Taal en Tongval. Jaargang 25
(1973)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Semantica Brabantica 2zoeiGa naar voetnoot1Op de Gier-kaart van Kieft tekent zich in oostelijk Noord-Brabant een merkwaardig geografisch patroon af: rondom een compact moozek-gebied ligt een krans van zoei-opgavenGa naar voetnoot2. Goossens beschouwt dit patroon als het oudste hem bekende voorbeeld van een kroonvormig dialectgebiedGa naar voetnoot3. Ook Weijnen heeft al eens op de zoei-krans gewezenGa naar voetnoot4. Kieft rept met geen woord over de merkwaardige vorm van het zoei-gebied en Goossens moet bekennen, dat ook hij voor deze kroonvorm geen verklaring kan geven: ‘Een mondelinge enquête in de zoei- en mōwzek-gebieden zou misschien de oplossing kunnen brengen’Ga naar voetnoot5. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kiefts kaart is gebaseerd op het materiaal van vraag 24 van de Amsterdamse vragenlijst 4, Leuvense vragenlijst 20: ‘Hoe heet het uit de koemest sijpelende vocht, dat ook als vloeibare meststof gebruikt wordt?’. In dit materiaal komen twintig zoei-opgaven voor. Een proefkaart die ik tekende op basis van het hiervoor in noot 5 genoemde materiaal ‘Gier’ en ‘Mesten en bemesting’ laat van kroonvorm niets over; bijna iedere moozek-opgave heeft een opgave van het type zoei naast zich. In Semantica Brabantica heb ik moozek verklaard als een samenstelling met een element moos-, ‘slijk, modder’ en een element -zeik, ‘urine’. Moozek is de meststof die ontstaat als men met behulp van zeik van een hoop aarde moos, dat is ‘slijk, modder’, maaktGa naar voetnoot1. In vraag 24 van vragenlijst 4 worden eigenlijk twee begrippen door elkaar gehaald: mestvocht en vloeibare mest; bij onderscheiding ervan is zoei de benaming voor ‘mestvocht’ en moozek voor ‘vloeibare mest’. Het aanwenden van gier als meststof is van betrekkelijk jonge datum. In de tweede helft van de vorige eeuw komt de eerste propaganda voor het bewaren van de gier op gangGa naar voetnoot2. Omstreeks 1900 begint het wetenschappelijke onderzoek naar de juiste methode voor een effectieve gierbemesting. Een staf van voorlichters - landbouwconsulenten en landbouwleraren - prijzen de ‘nieuwe’ meststof aan; zij hebben er op bijzondere wijze toe bijgedragen, dat het ‘Frisisme’ gier een tweede sterke uitbreiding krijgt, en in vrij korte tijd het gewone Nederlandse woord voor ‘vloeibare mest’ wordtGa naar voetnoot3. Over het Brabantse zoei is al eens geschreven door KuystenGa naar voetnoot4 en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
twee maal door HeeromaGa naar voetnoot1. Heeroma is de enige die het Brabantse zoei in verband gebracht heeft met mnl. soe, ‘goot, watergoot’. Hij geeft ook materiaal uit oudere bronnen die niet in het MWB voorkomen. Door vriendelijke bemiddeling van Mevrouw D. Simons was ik in staat dit bronnenmateriaal nog aan te vullen met gegevens uit het archief van het WNT. In de oudere bronnen, met uitzondering van Kiliaan - waarover later - verschijnt soe met varianten steeds met een betekenis ‘goot’, of liever ‘ruimte tussen twee huizen, waardoor het afvalwater loopt’. Hieronder volgen in chronologische volgorde de oude attestaties:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kiliaan kent voor de in één lemma ondergebrachte woorden sode, soode, soye, soede, soeuwe, soedse, zes betekenissen:
