| |
| |
| |
Boekbespreking
Het glossarium Harlemense (circa 1440), opnieuw uitgegeven met een inleiding, translitteratie en commentaar en van een alfabetische en retrograde index voorzien door P.G.J. van Sterkenburg. [Monumenta Lexicographica Neerlandica Series I, Vol. 1] 's-Gravenhage (Mouton) 1973. 422 blz. + 33 folia. Prijs f 208,-.
De zorg, die aan het uiterlijk van deze uitgave - ik kan wel zeggen de éérste druk - van het glossarium Harlemense besteed is, mag dan wel in eerste instantie verleiden tot het maken van bibliofiele opmerkingen, in deze bespreking zal ik toch de inhoud vooropstellen. De uitgave van het glossarium Harlemense is eigenlijk wel even belangrijk als de ontdekking van het handschrift, omdat het ekserpt dat Gallée ervan bezorgde in 1877 met al zijn onvolledigheid en fouten niet meer dan een wat uitgebreide bibliografische aantekening is. Ook het Middelnederlandsch Woordenboek voorzag niet in deze leemte omdat het voornamelijk de uitgave van Gallée gebruikte. In feite wordt het glossarium dus pas door deze editie voor iedereen bereikbaar. Als ik zeg iedereen, dan moet ik daar hier al aan toevoegen dat een behoorlijke paleografische en codicologische kennis bij gebruik van deze uitgave vereist is. Ik vrees dat de ‘geïnteresseerde lezer’ (blz. 9) minder aan zijn trekken zal komen dan de ‘vakman’.
Het doel van de reeks Monumenta Lexicographica Neerlandica (MLN) is in de eerste plaats het toegankelijk maken van lexikologisch materiaal en wel met behulp van reproduktie. Aan deze opzet wordt skrupuleus vastgehouden getuige bijvoorbeeld het feit dat de reprodukties steeds op ware grootte zijn, waardoor enerzijds het formaat van de delen onderling afwijkt, maar anderzijds het formaat zo een aanwijzing geeft. Het is immers niet uitgesloten dat een handzame band in octavo een andere gebruiker veronderstelt dan een monumentale folioband. Het is dan ook niet ondenkbaar dat het formaat informatie geeft over eventuele verschillen in stijl of taal. Mocht de reproduktie van de Thesaurus (Series II, vol. 1) nog zeer teleurstellend (soms zelfs onbruikbaar) genoemd worden, van deze uitgave kan men met de auteur (blz. 10) zeggen dat de ‘facsimile's beter leesbaar zijn dan het origineel’.
Het is moeilijk veel over de inhoud van de tekst bij de uitgave te zeggen. Al in de Inleiding verwijst Van S. namelijk naar een studie over het glossarium Harlemense, die tevens zijn dissertatie zal worden. Op deze manier blijft hij de kritiek een slag voor, maar een groot voordeel is dat die studie dan op grond van de nu gepubliceerde tekstuitgave volledig kontroleerbaar zal zijn.
Voor de dialektoloog - en dat rechtvaardigt mijns inziens een uitvoeriger bespreking in dit tijdschrift - levert de uitgave een schat van materiaal, omdat Van S. erin slaagt het handschrift tamelijk eksakt te dateren en lokaliseren. Zeker nu ook de uitgave van de glossaria Trevirense (ca. 1350) en Bernense (ca. 1300) aangekondigd is, kan deze uitgave een impuls zijn voor de historische dialektologie of historische taalgeografie. Dat de interesse voor dit wetenschapsterrein groeiende is bleek nog bij een symposion van de Dialectencommissie (okt. '73), waar A. van
| |
| |
Loey en J. Goossens spraken over historische dialektologie (zal verschijnen als B.M.D.C. XLV). Hoewel Van S. zijn lokalisatie nog niet afgesloten heeft - klanken woordgeografie worden nog uitgewerkt in zijn dissertatie -, heeft hij al in deze uitgave aangegeven dat de lokalisatie van het MNW (‘Vlaamsch-Brabantsch’) inderdaad voorbarig was. Hij dateert namelijk op circa 1440 en lokaliseert de tekst als Hagelands-Haspengouws (blz. 34). Bijzonder benieuwd ben ik dan ook in verband met de lokalisatie naar wat gaat volgen in zijn dissertatie en juist ook naar de methodologische aspekten (toegezegd op blz. 31), waar naar ik aanneem aan de orde moet komen in hoeverre het tegenwoordige kaartbeeld (dat hij bijv. op blz. 32 bij de lokalisatie betrekt) kan toegepast worden op een taalsituatie uit het verleden.
