Taal en Tongval. Jaargang 20
(1968)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De representanten van Nederlands ɔu in de Zuidnederlandse dialektenIn de laatste jaren is de belangstelling voor de struktuurgeografische dialektbeschrijving ook in het Nederlandse taalgebied gegroeid, en vooral door publikaties van J. Goossens en K. Heeroma gestimuleerd. Vooral in zijn recentste artikelGa naar voetnoot1 geeft Goossens een helder overzicht van wat op dit gebied van de dialektoloog verwacht kan worden. Hij onderscheidt vier soorten kaarten: inventaris-, distributie-, afstammings- en ontwikkelingskaarten. Strikt genomen plaatst hij deze laatste soort buiten de eigenlijke struktuurgeografie, als een louter hulpmiddel, waaruit de dialektoloog het materiaal kan halen dat hij voor zijn strukturalistisch onderzoek nodig heeft. De kaarten die Goossens bedoelt zijn van het type dat in de Zwitserse taalatlasGa naar voetnoot2 een hoge graad van perfektie bereikt. De meeste kaarten van deze atlas brengen de representanten van een middelhoogduits foneem in een enkel woord. Louter deskriptief geven ze voor elk dialekt afzonderlijk het eindpunt van een evolutie, zonder dat daaruit a-priori ook maar iets blijkt van de foneemwaarde van de aangeboden klank. Iets anders wordt het wanneer op een enkele kaart beschreven wordt hoe verschillende woorden met in oorsporong hetzelfde foneem, maar dan in verschillende omgevingen, evolueren. (In de Zwitserse taalatlas gebeurt dit in principe enkel als de verschillende woorden ook in de huidige dialekten dezelfde toestand vertonen, maar theoretisch kan hetzelfde procédé gevolgd worden als dat resultaat niet (overal) gelijk is). Dergelijke kaarten kunnen ook strukturalistisch bekeken worden: ze beschrijven immers (geheel of gedeeltelijk) de ontwikkeling van een systeem. Men kan nog verder gaan en verschillende elementen van het uitgangssysteem (Goossens neemt als uitgangspunt voor het Limburgs het hypothetische oud- of westgermaanse systeem; het enige trouwens dat m.i. voor alle Nederlandse dialekten kan gelden) kombineren op een dergelijke ontwikkelingskaart. Uiteraard heeft dit enkel zin als ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wacht kan worden dat de ontwikkeling van die fonemen tenminste in een aantal van de te beschrijven dialekten ofwel volledig parallel is verlopen, ofwel tot een nieuwe foneemverdeling heeft geleid. Van belang op een dergelijke kaart is dus niet in de eerste plaats de fonetische realisering van een of meer klanken, maar wel of een bepaald proces heeft plaats gehad, en wat de huidige grenzen zijn van dit verschijnsel. Ontwikkelingskaarten van dit type zijn wel degelijk een inherent deel, niet enkel een hulpmiddel, van de struktuurgeografie. Van essentieel belang bij deze kaarten is dat de verschillende fonemen zowel in het oorspronkelijke systeem als in de bestudeerde dialekten in dezelfde omgeving voorkomen. Wat onder omgeving verstaan dient te worden hangt uiteraard af van de aard en de ‘gevoeligheid’ van het te beschrijven verschijnsel: ronding van klinkers kan afhankelijk zijn van voorafgaande en volgende medeklinkers; palatalisering van volgende klinkers en medeklinkers, enz. In geen geval kunnen bijv. woorden die niet hetzelfde aantal morfemen bevatten, vergelijkbaar materiaal opleveren. In principe komt de taak van de struktuurgeograaf die een volledige inventaris van de foneemontwikkeling wil geven hierop neer: voor elke positie van een bepaald foneem in het uitgangssysteem (bijv. het Oudwestgermaans) moet hij een aantal kaarten tekenen waarvan de evolutie t.o.v. elk ander foneem in diezelfde positie af te lezen is. Vooral als we rekening houden met de vage omschrijving van wat onder de omgeving van een foneem verstaan dient te worden, kan dit een onmogelijke taak lijken. In elk geval is op dit ogenblik nog niet genoeg materiaal verzameld om een dergelijk projekt systematisch uit te voeren. Voor een heleboel opposities vindt men wel materiaal in de RNDA onder leiding van Blancquaert en Pée. Daarbij blijkt het feit dat de woorden telkens in een zinnetje worden aangeboden een ernstig nadeel: sommige woorden worden vervangen door synoniemen of komen - eventueel in gewijzigde vorm - op een andere plaats in de zin terecht; deze wijzigingen kunnen eventueel geen invloed hebben op de betekenis van de zin, maar maken de afzonderlijke woorden vaak ongeschikt als materiaal voor een studie van hun fonologische bouw. Dit artikel wil in de eerste plaats een illustratie zijn van wat, ondanks alles, toch te verwezenlijken valt met hat materiaal