De woorden zijn volgens hem Saksisch, Fries, Hollands, Sicambrisch en Zeeuws; hij wijst tenslotte op germ. soede, sax. sooh en ang. sodde. Volgens HeeromaGa naar voetnoot3 zijn hier een aantal woorden die etymologisch niet bij elkaar horen onder één noemer gebracht: betekenis 1. en 4. horen bij zode, ‘moeras’; 6. en 3. bij zode, ‘kooksel’ en 2. en 5. bij soe, zoei, ‘riool, goot’. Maar nu blijft nog de vraag, of alle door kiliaan gegeven woorden met de zes betekenissen voorkomen in de door hem genoemde gebieden. Met behulp van gegevens uit dialectwoordenboeken kom ik tot het volgende overzicht:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Practisch alle door Kiliaan gegeven woorden komen in een of andere vorm in de door hem gegeven gebieden voor. Het blijft overigens de vraag of hij met de spelling sode naast soode een uitspraakverschil heeft willen aangeven, waardoor het opnemen van de woorden zodde en zod, ‘sentina’ in dit overzicht gerechtvaardigd wordt. Het zou interessant zijn dit lemma van Kiliaan helemaal te expliciteren met behulp van zoveel mogelijk dialect-materiaal, ik wil me thans echter beperken tot de bespreking van zoei en varianten. In de oudere bronnen wordt soe aangetroffen met de betekenis ‘goot, greppel, riool’; zoei, ‘gier’ komt voor het eerst in 1882 voorGa naar voetnoot3. Zoei, ‘mestgoot’ vindt men in de jongere dialectwoordenboekenGa naar voetnoot4. De kaart Zoei, getekend op basis van het hiervoor genoemde materiaal, laat duidelijk zien, dat het oost-Brabantse zoei = ‘gier’-gebied de meest noordelijke uitloper is van een groter Belgisch-Limburgs zoei-zouw-complex, daar is de primaire betekenis ‘goot, greppel, riool’ het sterkst aanwezig en daar gebruikt men ter aanduiding van de mestgoot vaak de samenstelling zeikzouw. Het is duidelijk dat de betekenis ‘gier’ is afgeleid van de betekenis ‘mestgoot’. Een zelfde ontwikkeling laat het woord aalpoel, aalpool op de Gier-kaart zien. Uit oudere bronnen blijkt, dat het woord vroeger algemener bekend moet zijn geweest in het zuiden: Hulst (Zeeuws-Vlaanderen), Gent (Oost-Vlaanderen), Lier (Antwerpen) en Brussel (Vlaams-Brabant). Heeroma zag aanvankelijk in zoei een klanknabootsend woordGa naar voetnoot5, later herleidt hij de woorden mnl. sode, sudde, soede en hun afleidingen, waartoe hij o.a. Brabants zoei rekent, tot de basis van sieden, ‘koken’; hij wijst op de ablautsvarianten *sauđ-, *suđ-, *sōđ- (of *suōđ-)Ga naar voetnoot6. Wat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hier ook van zij, in ieder geval neemt hij voor de vocaal van zoei een wgerm. ô aan. Dat heb ik, vooruitlopend op de etymologische beschouwing ook stilzwijgend gedaan, daarom ben ik zo vrij geweest het Limburgse zouw op één lijn te stellen met het Brabantse zoei, vergelijking van het vocalisme van zoei met dat van koe rechtvaardigt deze stelling volkomenGa naar voetnoot1. Gaillard wijdt een hele beschouwing aan seeu (Hazebroek 1336); hij ziet in dit woord, en blijkens zijn aanhaling uit oude bronnen ook in de woorden zouw en zoe(de), een frans leenwoord: ofr. esseu, esseutGa naar voetnoot2. Esseu is een afleiding van