Taal en Tongval. Jaargang 20
(1968)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| |||||||||
De diftongering van ogm. ô in het zuidoosten van West-VlaanderenDat ogm. ô vóór labiaal en gutturaal in Middelvlaamse teksten ‘ou’ werd gespeld, is niets nieuws. Dat men de uitspraak ervan gewoonlijk ongeveer identisch ziet met die van de spelling ‘oe’ in andere posities, is dat evenmin. Toch hebben sommigen al gepoogd van deze gedragslijn af te wijken en hebben de voor de hand liggende vraag gesteld of die ‘ou’ niet een diftongische uitspraak kon voorstellen. Hellinga met name heeft dat in zijn ‘Opbouw’ beweerd; steunend op een uitspraakgewoonte in Noordwijk, Katwijk en Oud-Beierland, waar ‘ou’ voor labiaal en gutturaal diftongisch wordt gerealiseerd, stelt hij voor de ‘ou’-spelling in het Middelvlaams te zien als een diftong die rond 1600 monoftongeerdeGa naar voetnoot1. Dat dertig jaar oude standpunt mag nu wel als achterhaald beschouwd worden. Immers, leest men aandachtig Middelvlaamse teksten dan zal men opmerken dat, waar men klaarblijkelijk een diftong wilde aanduiden, men daar de spelling ‘au’ voor gebruikte. Volgende voorbeelden uit EveraertGa naar voetnoot2 ter illustratie: nauwe (p. 477), rauwe (p. 341), scauwende (p. 357), vrauwe (p. 485)... Indien men dus voor labiaal en gutturaal een diftong zou hebben gesproken, dan had men een teken om dat aan te duiden. En uit het feit dat woorden van dit type nooit met ‘ou’ en woorden met oorspr. ô nooit met ‘au’ worden gespeld, mag wel worden afgeleid dat het met de konsekwentie van ons Middelvlaams spellingsysteem beter gesteld was dan men op het eerste gezicht zou denken. Verder wordt het teken ‘ou’ ook gebruikt om de klank aan te duiden die uit al, ol + dentaal is ontstaan en er zal tegenwoordig wel niemand zijn die er nog aan denkt om voor Middelvlaamse teksten hierin een diftong te zien. Dat deze argumenten overtuigend zijn blijkt wel uit het feit dat niemand nog naar Hellinga's theorie heeft teruggegrepen, tot in 1962 het boek van Vermeersch over het Werviks verscheenGa naar voetnoot3. Deze herneemt, zoniet Hellinga's argumentatie, dan toch diens konklusie. Hij steunt daarbij echter op een aantal nieuwe feiten. Het is namelijk zo dat in een | |||||||||
[pagina 66]
| |||||||||
aantal gemeenten in de uiterste zuidoostelijke hoek van West-Vlaanderen, tussen Schelde en Leie, ogm. ô voor gutturaal en labiaal tot ɔ▴u werd gediftongeerd. Schrijver verbindt hiermee de door Hellinga geciteerde vormen uit Noordwijk, Katwijk en Oud-Beierland en na uit een historisch werk een huwelijk te hebben aangehaald dat in 1385 de banden tussen Holland en Vlaanderen kennelijk verstevigdeGa naar voetnoot1, besluit hij tot ‘sprongsgewijze expansie’ van ZO-West-Vlaanderen naar Katwijk en omstreken: ‘Aangezien in Vl. de ou-spelling reeds zeer verbreid was in de 14de eeuw; gezien de banden tussen Noord en Zuid door het dubbel huwelijk van 12 april 1385; gezien het sporadisch voorhanden zijn van ou-spellingen in Holland in de 15de eeuw; anderzijds aangezien tussen Schelde en Leie de ou-uitspraak heden ten dage nog in een groot gebied gehoord wordt en eenzelfde uitspraak ook nu nog sporadisch in Holland voorhanden is, is hier mogelijk een sprongsgewijze expansie van Zuid naar Noord aanwezig geweest rond de tijd van de overgang van de 14de eeuw naar de 15de. Deze invloed op het Noorden zou dan, in dit geval, een Vlaamse geweest zijn’Ga naar voetnoot2. Wij willen er graag nog bij vermelden dat de schrijver deze opinie ‘onder alle voorbehoud’ geeft. Laten wij nu even nagaan in hoeverre die feiten iets nieuws brengen. De diftongische uitspraak in de streek tussen Schelde en Leie (echter niet in Wervik waar het Vermeersch tenslotte om te doen is), is zeker een faktor die niet mag verwaarloosd worden. Mag men echter besluiten dat deze uitspraak ook in de Middeleeuwen reeds gold? Wij hebben vruchteloos naar enige argumentatie gezocht, hetzij dat Mvla teksten ‘ou-’ spelling vertonen, maar dit argument gebruikende, vertrekt men van hetgeen men moet bewijzen. De ‘verbinding’ die de schrijver tussen ZO-West-Vlaanderen en Katwijk en omstreken wil leggen is nogal kunstmatig. Een in 1385 gesloten huwelijk, hoe belangrijk dat dan ook moge geweest zijn, kan bezwaarlijk reeds rond de ‘tijd van de overgang van de 14de eeuw naar de 15de’ een toch tamelijk verregaande invloed op Holland bewerkstelligd hebben. Het onwaarschijnlijkst wordt deze redenering echter wanneer schrijver die ‘invloed’ wil zien in de vorm | |||||||||