van de RNDA. Het betreft een vrij ingewikkelde oppositie die alle owg. fonemen tegenover elkaar stelt, die in het moderne Nederlands een ɔu hebben opgeleverd:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor elk van deze klassen vinden wij in de RNDA monomorfematische woorden: 1. blauw (zin 131), 2. vrouw (zinnen 41, 52, 110), 3. nou-nu (zin 135), 4. koud (al + dentaal) (zin 58) en hout (ol + dentaal) (zin 109). Enkel het woord vrouw voldoet niet helemaal aan de vereisten; het is niet algemeen in gebruik in de betekenis echtgenote (zin 41), en vooral in West-Vlaanderen, ook niet in de ruimere betekenis van de overige twee zinnen. Alles bijeen levert de RNDA slechts materiaal voor 31 Westvlaamse plaatsen. In principe vormt dit alvast een beletsel om het woord voor een onderzoek als dit te gebruiken. Anderzijds zou het wel jammer zijn het woord voor het hele taalgebied buiten beschouwing te laten, omdat de kaart daardoor een ‘dimensie’ minder zou gaan tellen. Een oplossing kan liggen in een nieuwe materiaalverzameling (voor een tiental steden en vrij grote dorpen heb ik trouwens zonder veel moeite betrouwbaar materiaal gekregen). Een net opbouwen dat de dichtheid van dat in de RNDA benadert, is een andere zaak; de vraag rijst trouwens of dat voor een enkel op te vragen woord wel verantwoord zou zijn. Dit, samen met de praktische onmogelijkheid van de hele onderneming laat maar een weg open: naar noodmiddelen grijpen. De atlassen (daarbij trouwens bevestigd door mijn eigen sporadische gegevens) hebben voor vrouw telkens dezelfde (of een tot hetzelfde foneem terug te brengen) klinker als het bimorfematische brouwer (Owg. i + w). Voor de plaatsen zonder opgave voor vrouw, veronderstel ik dat dezelfde toestand heerst, wat, gezien de grote eenvormigheid in het Westvlaams, wel meer dan waarschijnlijk is. Bij de interpretatie van de kaart dient er in elk geval rekening mee te worden gehouden dat voor de meeste plaatsen (ongeveer drie vierde) de vokaal van brouwer die van het ontbrekende vrouw representeert. Wat het principe betreft dat vergelijkbare woorden enkel die zijn met dezelfde fonologische bouw, nog dit: Blauw, vrouw en nou hebben in het Nederlands dezelfde bouw: konsonant(groep) + diftong; bij koud en hout komt daar nog een konsonant bij (het feit dat koud in de bimorfematische vorm kou(d/w)e | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op de kaart zijn enkel de grote geografische gehelen ingetekend; de letter in elk gebied verwijst naar de bespreking (dus: gebied Aa wordt besproken onder Aa van de tekst, enz.). In de hoofdgebieden A en B wordt telkens met hoofdletters aangegeven welke woorden hetzelfde vokalisme vertonen (B staat voor blauw, V voor vrouw, K voor koud, H voor hout en N voor nu). Voor de hoofdgebieden C en D is telkens een verder gedetailleerde kaart (kaarten II en III) bijgevoegd.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn dentaal kan verliezen verandert daar niets aan). De kaart brengt dus enkele verschillende samenvallingsprocessen in beeld:
De kaart omvat het volgende gebied: de vakken I, K en L, telkens met uitzondering van de bovenste rij vakjes, dus de plaatsen met de volgende nummers: I 1 tot I 7, K 1 tot K 41, L I tot L 39; en verder de vakken a, b, H, N, O, P en Q. Het aantal plaatsen waarvoor gegevens verwerkt zijn bedraagt 1367Ga naar voetnoot1. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bespreking van de kaart.Het Zuidnederlandse taalgebied blijkt uiteen te vallen in vier grote geografische eenheden:
Elk van de vier hoofdgebieden is onderverdeeld in een min of meer groot aantal kleinere delen, naargelang van de reële distributie van de fonemen.
A. Het Westvlaamse gebied. Dit eerste gebied omvat Frans-Vlaanderen en West-Vlaanderen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
afgezien van een smalle strook lang de grens met Oost-Vlaanderen, die enkel naar het zuiden toe iets breder wordt; volgens het materiaal waarover ik kan beschikken zijn de meest oostelijke plaatsen: Lapscheure (I 124), Moerkerke (I 152), Oedelem (I 153), Beernem (I 183), Tielt (H 123), Oostrozebeke (O 4), Wielsbeke (O 76), Beveren (O 81), Zwevegem (O 179), Bellegem (N 145) en Dottenijs (N 178). Van de vier grote eenheden is deze wel het minst verbrokkeld. Grosso modo is er enkel de onderscheiding tussen de dialekten waar de vijf woorden vier verschillende vokalen opleveren (waar dus enkel koud en hout zijn samengevallen), en die waar dit aantal tot drie is teruggebracht, doordat de vokalen van blauw en vrouw samengevallen zijn in ʊ▴uGa naar voetnoot1.
