gesteund wordt door het Zeeuwse woordenboek, dat dit type vermeldt voor Ouddorp en Goeree I 20, als uitzondering op het algemeen-Zeeuwse bladeren (‘leaf’) (Ghijsen 1959-'64, 101). Is er sprake van een ontwikkeling in dit dialect? De gegevens uit de AG-enquête (Ouddorp: -eren) en D 3 (Ouddorp -eren én -en, Goeree -eren) zouden hierop kunnen wijzen. Voor Schouwen-Duiveland geeft De Vin 1952, 31 het type bladeren (‘leaf’). | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Dat het grootste deel van Noord-Brabant met de aangrenzende rivierenstreek een blader-gebied is, wordt in de literatuur bevestigd door vermeldingen in Van de Water 1904, 36 (Bommelerwaard; ongespecificeerd), Ausems 1953, 73 (‘leaf’), Jacob 1937, 68 (ongespecificeerd) en De Bont 1962, 342 (‘leaf’), al komen er van de plaatsen waarvoor de laatste drie monografieën (in het bijzonder) gelden (resp. Kuilenburg K 39, Grave L 110 en Oerle L 224) toevallig geen opgaven voor in D 46, waarop kaart 2.1 gebaseerd is. Ausems vermeldt op blz. 72 dat in de enquête-Willems voor Kuilenburg het type -en werd opgegeven. Hieraan kan worden toegevoegd dat de AG-enquête bladeren heeft en dat beide typen voorkomen in D 3 (Wenker-zin). Kuilenburg ligt dan ook aan de rand van het blader-gebied, dat zich overigens op de niet gepubliceerde proefkaarten even duidelijk aftekent als op kaart 2.1. Ook Nederlands- en Belgisch-Limburg horen op de kaart tot het blader-gebied. We vinden opgaven van vormen die tot dit type behoren bij Van de Voort 1973, 73 (Meerlo L 217 en Wansum L 214; ‘leaf’), Houx e.a. 1968, 77 (Tegelen L 270; ‘leaf’), Mertens 1883, 13 (streek tussen Roermond L 329 en Weerd L 289; ongespecificeerd), Simons 1889, 46 (Roermond; ongespecificeerd), Beenen 1973, 100 (Herten L 330; ‘leaf’), Jongeneel 1884, 1e stuk 35 (Heerlen Q 113, ‘leaf’), Endepols 1955, 37 (Maastricht Q 95, evenals de twee volgende bronnen; ‘leaf’), Houben 1905, 56 (ongespecificeerd) en Shepherd 1946, 42 (‘leaf’). De toestand in West-Vlaanderen wordt in De Bo 1892, 123 als volgt gekenschetst: ‘De mv. blâren en bladen of blaten worden onverschillig gebruikt; zoo zegt men de blâren of de blaten van een boek of van eenen boom’. Inderdaad komen op kaart 2.1 de typen -eren en -en voor, maar zo te zien niet ‘onverschillig’. Er zijn zowel op deze kaart als op de niet gepubliceerde proefkaarten misschien geen scherp begrensde gebieden te onderscheiden, maar er is toch een duidelijke voorkeur voor -eren in het noorden en voor -en in het zuiden. Bovendien komt het type -ers in West-Vlaanderen veel vaker voor dan in de rest van het Nederlandse taalgebied. Een van de twee invullers voor Kortrijk N 141 maakt melding van een semantisch verschil tussen de vormen blaten en blaars: ‘Als de blaten van de bomen vallen (individuele bladeren); er lagen daar een hele hoop blaars (collectief, een groep)’. De rest van het Belgisch-Nederlandse gebied vertoont op de drie kaarten vrijwel uitsluitend het type bladeren. In de literatuur wordt dit beeld bevestigd door opgaven in: Lievevrouw-Coopman 1950, 192 (Gent I 241; ‘leaf’), Joos 1900, 120 (Land van Waas; ‘leaf’), Teirlinck 1908-'10, 179 (Zuid-Oost-Vlaanderen; ‘leaf’), Smout 1905, 67 (Antwerpen | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||
K 244, evenals de volgende bron; ‘leaf’), Cornelissen-Vervliet 1899, 51 (naast blatten; deze vorm wordt in ieder geval voor ‘sheet’ gebruikt, uit de opgave blijkt niet duidelijk of blatten ook meervoud van ‘leaf’ kan zijn), Mazereel 1931, 58 (Brussel P 65; ‘leaf’), Goemans 1936, 95 (Leuven P 88; ‘leaf’), Pauwels 1958, 296 (Aarschot P 25; ‘leaf’) en Rutten 1890, 30 (‘immer’, dus ook ‘leaf’). | |||||||||||||||||||||||||||||