ofr., mfr. essever, dat van lat. *exaquare stamtGa naar voetnoot3. Essever is waarschijnlijk een kruising van lat. exaquare met ofr. eschaver (lat. excavare)Ga naar voetnoot4. Engels sewer stamt van dit ofr. essever. Een afleiding van ofr. essever leeft voort in het Luikse sewe (Seraing, Huy, Jehay), ‘rigolle d'écoulement’Ga naar voetnoot5. Ofschoon het FEW met geen woord rept over een Vlaams seeu, meen ik dat dit woord inderdaad een afleiding van ofr. esseu isGa naar voetnoot6. Gaillard wijst nog op esseu, St.-Omaars 1286 en op avoir sen (son) esseut devers le rue, Dowaai 1247Ga naar voetnoot7. Maar hij gaat te ver als hij ook woorden als zoe en zouw laat afstammen van ofr. esseu en in Nijmeegs zoenye, soenien een verkeerde lezing ziet voor soevye, soevienGa naar voetnoot8. Voor deze laatste woorden verwijs ik naar het MWB s.v. sonie ‘varkensbak’ en niet zoals Gaillard wil ‘afvoergoot’. Zuwe uit het Naembouck, waarvan tusschenweegh (‘weg, pad tussen twee huizen’) een synoniem is en waaraan het Franse esgout beantwoordt, wil ik wel tot de groep van mnl. soe rekenen. Heeroma heeft gewezen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op een Vlaamse, en onder invloed van het Vlaams ook Hollandse, ontwikkeling van gm. ô tot een uu-klank, vóór -wGa naar voetnoot1. Naast elkaar komen voor zoe, zuwe en zouw. Een zelfde wisseling van oe, uu en ou is aan te wijzen in de woorden vloe - vluw - vlouw; kloen - kluwen - klouwen en in stoeien - stuwen - stouwen, alle woorden met wgerm. ôGa naar voetnoot2. Het Rheinisches Wörterbuch heeft een lemma ‘Sode’, dat gezien zijn opbouw sterk doet denken aan het lemma ‘sode, enz.’ bij Kiliaan. Ook hier zijn een aantal betekenissen verzameld, waarvan men zich kan afvragen of ze alle wel onder één noemer gebracht mogen worden. Blijkens de aantekening aan het begin van het lemma beschouwt men Sode als een afleiding van sieden. Zeer zeker geldt dat voor betekenis 1.a. ‘eine Portion Fische zum Sieden’; 1.c. ‘Rasenstück’; 1.d. ‘ausgebrauter Malzschrot’ en 1.f. ‘auf der Häckselbank geschnittenes Heu und Stroh mit Wasser abgebrüht und warm als Viehfutter gereicht’. Of ook betekenis 1.b. ‘Abwaschraum, Spülküche’, hierbij hoort is de vraag, semantisch sluit dit helemaal aan bij nl. goot, dat naast ‘(afvoer)goot’ ook ‘bijkeuken’ betekent. Betekenis 1.e. ‘Russ’, mag zeker niet als een afleiding van sieden beschouwd wordenGa naar voetnoot3. Bijzonder interessant zijn de betekenissen onder 2. samengebracht: a. ‘Rinne, nicht gepflastert, in der die schmutzigen Abwässer stehen, Strassengosse, Sumpfgraben, auch der darin befindliche schlammige Schmutz, Wasserabflussrinne im Hof, im Keller, Abfluss aus dem Stalle, Wassergrabe, Regenrinne im Felde’; c. ‘der enge Raum zwischen zwei Häuser, Traufe’ en d. ‘Mistjauche’. Deze laatste groep betekenissen sluit helemaal aan bij die van zoei, zouw. Daarnaast heeft het Rheinisches Wörterbuch een lemma ‘Suge’, ‘eine ablautende Ableitung zu sûgen, “saugen”’, dat in twee gebieden voorkomt, en wel in de Selfkant met een betekenis ‘Rinne’ en in het Moselfränkisch, met enkele uitlopers naar het Rheinfränkisch en het Ripuarisch, met de betekenissen ‘Wasserabflusskanal, Wasserabzug’; ‘schmaler Gang zwischen zwei Gebäuden, durch welchen das Dachwasser abfliesst’; ‘ungepflasterte Gosse’ en ‘Jauche’. Naar de betekenis sluit Suge helemaal aan bij Sode; er wordt trouwens in dit lemma naar Sode verwezen. Zoals verderop zal blijken, twijfel ik aan de voor Sode en Suge gegeven etymologie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