In eerste instantie is echter nog belangrijker het materiaal dat Van S. met de uitgave van het glossarium Harlemense toegankelijk maakt. Hij doet dit in 4 grote blokken: de reproduktie van het handschrift (fol. 1-33, gebonden tussen blz. 42 en 43), de translitteratie van de 9426 lemmata, de alfabetische index en de retrograde index, beide op het nederlandse trefwoord. De translitteratie, die Van S. op theoretische gronden ‘niet onmiddellijk diplomatisch’ wil noemen (blz. 43), maakt op mij een zeer betrouwbare indruk, zeker als men de annotaties erbij betrekt, al moet ik zeggen dat de auteur tóch boven de lezer bevoordeeld is, omdat hij rechtstreeks uit het handschrift heeft getranslittereerd. Een uitzondering op voorgaande maak ik voor lemma 5914: Van S. transkribeert (met twijfel) wigartblat (panpinus), terwijl op grond van zijn annotatie - de reproduktie van het hs. geeft geen uitsluitsel - kennelijk wegartblat gelezen moet worden. Een ander geval is lemma 9330, waar hij herser translittereert en opmerkt dat het hs. eigenlijk meer uitnodigt tot kerser. Het lijkt mij dan juister om ook kerser te translittereren. Zo ook 413 ouden (antiquari), waar Van S. zegt dat het er meer op lijkt dat er onden staat, maar dit zijn toch de enige gevallen die tot een opmerking aanleiding geven.
Naast het materiaal behandelt de auteur in zijn Inleiding de Boekarcheologische en Lexicologische aspecten. Hier gaat hij gelukkig vaak verder dan het doel van de MLN en geeft vooruitlopend op zijn dissertatie al vast enige nieuwe vondsten. Zeer kort samengevat komt zijn betoog erop neer dat hij het glossarium Harlemense geen ‘glossarium’ (teruggaand op kontekstglossen) wil noemen maar een ‘vocabularius’ of ‘woordenlijst’, die rechtstreeks teruggaat ‘op de contemporaine eentalige Latijnse woordenboeken’ of eventueel op een Franse of Duitse vertaling daarvan (blz. 29). Het verband met de glossaria Bernense en Trevirense is dat ze alle drie teruggaan op een 13de-eeuwse legger, hoewel niet uitgesloten kan worden dat Harlemense vervaardigd is naar een voorbeeld dat op eenzelfde legger wijst. De samenhang is in ieder geval groot, vooral met Trevirense (zie bijv. 972, 1458, 4499 en 5072). Van S. konstateert bovendien verwantschap met de Vocabularius Ex quo, Vocabularius Copiosus, Gemmula vocabulorum en hs. 603 Mainz (bijna alle te verschijnen in series I van de MLN). De beweringen over het ontstaan van Harlemense vormen een belangrijk nieuw gezichtspunt voor de lexikografie, waarmee Van S. kiest vóór Bellaard en tegen Buitenrust Hettema.
Bij de translitteratie geeft Van S. nog zo om en nabij de 1100 annotaties. De tekst wordt meestal vergeleken met Bernense, Trevirense en de Vocabularius Copiosus, de lezingen van Gallée en van het MNW. Vooral de aanvullingen en korrekties op het MNW acht ik van groot belang juist nu de diskussie i.v.m. de voortzetting van het MNW weer aktueel is. Het aantal verbeteringen is in ieder
| |
| |
geval legio, om maar wat vreemde gevallen te geven: lemma 2040 dedicacio
kermisse geeft het MNW als hoochtede (l. hoochtide) vel kirmisse, kermisse, dedicatio (sic); bij lemma 1825 cremale scorsteen, hael wil het MNW, dat cremare translittereert, emenderen in cremale. Het hs. heeft dit evenwel. Een zelfde geval is lemma 560 arthocaseus caestarte: het MNW geeft coestarte en wil dit verbeteren in caestarte, wat het hs. juist geeft.