2.2. blad ‘sheet’.Omdat in dit artikel en het vorige Engels als ‘metataal’ gebruikt is, heb ik ter onderscheiding van de verschillende betekenissen van het Nederlandse woord blad de aanduidingen ‘leaf’ voor ‘boomblad’ en ‘sheet’ voor ‘blad papier’ gebruikt. Op zichzelf beschouwd zijn die Engelse woorden hier niet zo geschikt als ‘leg’ en ‘bone’ voor been en ‘root’ en ‘carrot’ voor wortel: ‘leaf’ kan ook ‘blad van een boek’ betekenen en ‘sheet’ betekent niet alleen maar ‘vel papier’. De bedoeling zal echter wel duidelijk zijn. Een andere moeilijkheid is dat het Nederlandse blad meer betekenissen heeft dan de twee die in de vragenlijst worden aangegeven, bv. ‘tafelblad’, ‘dienblad’, ‘dagblad’. Waar het echter om ging was twee betekenissen aan te duiden waarvan verwacht kon worden dat ze ten dele verschillende meervoudsvormen zouden opleveren. Hieraan hebben de omschrijvingen ‘blad (papier)’ en ‘blad (boom)’ zeker voldaan. De kaart van blad ‘sheet’ verschilt slechts gedeeltelijk van de voorafgaande. Nederlandssprekend België, Oost-Noord-Brabant en Nederlands Limburg vertonen op beide kaarten vrijwel hetzelfde beeld. Voor de rest van het Nederlandse taalgebied geldt, dat van de bladeren-opgaven op kaart 2.1 op de andere kaart maar een paar vlekjes over zijn. In dat gebied is nu het type bladen sterk overheersend; ook de noordoostelijke blader-opgaven zijn op kaart 2.2 veel geringer in aantal. Een proefkaart getekend op grond van het materiaal-Willems geeft voor het gebied dat erop voorkomt (zie blz. 154) hetzelfde beeld als kaart 2.2. Bij het nu volgende overzicht van de opgaven in monografieën en woordenboeken worden alleen die bronnen genoemd waarin uitdrukkelijk gezegd wordt dat de gegeven meervoudsvorm (ook) geldt voor blad ‘sheet’ (of een andere betekenis die niet ‘leaf’ is), of waarvan aannemelijk is dat dit bedoeld wordt (bv. door vermeldingen als: ‘(de dialectvorm is) altijd bladen, nooit bladeren’, ‘(de meervoudsvorm geldt voor) bladen én bladeren’). De bronnen met ongespecificeerde opgaven, die in 2.1 genoemd zijn, worden in deze paragraaf dus niet vermeld. De opgave voor het Fries in Dijkstra 1900-'11, 192: ‘pl. blĕdden, | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||
ook bladeren (Schierm. en in enkele zegswijzen)’ geldt blijkens de gegeven voorbeelden ook voor ‘sheet’. Molema 1887, 39 geeft voor het Gronings in de 19de eeuw alleen het meervoud bloaren (dus type bladeren) ‘= bladen, en bladeren’. Op kaart 2.2 komt dit type nauwelijks voor. Bij de bespreking van kaart 2.1 werd vastgesteld dat het in Groningen achteruitgegaan is. Blijkbaar geldt dit voor ‘sheet’ nog in veel sterker mate dan voor ‘leaf’. Het ligt voor de hand in het geval van ‘sheet’ schoolinvloed aan te nemen, zoals Ghijsen doet voor het Zeeuws (zie blz. 169). Voor de rest van het noordoostelijk dialectgebied (in ruime zin) vinden we in de literatuur een bevestiging van het kaartbeeld. Uitsluitend het type bladen wordt opgegeven, en wel door: Kamman ms. 1969, 21 (Kuinder F 52); Sassen 1953, 92 (Ruinen G 48); Meertens en Kaiser 1942, 369 (Urk F 77); Bosch 1945, 24 (Heerde F 113); Blokhuis ms., 16 (Bunschoten F 139). | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Wat Holland betreft geeft Keyser 1951, 29 het type bladen voor Tessel, Van Ginneken 1954, 50 hetzelfde type voor Marken: Monnikenwerf E 92, Volendam E 91b (daar ook bladers, wat op kaart 2.2 in deze buurt niet en in het algemeen heel sporadisch