A. a. Dat laatste is het geval in alle plaatsen ten oosten van een gebroken lijn die bijna recht van Westende (H 44) naar Houthulst (N 28a) loopt, vandaar met een Hoek van 90o naar Woesten (N 65), en zo verder tot aan de Belgisch-Franse rijksgrens, die ze dan naar het zuidoosten blijft volgen.
A. b. Ten westen van deze grenslijn is de toestand een ietsje ingewikkelder: de eenheid wordt hier verbroken door drie eilandjes, waar de vokalen van blauw en vrouw toch identiek zijn; de RNDA illustreert dit voor:
Verder komt, in Frans-Vlaanderen, nog een alleenstaande plaats voor met dezelfde toestand: Kassel (N 97). Het samenvallen van de vokalen in blauw en vrouw (brouwer) blijkt dus progressief te verlopen van oost naar west. De twee kleine gebiedjes in het Veurne-Ambacht kunnen dan als een soort bruggehoofd wor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den gezien van het opdringende verschijnsel. Die verklaring kan natuurlijk nauwelijks gelden voor de plaatsen in Frans-Vlaanderen, die volledig van het samenhangende hoofdgebied zijn afgesneden. Hier moeten we wel aan autochtone vernieuwing denken. Opmerkelijk is dan wel dat hier, net als in West-Vlaanderen, de vokaal van vrouw het gewonnen schijnt te hebben. Ook wat dit betreft bestaat in heel het Westvlaamse dialektgebied een verbazende gelijkvormigheid: vrouw heeft overal vokalisme ʊu; blauw heeft zijn oorspronkelijke, zeer open vokaalstand behouden: ɑ▴u, ofwel de ʊu overgenomen.
B. Het Noordbrabants-Oostzeeuwse gebied omvat: - het oostelijk deel van de Zeeuwse en Zuidhollandse eilanden (Overflakkee, Tolen (behalve Stavenisse, I 54), Zuid-Beveland); daarbij aansluitend in Zuid-Holland: Voome en de Hoekse Waard; - het grootste stuk van Noord-Brabant; de oostelijkste plaatsen zijn: 's-Hertogenbos (K 150), Vucht (K 168), Bokstel (K 172), Liemde (L 199), Sint Oedenrode (L 200), Zon (L 202), Eindhoven (L 228), Aalst (L 256) en Borkel (L 281); - de westpunt van Gelderland, ten westen van de Waal; - het noorden van de provincie Antwerpen, met als zuidelijkste plaatsen: Oosterweel (K 244a), Schoten (K 227), 's-Gravenwezel (K 229), Pulderbos (K 264), Viersel (K 263), Bouwel (K 269), Lichtaart (K 272), Gierle (K 239), Dessel (K 275), Mol (K 276), Balen (K 277) en Klein-Vorst (K 352a); - in Belgisch-Limburg: Lommel (K 278), Stevensvennen (K 278a), Neerpelt (L 312), en Sint-Huibrechts-Lille (L 313). In heel dit gebied heeft blauw een vokalisme dat afwijkt van dat van zowel hout / houd als vrouw. Het valt uiteen in drie belangrijke stukken:
B. a. Het kleinste omvat: Overflakkee, Tolen, de Hoekse Waard en Voome, Zuid-Beveland, en daarbij aansluitend in Noord-Brabant: Steenbergen (I 57). De vokaal van vrouw en hout / koud is hier vrij konstant ɔ▴u of de korte variant ɔu, die wel tot hetzelfde foneem is terug te brengen. Nu is niet gediftongeerd, en verschijnt gewoonlijk met u, op enkele plaatsen (vooral in het noorden) met y. Wat blauw betreft bestaat er een verschil tussen het noordelijke deel waar het zeer open vokalisme bewaard is gebleven, grotendeels als | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ɑ▴uGa naar voetnoot1, en Zuid-Beveland, waar het eerste element van de diftong sterk gepalatiseerd is, en de diftong dus ɛ▴(ə)u luidt.