WredeGa naar voetnoot1 geeft voor Keulen sot, ‘Gosse, Rinne’; met de volgende attestaties:
Hij wijst op ohd. suoha, ‘Furche’; mnl. soe en mlat. receptaculum aquarum (aquae), sulcus. Volgens hem is de oorspronkelijke betekenis ‘Der unbebaute schmale Zwischenraum zwischen zwei Häusern zur Aufnahme des Regenwassers, der Dachtraufe, dann weiterhin Rinnen an der Strasse längs der Häuser, Gosse, Rinnstein’. Het moderne Keulse Sau (1905), ‘Heizkanäle unter der Malzdarre’ beschouwt hij als een verhoogduitsing van het oudkeulse su. Het Rheinisches Wörterbuch haalt s.v. Sode een Keulse oorkonde uit 1371 aan: ‘Ad purgendum de soy’, en uit de 14de eeuw: ‘Up der soie’. GraffGa naar voetnoot2 geeft suoha en plaatst bij de betekenissen ‘Pflug’ en ‘Egge’ een vraagteken, als derde betekenis geeft hij ‘Furche’. Het woord diende als vertaling van lat. occa. SchadeGa naar voetnoot3 geeft suoha, ‘occa, Egge, Furche’. Gallée verwijst s.v. sôha, ‘Furche, Grabe; trench’ naar mnd. so; naar Graff en naar soha, ‘inscilla’ in de Trierse GlossenGa naar voetnoot4. Schiller-LübbenGa naar voetnoot5 geven so, ‘Renne, Gosse, Wasserablauf’ met een vraagteken. Blijkens de aanhaling ‘Vortmer zo sal malk zuͤne soe apene holden vnde waren tuschen malkes husen (sic), eruen vnde valden’, is hier ook sprake van een goot tussen twee huizen. Bij Holthausen vond ik sōha, ‘Furche, Rinne’Ga naar voetnoot6. Wrede is de eerste geweest die Keuls sot, mnl. soe in verband gebracht heeft met ohd. suoha. Ohd. suoha, germ. sôhôn horen volgens Falk-Torp bij seh, ‘schneiden’, Idg. wortel *sek-Ga naar voetnoot7. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Buiten de Germania leeft ohd. suoha voort in Luikerwaals sohe, ‘sillon qu'on trace en bêchant’ en ‘petite tranchée qu'on creuse en terre pour l'écoulement des eaux’Ga naar voetnoot1. Volgens Grandgagnage hangt sohe samen met lat. sulcus, al merkt hij bij deze etymologie onmiddellijk op: ‘Cet étymon offre de sérieuses difficultés’Ga naar voetnoot2. Esser is de eerste geweest die in sohe een leenwoord uit het Duits zag, hij wees op ohd. suoha. Zijn etymologie is met instemming overgenomen door Haust en het FEWGa naar voetnoot3. Sohe is bekend in Luik, Hognoul, Huy, La Gleize en VerviersGa naar voetnoot4. De OEDGa naar voetnoot5 geeft sow, ‘a drain, a channel or run of water’. Het woord is thans alleen in de dialecten bekend; het is ‘perhaps identical with Flem. dial. zou’; er wordt verwezen naar Plantijn en Kiliaan. Daarnaast wordt sough gegeven, een woord dat etymologisch niet van dezelfde oorsprong is als sow. Ook over de herkomst van sough weet de OED niets naders te melden dan een verwijzing naar Antwerps zoeg, ‘een smalle greppel in een weide’. De betekenissen van sough zijn: 1. ‘a boggy or swampy place, a small pool’; 2. ‘a small gutter for draining off water, a drain, a sewer, a trench’; 3. ‘a subterranean drain to carry the water in a mine; an adit of a mine’. Een noordelijke variant van sough is sheugh, 1. ‘a furrow, trench, ditch, drain’; 2. ‘a furrow made for tempory reception of plants’. De oudste attestaties van deze woorden dateren van het begin van de veertiende eeuw. Er is inderdaad een klein gebiedje, ongeveer samenvallend met het gebied, dat Goossens ‘Zuidbrabants’ noemtGa naar voetnoot6, waar de vorm zoeg voorkomt met de betekenis ‘greppel’. Corn.