voorkomt) en Monnikendam E 91, evenals Lafeber 1967, 28 voor Gouda E 209 (‘Het mv. van blat = tafelblad is blaaje’). De toestand in de Zeeuwse dialecten is ingewikkelder. Op kaart 2.2 is dit gebied niet al te best bezet; zo ontbreken gegevens over Goeree. Van Weel 1904, 54 noemt als enige meervoudsvorm in dit dialect het type bladeren, ‘zoowel van boeken als van planten’, maar Ghijsen 1959-'64, 101 geeft (ook) een -en-meervoud. T.a.v. ‘leaf’ deed zich hetzelfde voor: zie blz. 165. In het algemeen maakt Zeeland op onze kaart de indruk van een bladen-gebied (in duidelijke tegenstelling tot het beeld dat kaart 2.1 geeft): er zijn driemaal zoveel -en- als -eren-opgaven. Volgens het Zeeuwse woordenboek is echter het type bladeren algemeen, al wordt voor een vrij groot aantal plaatsen en streken (ook) het type bladen opgegeven, nl. in de vorm blaejen, blaojen voor Middelburg I 81 en omgeving, Kolijnsplaat I 48, Oud Vosmeer I 76, West-Zeeuws-Vlaanderen (Kadzand I 103, Groede I 107, Biervliet I 134) en het Land van Aksel, en in de vorm blaen voor Kloetinge I 70, Zonnemere I 37, Brouwershaven I 36, Goeree I 20 en Ouddorp I 19. Voor de eerste groep (blaejen, blaojen) veronderstelt Ghijsen schoolinvloed. Voor de rest van het Nederlandse taalgebied constateren we overeenstemming tussen kaart 2.2 en de opgaven in de literatuur. De bronnen zijn: De Bo 1892, 123 (zie voor de volledige opgave en de bespreking daarvan blz. 166); Joos 1900, 120 (type bladeren); Teirlinck 1908'-10, 179 (idem); Goemans 1936, 95 (idem); Van de Voort 1973, 73 (type blader); Houx, Jacobs en Lücker 1968, 77 (idem); Beenen 1973, 100 (idem); Endepols 1955, 37 (idem); Shepherd 1946, 42 (idem). Tenslotte nog een opmerking van een van de twee invullers voor Borgerhout K 246, die een semantisch-morfologisch onderscheid maakt, nl. ‘bladen - van een boek; bladeren - losse bladen’. | |||||||||||||||||||||||||||||
2.3. Dubbel meervoud?Het zal langzamerhand wel duidelijk geworden zijn, dat de titel van dit en het vorige artikel een dubbele bodem heeft en in een meer dan dubbele betekenis gebruikt kan worden. De behandelde woorden hebben in ieder geval in het Nederlands als geheel beschouwd een (tenminste) dubbel meervoud. Dat geldt zelfs voor been ‘leg’, waarvan de pluralisvorm bijna overal benen luidt, maar in een paar Westvlaamse plaatsen | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||
beens (zie blz.). Maar ook in de afzonderlijke dialecten en idiolecten kan een woord twee meervoudsvormen hebben: veel Hollanders, waaronder schrijver dezes, gebruiken appels en appelen door elkaar. Weer anders wordt het als een woord verschillende betekenissen heeft en verschillende pluralisvormen daarmee corresponderen. Dikwijls heeft het woord in de ene betekenis dan één meervoudsuitgang en in een andere twee (of meer), zoals bij been, dat als het ‘leg’ betekent vrijwel altijd benen wordt, maar in de betekenis ‘bone’ beenderen óf benen. In deze paragraaf is het al dan niet aanwezig zijn van een tweedeling in de pluralisering van het woord blad, corresponderend met de betekenis, aan de orde. Wat vragenlijst D 46 daarover aan informatie geeft is in beeld gebracht op kaart 2.3. Deze combinatiekaart is ietsanders dan alleen maar een ‘optelling’ van de beide voorafgaande. De kaarten 2.1 en 2.2 tonen immers alleen typen van meervoudsvorming, bij kaart 2.3 spelen ook woorden en vormen een rol. Als het gaat om de | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||||