Het annoteren van een tekst is een bezigheid waar stilistisch weinig eer mee te behalen valt en wellicht daarom heeft Van S. bewust variatie gebracht in zijn formuleringen (± 1100!). Een nadeel hiervan is echter wel dat de manier waarop hij voorstellen tot andere lezingen of verbeteringen formuleert zo sterk uiteenloopt, dat de lezer gaat twijfelen aan de precieze bedoeling, vooral als het MNW wordt aangehaald (bijv. 1992, 2884 en 3000). Evenmin is steeds duidelijk of toevoegingen en verbeteringen in het hs. van een jongere datum zijn. Pas op blz. 308 (wie zoekt dat daar) blijkt bijv. dat het interpretament van 8149 door een jongere hand is toegevoegd. Eksakte aanduidingen in deze zijn wel degelijk van belang: zo is in 410 daech verbeterd in dach (óók in 793!), wat kan wijzen op het onderdrukken van een vooral Limburgse en Brabantse rekking. Interessante verbeteringen zijn ook 7403 suffix -leke of -like veranderd in -lec, 8922 ombaen verbeterd in omgaen (zie blz. 33 over oude mb), 943 kerse (candela) verbeterd in kers, 5163 zenipzaet wordt senipzaet.
Nog een paar puntjes:
- | In dezelfde sfeer als deze verbeteringen ligt ook de verschrijving meclvat (5317 multrum uel multrale). Misschien is het namelijk meer toeval als we in 4547 voor het interpretament melc (lac) een doorgestreept mecl vinden. |
- | 5052 mechia ordeel, Van S. meent dat lemma en interpretament niet bij elkaar horen en verwacht hier eerder hoerdom. Ik stel echter voor dit als bordeel te lezen, temeer omdat het MNW dit woord enkele malen uit Brabantse bronnen attesteert. |
- | 5396 narstucium kerse (...), in een annotatie zou hierbij de lezing nasturcium voorgesteld moeten worden. |
- | 8447 tanatecum reyvane, waarom hier niet zoals elders opgemerkt dat vermoedelijk de suspensie vergeten is, zodat gelezen kan worden reynvane? Zo ook cotunuo (1503). |
Overzie ik tenslotte nog eens de aantekeningen, die ik bij het lezen gemaakt heb, dan moet ik nogmaals het grote belang van deze publikatie onderstrepen en de voortreffelijke wijze waarop Van S. de uitgave ingeleid, geannoteerd en verzorgd heeft. De manier van uitgeven samen met een reproduktie van het handschrift is een goede opzet van de MLN, die het de lezer mogelijk maakt steeds zelf te beslissen welke translitteratie hij verkiest. Bovendien, maar dat is minder belangrijk, kan hij dan konstateren dat op blz. 69 de interpretamenten van fol. 4 VC steeds een regel te hoog zijn afgedrukt, een fout die gelukkig niet in de index heeft doorgewerkt. Het feit dat Van Sterkenburg ook een belangrijk aandeel heeft in de andere nog te verschijnen delen van series I van de MLN stemt dan ook tot opgewektheid, want ik meen te mogen zeggen dat zijn aanpak een voorbeeld van tekstuitgave genoemd moet worden.
Har Brok.
| |
| |
| |
Limburgse Dialectwoordenboeken.
In het afgelopen jaar verschenen er twee Limburgse dialectwoordenboeken: P.H.H. Beenen, Dialect en Volkskunde van Herten. Roermond, Poell, 1973. 469 blz. [Prijs: f 50,-].
Th. v.d. Voort: Het dialect van de gemeente Meerlo-Wanssum. Woordenboek met inleiding. Amsterdam, RODOPI NV, 1973. 341 blz. [Prijs: f 39,75]. Amsterdammer Publikationen zur Sprache und Literatur. Herausgegeben von Cola Minis. 6. Band.
Het boek van de Hertenaar Beenen is de vrucht van zes jaar verzamelen en noteren. De liefde tot zijn geboortedorp gaf hem de kracht en de inspiratie tot dit grote werk. Beenen heeft een beschrijving willen geven van de taal en het volksleven van Herten. Zijn boek valt in twee delen uiteen:
I. Op zich Hertes, bevat een beknopte spraakkunst en een uitgebreide woordenlijst (200 blz.), voorts een lijst van 415 gezegden en uitdrukkingen en opmerkingen met betrekking tot onderwerpen als de tijdsaanduiding, de plaatsaanduiding, de dagen van de week, enz.
II. Herten, het oude dorp aan de Maas in het begin dezer eeuw, behandelt het volksleven van dit meer dan duizend jaar oude dorp. Er komen zaken aan de orde als ‘naamgeving en persoonsaanduiding’, ‘het onderwijs’, ‘de volksgezondheid’, ‘het verenigingsleven’, ‘het ontspanningsleven’, ‘kleding’, ‘kerkelijk leven’ en ‘bijgeloof’.