-Vervl. geeft zoeg, ‘kleine gracht in een weide’, en in het Bijvoegsel: zoeg, ‘Bij landbouwers. Bijzondere eg, driekantig van vorm om door de rapen te snijden. Ze wordt door mensen getrokken’. De opgave geldt voor Duffel (K 293)Ga naar voetnoot7. Heeroma zag in het naast elkaar voorkomen van vormen met aus- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lautende -j, -w en -g een sterk argument om zoei en varianten op te vatten als onomatopeeGa naar voetnoot1. Ik vraag mij af, of deze zoeg-opgaven te beschouwen zijn als oude relicten, te vergelijken met mnl. - weliswaar zeldzaam - schoeg naast schoe, of dat hier sprake is van een j > g-overgangGa naar voetnoot2. Het Antwerpse (Duffel) zoeg, ‘eg’ staat wel bijzonder dicht bij ohd. suoha. Ik heb het woord elders niet aangetroffen. Graff vraagt zich af, of Schwäbisch suech bij ohd. suoha hoort; hij haalt het woord aan uit het woordenboek van SchmidGa naar voetnoot3. Dit woordenboek heb ik helaas niet kunnen raadplegen, wel vond ik bij Fischer suh, 1. ‘Ackerbeet, kleineres angebautes ackerstück, Gartenbeet, Gemüsebeet’; 2. ‘Lache, Pfütze’; voorts wijst het Deutsches Wörterbuch s.v. Suche, ‘das Suchen’ op Tirools Suche, ‘Wasserleitung auf dem Felde’ en Suche, Kärnten, ‘Rinnsal eines Baches, Mühlgraben’Ga naar voetnoot4. Er zijn naar mijn mening geen bezwaren, noch van taalkundige, noch van semasiologische aard, die identificatie van deze woorden Suh en Suche, met ohd. suoha in de weg staan. Uit allerlei feiten blijkt, dat de spraakmakende gemeente, maar ook de lexicografen in zoei een woord hebben gezien, waaruit een intervocalische -d- verdwenen is; daarop wijst de spelling soede naast soeuwe bij Kiliaan en soede in de Brusselse attestatie. Het feit, dat in het Rheinisches Wörterbuch opgaven als zō: en zo'u (naast zō:t) ondergebracht zijn in een lemma ‘Sode’ wijst ook in deze richting; de duidelijkste aanwijzing is ongetwijfeld de ontwikkeling van Oudkeuls suha tot sot. In de Selfkant nu, waar Suge, ‘Rinne’, voorkomt, treedt in de plaats van een geëlideerde -d- een tussenklank -g- opGa naar voetnoot5. Het is om deze redenen, dat ik een vraagteken plaatste bij de door het Rheinisches Wörterbuch gegeven etymologie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Samenvattend kom ik tot het volgende overzicht: germ. *sôhôn. ohd. suoha, os. sôha, mnd. so, mnl. soe, souw, zuwe. Afleidingen van *sôhôn leven voort in nhd. dialecten: Suh, Suche (Zwaben, Tirol, Karinthië); Sot, Sode, Suge (Rijnlandse dialecten); zoei, zouw en zoeg (beide Lintburgen, Antwerpen, oostelijk Noord-Brabant); als leenwoord leeft ohd. suoha voort in het Luikerwaals sohe. Ik vraag me af of de OED bij de verwijzing naar Vlaams zouw en Antwerps zoeg bij de woorden sow en sough aan ontlening denkt. Llewellyn en Bense bespreken deze woorden nietGa naar voetnoot1. WrightGa naar voetnoot2 verwijst