beantwoording van de vraag of de meervouden van blad ‘leaf’ en blad ‘sheet’ hetzelfde of verschillend zijn, is het immers niet verantwoord een opgave als die voor Zwinderen G 77, nl. bla voor ‘leaf’ en bladen voor ‘sheet’, die tot hetzelfde type behoren, zonder meer tot de categorie ‘hetzelfde’ te rekenen. Anderzijds zijn er in opgaven waarbij voor ‘sheet’ bv. vel werd gebruikt natuurlijk wel verschillende meervoudsvormen opgegeven, maar vellen is niet als pluralis van blad te beschouwen, dus moesten ook deze gevallen apart worden gehouden. Ze hadden natuurlijk weggelaten kunnen worden, zoals op kaart 2.2 gebeurd is, maar er was geen enkel bezwaar tegen ze op de combinatiekaart in te tekenen, die daardoor weer wat meer informatie bevat. Of de verschillende vormen van een type in een bepaald dialect werkelijk consequent gebruikt worden en functioneel zijn, is moeilijk uit te maken. Wat het gegeven voorbeeld betreft is het heel goed voor te stellen dat de ‘ABN-vorm’ bladen bij blad ‘sheet’ hoort, wat toch meer een cultuurwoord is, en het dialectische bla bij een ‘gewoon’ boomblad. Maar misschien worden verschillende vormen ook wel eens door elkaar gebruikt. In de literatuur heb ik éénmaal een vermelding van twee verschillende vormen binnen één type gevonden, nl. in Van de Voort 1973, 73, waar blär (‘gerekt’) als meervoud van ‘leaf’ en blaàr (‘meer naar achteren dan Ndl. aa’) als dat van ‘sheet’ wordt opgegeven. Dat er in een aantal vragenlijsten voor het gevraagde ‘blad (papier)’ een ander woord dan blad werd gebruikt, hoeft niet te betekenen dat blad in deze betekenis helemaal niet zou bestaan. Maar dit soort overwegingen geldt voor alle schriftelijke enquêtes; bij de verwerking van de resultaten kan men echter alleen maar rekening houden met de antwoorden zoals ze gegeven zijn. Deze antwoorden geven ook op de combinatiekaart weer geen echt ‘mooi’ kaartbeeld, in die zin dat er werkelijk duidelijke gebieden te onderscheiden zouden zijn. Maar we kunnen wel vaststellen dat de gevulde cirkels een grote meerderheid vormen in België, Nederlands Limburg en Friesland (in het laatste geval afgezien van de vrij talrijke opgaven van verschillende woorden), dat de open cirkels in de meerderheid zijn (maar minder sterk) in Holland en Zeeland, dat de gearceerde cirkels in Nederland op enkele uitzonderingen na beperkt zijn tot de oostelijke helft en dat de streepjes over heel Nederland verspreid en in België vrijwel niet voorkomen. Als geheel maakt de kaart ongetwijfeld eerder een ‘zwarte’ dan een ‘witte’ indruk, wat wil zeggen dat het woord blad voor de meerderheid van de Nederlandse dialectsprekers in de betekenissen ‘leaf’ en ‘sheet’ | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||
hetzelfde meervoud heeft. Daarbij is het opvallend dat het enige gebied waar de tweedeling een meerderheid haalt, West-Nederland is. Moet de tweedeling als ABN beschouwd worden omdat ze Hollands is, of vertoont Holland de tweedeling omdat de ABN-invloed daar het sterkst is? De vraag of het ABN een tweedeling heeft in de vorm: bla(de)ren voor ‘leaf’ en bladen voor ‘sheet’, wordt bevestigend beantwoord door alle schrijvers van Nederlandse spraakkunsten voor anderstaligen (voorzover de kwestie daarin aan de orde komt) op één na: Holch Justesen 1952, 62, waarin bladen als meervoud van ‘leaf’ erkend wordt. Zwitzers 1857, 78; Van der Meer 1923, 22; Shetter 1958, 19-20; Van Dam en Oostendorp 1965, 72 en De Rooy en Wikén Bonde 1971, 36 geven allen bladeren als meervoud van ‘leaf’ en bladen van ‘sheet’. Hetzelfde ‘streven naar regelmaat’ merkten we bij deze auteurs op t.a.v. het meervoud van been (zie blz. 159). In de voor Nederlandstaligen