In zijn ‘Inleidend woord’ schrijft Beenen: ‘Ik ben er mij van bewust, geen auteur zijnde, dat ik mij op het, voor mij glibberige pad van het dilettantisme begeef met alle moeilijkheden daaraan verbonden’. Het is juist dit dilettantisme dat charme verleent aan dit boek. Hier is geen neerlandicus, geen taalkundige aan het woord, maar een echte liefhebber, een leek met een scherp observatievermogen die zijn waarnemingen met betrekking tot de taal van zijn geboortedorp op bijzonder originele manier presenteert. Deze originaliteit blijkt wel heel duidelijk uit de wijze, waarop de schrijver de bestaande taalkundige terminologie kanteert in zijn spraakkunst, maar ook uit de wijze waarop hij zijn woordmateriaal heeft geordend en beschreven.
Zo wordt er gesproken van ‘het Hertens alfabet’, dat drie letters minder bevat dan het Nederlandse, namelijk de q, x en ij; eigenlijk wordt hier een beschrijving gegeven van de klinkers en medeklinkers in het dialect van Herten, waarbij ook zaken aan de orde komen als mouillering en verscherping van consonanten, zonder dat deze termen gebruikt worden. Bij de behandeling van de klinkers onderscheidt Beenen een lange oe en uu in stoer en vuur en een korte, bijvoorbeeld in boek en minuut. Sleep- en stoontoon worden uitvoerig besproken, met alle implicaties met betrekking tot betekenisverschil. Genusverschil tussen ABN en Hertens noemt de schrijver ‘geslachtsveranderingen’. Een apart hoofdstuk is gewijd aan de stoffelijke bijvoegelijke naamwoorden die in het Hertens niet de uitgang -en krijgen. Zeer uitvoerig worden de voornaamwoorden behandeld, waarbij aandacht wordt besteed aan geslacht, naamval en plaats in de woordgroep. De behandeling van het werkwoord is niet uitputtend, er wordt een greep gedaan uit een aantal interessante verschijnselen, zoals de kwestie zwak - sterk, reflexivering en betekenisverschil tussen Hertens en ABN.
| |
| |
De alfabetische woordenlijst vormt het voornaamste onderdeel van Op zich Hertes. Beenen spreekt van ‘alfabetische woordenlijst’, maar hij houdt zich niet geheel aan dit princiepe; zo vindt men s.v. koetsj, ‘koets’, zeven andere benamingen voor rijtuigen. Betekenisnuances worden opgevat als betekenisverschillen; woorden die eigenlijk drie hoofdbetekenissen hebben, krijgen er bij Beenen soms wel 28, zoals bijvoorbeeld kantj, ‘kant’.
Men kan om dit alles glimlachen, maar dan vergeet men, dat Beenen een rijk materiaal aanbiedt, dat zich gemakkelijk op een andere wijze laat groeperen en interpreteren. Daar komt nog bij, dat de visie van de auteur vaak verrassend is, waardoor aspecten naar voren komen die in meer wetenschappelijk opgezette studies veelal onder de bank verdwijnen.
Over het tweede deel Herten, het oude dorp aan de Maas, in het begin dezer eeuw, kan ik kort zijn. Dit deel wordt ingeleid door de bekende Limburger pater Drs. W. Sangers. Deze zegt onder andere: ‘Dit boek gaat enkel over Herten, het oude dorp aan de Maas in het begin dezer eeuw. Men kan er in lezen, hoe de Hertenaren doorheen het jaar en van geboorte tot overlijden leefden, wat men deed bij geboorte, communie, verloving, trouw, begrafenis, gouden bruiloft, hoe men lachte en zich vermaakte, hoe men zich kleedde en huizen bouwde, welke burenplichten er waren, hoe men zijn geloof beleefde enz.’. Deze woorden van pater Sangers geven een duidelijk beeld van de inhoud van het tweede deel.
P.H.H. Beenen heeft de Nederlandse dialectologie en de volkskunde een goede dienst bewezen met deze publicatie.