s.v. sow naar sough, dat diverse betekenissen heeft, waarvan ‘a ditch, a drain, a furrow’, de belangrijkste zijn; naast sough komen voor seugh en sheugh. In zijn Dialect GrammarGa naar voetnoot3 bespreekt hij sough, ‘a drain’, in de paragraaf, waarin de ontwikkeling van auslautende -g > -f aan de orde is. Over de herkomst van het woord zegt hij niets. Het in de OED gegeven sow (sowe) vindt men s.v. sough; sow is bekend in westelijk Yorkshire, sowe in Lakeland en Cumberland. Een betekenis die bij Wright ontbreekt is ‘mestgoot’, deze vindt men in de Survey of English dialectsGa naar voetnoot4 voor enkele plaatsen in Shropshire en Staffordshire. Het feit dat WrightGa naar voetnoot5 in sough een woord ziet met een auslautende -g, behoeft identificatie met *sôhôn niet in de weg te staan. In de eerste plaats spreekt hij zich niet uit over de herkomst van het woord, en intervocalische en auslautende h verdween of ging over in -fGa naar voetnoot6. Ook het vocalisme van sough en varianten biedt geen probleemGa naar voetnoot7. Volgens Schönfeld is mnl. soe, ‘goot’, ndl. dial. (Noordbrab.) zoei, ‘mestvocht’, voor de toponymie slechts van beperkt belang, en dan nog vooral voor de veldnamen. ‘Als grondbetekenis mag men “greppel” aannemen’Ga naar voetnoot8. In Veldnamen besteedt hij weinig aandacht aan het toponiem zoei; hij wijst slechts op Noordbrabants Zoeacker en den Zoebeemt en ziet in zudde, dat Boekenoogen kent in de samenstelling rietzudde, ‘strook riet die een stuk land omgeeft’ een verwant woord. In een noot | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
merkt hij op, dat hij de juiste verhouding van beide woorden (zoei en zode) in het midden laat, maar dat ook Heeroma moet toegeven ‘dat er aanrakingspunten zijn tussen zoe en zode, ‘moeras’Ga naar voetnoot1. Zuwe, zouwe noemt Schönfeld ‘een merkwaardige samentrekking’ van sidewendeGa naar voetnoot2 en ook ‘een weinig voor de hand liggende etymologie’Ga naar voetnoot3. Het MWB heeft een lemma souw. Van dit woord wordt gezegd, dat het misschien identiek is met Plantijn mose oft souw, ‘un esgout ou un essuier d'une maison ou la riole d'une ville’; elders spreekt Plantijn van soeuwe. Voorts wordt gewezen op de plaatsnaam Zouw en ndl. dial. zuwe, ‘smalle weg door een polder, looppad door een moeras’. BeekmanGa naar voetnoot4 ziet in Souwe ‘een verbastering van Sidewende’. In Utrecht vindt men veel wegen, met name in het lage noordelijk deel van de provincie die Zuwe worden genoemdGa naar voetnoot5. HeeromaGa naar voetnoot6 beschouwt zuwe, zouwe als typisch voor het Hollands-Utrechtse laagveengebied; zoei is een typisch Brabants woord. ‘Behalve het betekenisverschil der beide woorden en de blijkbare herkomst van zuwe is dus ook de geografische verbreiding een argument tegen identificatie, zoals Verdam die heeft gesuggereerd’. Voor de toponiemen Zuwe, Zouwe in het Hollands-Utrechtse laagveengebied zijn er inderdaad oudere attestaties van het type sidewende; Beekman wijst o.a. op Ameyders Sydwende [1248], Meerkercker Zydewyn [1365]. Men moet er rekening mee houden, dat een plaatsnaam van het type Zuwe, Zouwe van verschillende oorsprong kan zijn. De door het MWB genoemde plaatsnaam is Limburgs (Maastricht) SouwGa naar voetnoot7. Er is sprake van eene Souwe, en: die Souw loop vadaer (...) ter Jekerwarts; gelegen boven die Souw; alsoo voort die Souw; continuerende die selve SouwGa naar voetnoot8. De tekst dateert van 1549-1572. Ondanks het feit, dat Souw steeds met een hoofdletter geschreven wordt, wijst alles erop dat het hier gaat om een appellatief en niet om een eigennaam. Een ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