geschreven grammatica's wekken de vermeldingen van De Vooys 1957, 52 en Lulofs en Voskuilen 1963, 105 de indruk dat ze dezelfde tweedeling willen weergeven, terwijl Van den Berg, 65 en Rijpma en Schuringa 1958, 168 en 1968, 97 als meervoud van ‘leaf’ ook bladen vermelden. De moderne woordenboeken geven de taalwerkelijkheid in het algemeen goed weer. Het duidelijkst is Weijnen 1973, die ‘bladeren, bladen, blaren’ bij ‘leaf’ opgeeft en ‘bladen’ bij de andere betekenissen. In Koenen en Endepols 1966 en de Woordenlijst 1954 worden alleen de drie meervoudsvormen bladeren, bladen en blaren vermeld, zonder aanduiding van een eventuele correlatie met verschillende betekenissen. De opgave in Van Dale9 is wat onduidelijk: aan het begin van het artikel staat ‘(-eren, -en, of blaren)’, daarna wordt de betekenis ‘leaf’ behandeld, dan volgt: ‘2. (mv. alleen bladen) bij verg. benaming van platte, brede voorwerpen, of zulke delen van voorwerpen’, waarna nog vijf andere betekenisonderscheidingen aan de beurt komen zonder dat er een pluralisvorm bij vermeld wordt. De bedoeling zal echter wel dezelfde zijn als die van Weijnen 1973. Het WNT geeft als ‘mv. bladen, bladeren en bladers, thans vaak met verschil van beteekenis’, waaruit op te maken valt dat vroeger de meervouden door elkaar gebruikt werden. In de gegeven citaten, vooral de oudere, is dit inderdaad waar te nemen. Kolthoff 1894, 20 vermeldt voor het 16de-eeuws de vorm bladeren met de betekenissen ‘van een boom’, ‘van een boek’ en ‘van een deur’. Ook in het Middelnederlands schijnt er geen correlatie tussen de meervoudsvormen en betekenissen van blat bestaan te hebben. In het | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||
desbetreffende artikel van het MNW worden de vormen blader, bladre, bladere, bladeren en blade opgegeven; over het gebruik van die vormen in de verschillende betekenissen wordt niets vermeld en ook in de gegeven voorbeelden is geen regelmaat te ontdekken. De conclusie die uit dit alles getrokken kan worden is dus mutatis mutandis dezelfde als die t.a.v. been (zie blz. 159): een consequent doorgevoerde tweedeling in het meervoud van blad, waarbij ‘leaf’ het meervoud bla(de)ren en ‘sheet’ bladen zou hebben, bestaat in het Nederlands niet en heeft ook nooit bestaan. | |||||||||||||||||||||||||||||
2.4. Uit de geschiedenis van blader en bladers.De opzet van dit artikel, evenals die van het vorige, is synchronisch. De historische ontwikkeling van de typen van meervoudsvorming die in het moderne Nederlands gebruikelijk zijn, is niet grondig bestudeerd en hierboven slechts heel in het kort weergegeven. Toch wil ik in deze laatste subparagraaf, die meer het karakter van een aanhangsel heeft, iets meer zeggen over de typen blader en bladers (dus de twee die in het hedendaags ABN niet voorkomen) in historisch perspectief, waarbij ik me baseer op materiaal dat ik gedeeltelijk toevallig onder ogen kreeg. | |||||||||||||||||||||||||||||
2.4.1. blader.Het type blader komt op de kaarten 2.1 en 2.2 in het noordoosten hier en daar en in het zuidoosten in een aangesloten gebied voor. Deze geografische spreiding lijkt goed in overeenstemming te zijn met het feit dat de pluralis-uitgang -er in het Hoogduitse taalgebied meer carrière gemaakt heeft dan in het Nederlandse (zie Van Loey 1970, 126). Er zijn echter aanwijzingen dat blader in het Middelnederlands verder naar het westen voorkwam. Het MNW noemt een plaats in de Brabantsche Yeesten, door de Antwerpse schepenklerk Jan van Boendale, wiens taal volgens W. de Vreese in het 10de deel van het MNW ‘West-middelnederlandsch, lichtelijk Brabantsch gekleurd’ is. Van Loey 1969, 17 vermeldt de meervouden kinder en cl(i)eder voor Brugge H 36 (1323) en Asse O 162 (1298), maar die zijn natuurlijk niet bewijskrachtig voor het voorkomen van blader. Wel is dat de opgave van Hoebeke 1968, 139 voor Oudenaarde O 98 (1417): ‘lxxviii blaeder papier’. | |||||||||||||||||||||||||||||