[pagina 67]
| |||||||||
van een sprongsgewijze expansie, dat is een verschijnsel dat de Duitse dialektologen ‘Vorrücken mit punktuellen Zielen’ hebben genoemdGa naar voetnoot1, een enigszins omstreden en maar in bepaalde omstandigheden aan te wijzen fenomeen. Een voorbeeld van dit soort expansie is hoe o.a. in het ‘botter’- en ‘beuter’-gebied in bepaalde plaatsen als het ware een ‘boter’ wordt ‘geparachuteerd’, of een ‘kaas’ in een ‘kéés’-gebiedGa naar voetnoot2. Beide voorbeelden illustreren echter ook de begrensdheid van het verschijnsel: het is o.i. vooral aan te wijzen wanneer het ‘geparachuteerde’ woord gesteund wordt door de kultuurtaalGa naar voetnoot3. De nodige voorzichtigheid en zelfs skepsis zijn hier zeker geboden, vooral omdat het hier een verschijnsel betreft waarvan niet met enige zekerheid is te bepalen hoe het zich heeft afgespeeld. Het komt ons voor dat uit Vermeersch' boek enkel is op te maken, wat deze zaak aangaat tenminste, dat tegenwoordig een deel van West-Vlaanderen ɔ▴u spreekt in woorden die in Mvla. teksten ‘ou’ werden gespeld. De bezwaren die tegen het aanvaarden van een diftongische uitspraak werden aangevoerd en die we hierboven hebben samengevat, worden door de auteur niet weerlegd, zodat er niet de minste reden bestaat om onze opinie te herzien. Toch is het zo dat het voorkomen van een diftongisch gebied in het ZO van West-Vlaanderen velen zal intrigeren zodat het, om alle misverstanden te vermijden, wenselijk zou zijn voor dit verschijnsel een aanvaardbare oplossing te suggereren. Wij hebben dit dan ook geprobeerd en in een notedop komt onze verklaring, die we direkt meer omstandig willen toelichten, hierop neer: in het bewuste deel van West-Vlaanderen werd de diftongering in de 17de eeuw ‘ingevoerd’: zowel van i en y als van u < al, ol + dentaal. De ogm. ô die voor labiaal en gutturaal eveneens u werd uitgesproken (in tegenstelling tot ogm. ô in andere posities), is als het ware ‘meegediftongeerd’. Deze verklaring, die zeker het voordeel heeft bondig te zijn, is echter waardeloos indien niet eerst enkele dingen die erin worden aangenomen, verklaard en aangetoond worden. Dat de ‘klassieke’ diftongering in die hoek van West-Vlaanderen geen autochtone ontwikkeling is, zal wel door iedereen worden aanvaard. Samen met Oost-Vlaanderen heeft het die van Brabant overgenomen, | |||||||||
[pagina 68]
| |||||||||
maar daar het in een uithoek ligt, uiteraard iets later dan het Oostvlaamse centrum. Gent kreeg zijn diftongen hogstwaarschijnlijk na 1570, het ZO van West-Vlaanderen eerst in de 17de eeuwGa naar voetnoot1. Met de diftongering van i en y ging gepaard die van u ontstaan uit al, ol voor dentaal. Het produkt van deze laatste ontwikkeling was in West-Vlaanderen een u en in het bewuste gebied heeft men, samen met de ɛ▴i en de œ▴y, ook de diftong ɔ▴u overgenomenGa naar voetnoot2. Van de ogm. ô bestonden twee uitspraken: een lange uː of een u met naslag uə, en een korte u voor labiaal en gutturaal; dit althans na de 13de eeuw want we kunnen ons, wat het vroegste Middelnederlands betreft, akkoord verklaren met Van Haverbeke die voor ogm. ô een o-klank aannamGa naar voetnoot3. Voor het latere middelnederlands nemen we met Frings een tegenstelling aan tussen u (voor labiaal en gutturaal) en uə eldersGa naar voetnoot4. Het ligt dus voor de hand dat in de bewuste hoek van West-Vlaanderen deze u < ogm. ô meegediftongeerd is met u < al, ol + dentaal, terwijl ogm. ô in andere posities dit niet kon wegens een andere uitspraak. Dat de oppositie tussen u en uə relevant was en is kunnen we wellicht illustreren aan de hand van de volgende, thans bestaande oppositieparen:
Daarom is dus tussen Schelde en Leie alleen die ogm. ô meegediftongeerd die voor labiaal en gutturaal stond, omdat hij alleen in klank met het foneem van oud, goud e.d. overeenkwam. Een en ander wordt nog veel duidelijker wanneer wij er de moderne dialekten bij betrekken. Uit de dialektatlas van West- en Frans-Vlaanderen kozen wij roepen (zin 46), verkloeken (zin 96) en zoeken (zinnen 93 en 94). Uit de hierbij gevoegde ‘overzichtskaart’ blijkt dat deze woorden diftongisch worden uitgesproken in de gemeenten Aarsele (O 1), Dentergem (O 2), Wakken (O 5), Olsene (O 11), Zulte (O 12), Waregem (O 80), Deerlijk (O 82), Vichte (O 83), Zwevegem (O 179), | |||||||||
[pagina 69]
| |||||||||
Ingooigem (O 181), Anzegem (O 182), Tiegem (O 184), Heestert (O 186), Avelgem (O 187), Moen (O 188), Outrijve (O 189), St.-Denijs (O 190) en Helkijn (O 258). Deze diftong kan luiden o▴u, ɔ▴u of ʊ▴u. Daarmee zullen we nu vergelijken welk gebied ook elders de diftongering kent. Op de overzichtskaart geven we aan waar enerzijds wijn (zin 12). rijk (zin 36), kwijt (zin 40), tijd (zin 61), anderzijds huis (zin 126), kruis (zin 128), nu (zin 135) en verder ook oud (zin 126) diftongisch worden uitgesproken. De isoglossen van deze verschijnselen lopen ongeveer gelijk. Indien langs de westelijke kant enkele gemeenten in bepaalde woorden wel en in andere niet diftongeren, dan kan dit slechts aantonen dat we hier met een overgenomen verschijnsel te doen hebben, met een expansie die de ene keer meer westelijk is doorgedrongen dan de andere keer. Het samenbrengen van deze isoglossen leert ons dat zowel de diftongering van ogm. ô voor labiaal en gutturaal en van u < al, ol + dentaal | |||||||||
[pagina 70]
| |||||||||
als de diftongering van i en y in precies hetzelfde gebied voorkomt. Het is dus ook wel zeer duidelijk dat deze verschijnselen samen horen en ook samen uit het oosten werden overgenomen. Het principe van meediftongeren of ‘hyperkorrekt’ diftongeren is trouwens zeer bekend. Zo zegt men in het gebied in kwestie ook nœ▴y (nu), məʹnœ▴ytə (minuut) en skœ▴y (schuw). Wanneer een Westvlaming eens extra goed zijn best wil doen om A.B.N. te spreken dan zijn bij kinderen en minder ontwikkelde personen vormen als kɔstœ▴ym (kostuum), stœ▴ytə (‘stute’ = boterham) e.d. niet ongewoon. In Kortrijk raadde mij onlangs iemand aan naar de fabrɛ▴ik, (fabriek) te gaan. Het spreekt dus vanzelf dat de diftongische uitspraak van ogm. ô helemaal niet in verband staat met de ‘ou’-spelling in Middelvlaamse teksten, die zeker drie eeuwen vroeger reeds algemeen was. Wij zijn overigens de mening toegedaan dat juist dit verschil in uitspraak (u voor labiaal en gutturaal, uə elders), voor deze Middelvlaamse spellingsdifferentiatie verantwoordelijk was. In het onderzochte gebied is de naslag thans vrijwel verdwenen, wat echter geenszins bewijst dat ze er nooit geweest is. De uitspraak uət (hoed) in Deerlijk (O 82, en Heestert (O 186) en bruərə (broer) in Tiegem (O 184) wijst wellicht in die richting. Bovendien is in de andere gevallen de uitsprak u▴ of uː en daardoor dan toch verschillend van de korte u die er oorspronkelijk zal gestaan hebben voor labiaal en gutturaal en er nu in de rest van West-Vaanderen nog staat. A. Weijnen, die in een recensie van Vermeersch' boek diens opmerkingen over de diftongische uitspraak vermeldt, noteert daarbij: ‘Met grote belangstelling vernamen wij echter op blz. 44 vlg. van een moderne diftongische representant van ogm. ô voor velaren (en labialen) in en groot gebied tussen Schelde en Leie (Zulte, Olsene, Wakken, Avelgem, Heestert, Tiegem, Helkijn, Outrijve, St.-Denijs, Moen). Met de ook reeds door Hellinga voor Noordwijk, Katwijk en Oud-Beierland bijeengezette gevallen van ou < ô voor labiaal en velaar prikkelt deze konstatering toch wel tot de vraag of ou < ô in deze posities niet zeer verspreid is geweest’Ga naar voetnoot1. We menen nu echter voldoende duidelijk te hebben gemaakt dat de ou < ô in dit gebied helemaal geen relikt kan zijn van een vroegere, meer algemene diftongische uitspraak van ogm. ô. A. Van Loey heeft er, eveneens in een recensie van dit werk, op gewezen dat ‘sommige interpretaties van de stof wel eens zonderling of zelfs foutief (zijn)’Ga naar voetnoot2. Het komt ons voor dat dit met de behandeling van de ogm. ô voor labiaal en gutturaal beslist het geval is. Roland Willemyns |
|