klaring van dit woord souw geeft een vergelijkbare tekst uit ca. 1720Ga naar voetnoot1, daar wordt niet gesproken van souw maar van rouken, verkleinwoord van rouwe, een woord dat men tevergeefs in het MWB zal zoeken, Verdam heeft het in zijn Handwoordenboek opgenomen, en wel rouwe (Limb.), ‘sloot, smal watertje, gangetje’Ga naar voetnoot2. EndepolsGa naar voetnoot3 geeft rouwe niet, evenmin de vorm zouw, wel De Zoej, De Zooj, ‘naam van verschillende beekjes, watertjes’. Dat zoe, zouw voor de toponymie van weinig betekenis zou zijn, waag ik te betwijfelen. Er is binnen het hier geschetste zoei-zouw-gebied een indrukwekkend aantal toponiemen, waarvan hieronder een overzicht volgtGa naar voetnoot4.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aan dit overzicht kunnen nog worden toegevoegd de Luikse toponiemen zou., Baelen (Q 279) en zuə., Gemmenich (Q 251), die door BoileauGa naar voetnoot1 geïdentificeerd worden met zouw. Rijnlandse plaatsnamen van het type Sau en Sode(e) worden besproken door DittmaierGa naar voetnoot2, die naar het Rheinisches Wörterbuch s.v. Sode verwijst, maar ook naar mnl. soe, zonder nader op de herkomst van de woorden in te gaan. Voor het Engels verwijs ik naar EkwallGa naar voetnoot3, die de ‘river-name’ sow (Staffordshire) en sowe (Warwickshire) geeft, en het toponiem sough (Blackburn in Lancashire)Ga naar voetnoot4; voorts naar de Engelse ‘surname’ Sogheweye [1327], Soweye [1333] bij LöfvenbergGa naar voetnoot5. Volgens Van DyckGa naar voetnoot6 is de betekenis van het toponiem zoei, zouw ‘afwateringssloot, smalle goot’; overdrachtelijk wordt deze benaming ook toegepast op de landerijen waarin zich een zoei of zouw bevindt. Bij de bestudering van landkaarten blijkt, dat een zouw steeds in een ‘bredere’ waterloop uitmondtGa naar voetnoot7. Over de etymologie van het toponiem zoei, zouw spreken de meeste naamkundigen zich niet uit. Schönfeld lijkt te voelen voor identificatie met zode, ‘moeras’; Van Dyck stelt zouw op één lijn met het Engelse sewer, dat een ontlening is aan ofra. se(u)wiere. Van de Engelse naamkundigen is het Smith die zich over de herkomst van het Engelse dialectwoord sough, ‘a bog, a marsh’ en het toponiem sough (Lanacshire) uitspreektGa naar voetnoot8. Hij wijst op *sugga, *suga, dat ‘probably connected’ is met oeng. sūcan, sūgan, ‘to suck’. LöfvenbergGa naar voetnoot9 ziet in het eerste lid van de familienaam Soghewey sough-, ‘a drain, etc.’. Volgens hem moeten de door de OED etymologisch onderscheiden woorden sough en sow op één lijn gesteld worden. Sough is de normale vorm en sow ‘comes from the inflected forms’; een zelfde ontwikkeling wijst hij aan bij enow naast enough. Löfvenberg postuleert oeng. *sōg, *sōh, dat op een of andere manier verwant is met de proto- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