2.4.2. bladers.Met het type bladers is het anders gesteld. In de moderne woordenboeken komt het niet voor, op de dialectkaarten nauwelijks (waarbij | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||||||
we misschien een uitzondering moeten maken voor het ‘midden-westen’ van West-Vlaanderen, vooral op kaart 2.1) en ook in het MNW ontbreekt het. Wil dit zeggen dat dit type van oudsher een kwijnend bestaan heeft geleid? Dat zou beslist te haastig geconcludeerd zijn. Mijn collega drs. Har Brok was zo vriendelijk een groot aantal meervoudsvormen van blat ‘leaf’ voor mij te noteren die hij vond in het laat-middeleeuwse werk Den herbarius in dyetsche. Van de drie uitgaven van dit boek excerpeerde hij ongeveer drie vierde deel (steeds hetzelfde gedeelte). De typen -eren en -ers blijken elkaar in evenwicht te houden. In de uitgave van 1484 komt 9 × blayeren, 2 × blaijeren, 8 × blayers, 2 × blaijers, 1 × bladers en 1 × blaers voor (dus 11 × het type -eren en 12 × -ers); de uitgave van 1500 heeft 6 × blayeren, 1 × blaijeren, 4 × bladeren, 8 × blayers, 2 × blaijers en 2 × bladers (11 × -eren en 12 × -ers); in de uitgave van 1511 staat 2 × blayeren, 9 × bladeren, 3 × blayers en 9 × bladers (eveneens 11 × -eren en 12 × -ers). Waarschijnlijk is het type -ers pas in het latere Middelnederlands in meer algemeen gebruik gekomen. Hierop wijzen - naast het ontbreken van dit type in het MNW - de opmerkingen van Franck 1910, 153: ‘So nehmen die Wörter in der jüngeren Zeit zuweilen die Endung s an, kinders usw.’ en - wat meer genuanceerd - Van Loey 1969, 14: ‘reeds vroeg in Vlaanderen leest men ook -ers, -eren, doch (ook elders) in geringer aantal dan -er of -ere’. Voor de 16de eeuw geeft Kolthoff 1894, 20 vindplaatsen in vier bronnen, die in drie verschillende plaatsen uitgegeven zijn, over het hele Nederlandse taalgebied verspreid (Gent, Delft en Kampen). In de 17de eeuw vinden we bladers bij Leupenius 1958, 29; in de 18de eeuw bij Ten Kate 1723, 383; in de 19de eeuw bij Weiland 1844, 23 en Terwey 1885, 100. Van de 20e-eeuwse grammatica's geven Rijpma en Schuringa 1958, 168 en 1968, 97 bladeren en bladers als gelijkwaardige varianten - althans zonder commentaar waaruit iets anders blijkt -, maar De Vooys 1957, 52 rekent blad tot de woorden die ‘een meervoud (hebben) op -ere(n) of -ers, waarvan het eerste het meest gebruikelijk is’ en volgens Van den Berg, 65 bestaat bladers ‘alleen nog in de volkstaal’. De andere grammatica's vermelden dit meervoud niet. Het WNT (het deel is van 1903) geeft naast bladen en bladeren ook nog bladers op (het komt alleen voor in citaten van oudere schrijvers, nl. Dodonaeus (1608), Vondel, Poirters en Van Alphen), maar de moderne woordenboeken doen dit niet meer. We mogen dus wel vaststellen dat | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||||
het type bladers, dat van de vier hier behandelde typen waarschijnlijk het jongste is, zijn tijd alweer gehad heeft: in het ABN bestaat het praktisch niet meer en in de dialecten leeft het nog maar op enkele plaatsen als relict voort.
Amsterdam, juni 1974 J. de Rooij. | |||||||||||||||||||||||||||||
Aangehaalde werken.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||
|
|