Het tweede Limburgse dialectwoordenboek is van een neerlandicus. Evenals de Heer Beenen heeft ook Th. van de Voort, jarenlang verzameld, voortbouwende op de ‘kleine verzameling spreekwoorden en uitdrukkingen in dialekt’ van zijn vader. De ondertitel van deze publicatie - Woordenboek met inleiding -, maakt al meteen duidelijk waar Van de Voort het zwaartepunt gelegd wil zien, namelijk op het lexicografische deel. De inleiding beslaat 30 bladzijden. Na een kort voorwoord volgt een beknopt overzicht van de geschiedenis van de huidige gemeente Meerlo-Wanssum, tot welks gebied de kerkdorpen Blitterswijck, Geysteren, Wanssum, Meerlo, Swolgen en Tienray behoren. In het hoofdstuk Het dialekt der gemeente Meerlo-Wanssum wordt het dialect van dit gebied beschouwd tegen de achtergrond van dat der omringende plaatsen. Het blijkt, dat Meerlo-Wanssum dialectologisch wel een eenheid genoemd mag worden. Heel kort wordt in deze inleiding ingegaan op de klanken, klinkers, medeklinkers en tweeklanken; verschijnselen als umlaut, apocope, accent, rekking en verkorting; de vorming van verkleinwoorden komt aan de orde, de meervoudsvorming, vervoeging en verbuiging; er wordt even gesproken over de voornaamwoorden en de bijwoorden. Het grootste deel van het boek wordt in beslag genomen door de alfabetische woordenlijst, 301 bladzijden, dicht bedrukt, waarbij de trefwoorden vet gedrukt zijn, de plaatselijke uitspraak cursief en de betekenisomschrijving romein, hetgeen een prettig leesbaar geheel oplevert.
Van de Voort heeft een merkwaardige lexicografische opvatting. Men moet niet verbaasd zijn als men na het trefwoord arm en vóór het trefwoord às stuit op ergernis; hier wordt namelijk niet alleen de streng alfabetische ordening doorbroken, maar ook de presentatie van een strikt dialectische woordenschat. Wat is namelijk 't geval? Aring betekent in het dialect van Meerlo-Wanssum onder andere ‘ergernis’,
| |
| |
maar ook ‘verdriet’ en ‘ongenoegen’; beide laatste betekenissen vindt men niet in het woordenboek als trefwoord. Het zo juist genoemde arm behoort ook niet tot de dialectische woordenschat, bij dit woord wordt verwezen naar ērm. Het is duidelijk, dat bij de schrijver vooropgestaan heeft, dat hij de lezer, die het dialect niet voldoende kent, een helpende hand heeft willen bieden. Zo vindt men bijvoorbeeld ook een trefwoord barrière, met een verwijzing naar brier, de Meerlo-Wanssumse realisering van dit woord; s.v. ruilen wordt verwezen naar toese en s.v. eelt naar zweel, om slechts enkele gevallen te noemen.
Van de Voort heeft een alfabetisch geordend dialectwoordenboek gemaakt, dat tegelijkertijd een vertaalwoordenboek wil zijn, althans voor sommige woorden, want een consequent gevolgd systeem is niet aan te wijzen. De auteur zelf zegt in zijn inleiding, dat een aantal Algemeen Nederlandse woorden is opgenomen, ‘die verwijzen naar het dialectisch equivalent, om het opzoeken te vergemakkelijken’.
Men treft in dit woordenboek niet alleen de woordenschat van Meerlo-Wanssum aan, maar ook vele volkskundige gegevens: aftelversjes, kinderspelen, plaatselijke gebruiken enz. Deze volkskundige gegevens staan niet in een apart deel, maar zijn, waar het te pas komt, in de woordenlijst verwerkt. Zo treft men onder het trefwoord ieën (een) een aftelrijmpje aan: ‘Ieën, twieë, drie/Mien zuster hiet Marie’ enz.; onder het trefwoord mèèr, ‘maar, mare’, wordt een oude bezweringsformule gegeven en s.v. palm wordt in het kort verteld over het gebruik van de gewijde palmtak.
Het dialect van de gemeente Meerlo-Wanssum is een prachtig boek, zowel naar de vorm als naar de inhoud. Het is een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse dialectologische literatuur, ook omdat in dit boek het dialect beschreven wordt van een gebied, dat tot nu toe nooit zo uitvoerig en uitputtend in een publicatie was behandeld.
Men kan er zich over verbazen dat dit woordenboek in de Amsterdammer Publikationen zur Sprache und Literatur is opgenomen. Minis zelf ziet het als een vriendendienst van een Limburger aan het Limburgs. Maar hij is ook van mening dat dit boek een waardevolle bijdrage is tot het wetenschappelijk onderzoek van het Frankisch. En met dit laatste zal de lezer-gebruiker van harte kunnen instemmen.
J.B. Berns.
|
|