germaanse wortel *sag-, ‘wet’ in oeng. secg (*sagɩ̭a-); hij wijst op oeng. gār-secg, ‘oceaan’ en op een aantal Scandinaafse woorden, zoals IJsl. saggr, ‘vocht’ en saggi, ‘vochtigheid’ EkwallGa naar voetnoot1 identificeert de riviernaam sow, sowe met de Gallische riviernaam Savus (Save in Pannonia en Save, een zijrivier van de Garonne), al moet hij toegeven, dat het vocalisme enige moeilijkheden biedt. JacksonGa naar voetnoot2 heeft bezwaren tegen Ekwalls etymologie zonder echter op een andere mogelijkheid te wijzen. Zowel Smith als Löfvenberg zien in sough, sow een afleiding van de idg. wortel *seu met gutturaaluitbreiding, waarbij ze in het midden laten of deze stemloos of stemhebbend, -k of -g is. Doordat Löfvenberg sough en sow op één lijn stelt neemt hij stilzwijgend voor de Nederlandse woorden zouw en zoeg dezelfde ontwikkeling aan als voor de Engelse woorden, in de OED immers wordt naar Antwerps zoeg en Vlaams zouw verwezen. Dit is naar mijn mening het zwakke punt in zijn etymologie. Er zijn echter, zoals gezegd, van de kant van de historische grammatica van het Engels geen bezwaren tegen identificatie van eng. sough, sow met germ. *sôhôn. Wanneer men ondanks de aarzeling bij Graff voor ohd. suoha een betekenis ‘ploeg’ mag aannemen, hoort het woord bij de verloren gegane ploegbenamingen zoals got. hōha, oeng. sulhGa naar voetnoot3. De betekenis ‘voor’, die bij Ealk-Torp (s.v. sôhôn), bij Graff (s.v. suoha), bij Gallée en Holthausen (s.v. sôha) zonder vraagteken gegeven wordt is uit ‘ploeg’ afgeleid: de naam van het gereedschap waarmee men voren trekt wordt ook de naam voor de getrokken voor, een semantische ontwikkeling die ook bij het woord ploeg aan te wijzen is. Voortzettingen van germ. *sôhôn leven nog slechts voort in afgeleide betekenissen als ‘goot, greppel, riool’, waaruit zich via ‘mestgoot’ op beperkt terrein, namelijk aan de periferie van het Nederlandse zoei-zouw-gebied een betekenis ‘mestvocht’ ontwikkelde. De door Wrede aan de hand van oude attestaties geschetste ontwikkeling van het Keulse sot laat toe om ook de Rijnlandse woorden Sot en Suge met ohd. suoha te identificeren. Opvallend bij de Rijnlandse opgaven is het vrij grote aantal vormen met dentaal of met geelideerde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-d-. Men zal hierbij moeten denken aan kruising met een ander woord, en wel sôd, ‘put’ en ‘kooksel’Ga naar voetnoot1. De Engelse woorden sow, sough en varianten vertonen naar de vorm en naar de betekenis frappante overeenkomsten met de Nederlandse en Duitse woorden zoei, zouw, zoeg, Sod en Suge. Germ. *sôhôn leeft voort in een vrij compact oost-Noordbrabants-Belgisch-Limburgs gebied, met enkele uitlopers naar Antwerpen, Vlaams-Brabant en Limburg; in het Rijnland; in enkele Hoogduitse dialecten; als Duits Leenwoord in het Luikerwaals en tenslotte in enkele Engelse dialecten. De zoei-zouw-kaart beschouwd tegen de achtergrond van de gegevens uit oudere bronnen laat duidelijk zien dat het woord op zijn retour is, als toponiem komt zoei, zouw meer westelijk voor, als het ware een brug vormend tussen de oudere attestaties en de jongere kaart. Het Oudsaksisch sôha en mnd. so (Dorsten) wijzen erop dat het woord ook eenmaal noordelijker bekend moet zijn geweest. J.B. Berns. |
|