B. b. Naar het oosten toe sluit hierbij een uitgestrekt gebied aan, waar niet alleen de vokalen van vrouw en koud / hout zijn samengevallen, maar ook die van nu. De meest zuidelijke plaatsen van dit gebied zijn: Brasschaat (K 226), Kalmthout (K 201), Brecht (K 206), Sint-Lenaarts (K 209), Wortel (K 208), Meerle (K 191), Chaam (K 181), Goorle (K 184), Oosterwijk (K 185), Helvoort (K 169) en Vucht (K 168). Het normale vokalisme is voor al deze plaatsen: ɑu of au voor blauw, ɔu of ʊu voor de andere woorden. Speciale aandacht verdienen: Oudenbos (K 157) waar voor alle woorden dezelfde vokaal wordt opgetekend, en Haaften (K 112), waar koud, in afwijking van hout, vrouw en nu eveneens au heeft. Ook in het zuidoosten, in de buurt van Tilburg (K 183) valt de vokaal van blauw vaak samen met die van de andere woordenGa naar voetnoot2.
B. c. In het derde stuk, dat er ten zuidoosten bij aansluit, vallen telkens de vokalen van twee, dikwijls zelfs van alle woorden samen, maar een even konsekwente lijn als bij de vorige stukken is daarbij niet te trekken. Grosso modo hebben hout / koud en vrouw wel steeds dezelfde vokaal (ɔ▴u of ɑu)Ga naar voetnoot3. De moeilijkheden beginnen bij blauw en nu. In enkele plaatsen (vooral in het oosten) vallen ze beide samen met de andere woorden (Vessem, K 200; Hogeloon, K 217, Eersel, K 220; Gierle, K 239; Postel, K 242b; Mol, K 276; Neerpelt, L 312; Sint-Huibrechts-Lille, L 313); in een aantal andere dialekten vallen ze wel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onderling samen, maar blijft de vokaal verschillen van die bij de andere drie woorden, terwijl ze in een kleine meerderheid van de gevallen ook onderling verschillen. Tenslotte dienen nog enkele plaatsen apart vermeld te worden, omdat de normale verhoudingen enigszins gewijzigd zijn: in Arendonk (K 240) krijgen wij de volgende groepen: blauw en koud met ɑ▴u, en hout, vrouw en nu met æu; in Turnhout (K 237) en Oud-Turnhout (K 238): blauw, vrouw en nu met au, koud en hout met ɑ▴u; in Borkel (L 281): blauw en vrouw met ɔ▴u, koud, hout en nu met ɑu. Deze wijzigingen van de gewone verhoudingen zijn wel te verklaren door analogiewerking; zeker mag in het geval van Arendonk (K 240) niet gedacht worden aan een refleks van de oorspronkelijke oppositie al / ol bij koud / hout, zoals die in Limburg wordt vastgesteld.
B. d. Op de grens van de twee laatst besproken gebieden liggen enkele plaatsen die noch tot het ene, noch tot het andere behoren: Haren (K 170), Bokstel (K 172), Enschot (K 183b) en Moergestel (K 186); ook tussen die plaatsen onderling verschillen de opposities; merkwaardig is wel dat koud en hout telkens met verschillende vokalen verschijnen. Waarschijnlijk moet hier eerder aan analogiewerking gedacht worden; anders wordt het wel erg moeilijk te verklaren hoe koud (met Owg. al) in Moergestel aan een tamelijk velaar vokalisme komt, en hout (met Owg. ol) precies aan een palatale au. In de overige genoemde plaatsen zijn de oorspronkelijke verhoudingen beter gerespekteerd.
C. Het Limburgse gebied. Het derde gebied beslaat:
- een strook van Noord-Brabant, met als meest westelijk gelegen punten: Rosmalen (L 144), Heeswijk (L 178), Boekel (L 183), Bakel (L 208), Helmond (L 237), Lieshout (L 203), Mierlo (L 241) en Leende (L 262); en als meest noordelijke: Nuland (L 145), Os (L 99), Schaaik (L 150) en Grave (L 110). - heel Nederlands-Limburg en Belgisch-Limburg, afgezien van enkele plaatsen vermeld onder B, D en Ec. - de nederlandstalige plaatsen in het noordoosten van de provincie Luik. - in Vlaams-Brabant: Rummen (P 107a), Halle (P 161) en Walshoutem (P 212). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kaart II
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gemeenschappelijk aan de dialekten die in dit uitgestrekte geheel gesproken worden is het verschillende vokalisme van de woorden hout en koud. In tegenstelling met het Westvlaamse en het Noordbrabantse-Oost-zeeuwse gebied is dit derde uiterst versnipperd. Gedeeltelijk komt dit ook al doordat het samenvallingsproces zich hier over vijf verschillende types uitstrekt, terwijl dat aantal in het Noordbrabants gereduceerd is tot vier (door het samenvallen van hout / koud), in het Zeeuws tot drie (nu is nergens gediftongeerd), en in het Westvlaams zelfs tot twee (hout / koud en nu hebben in geen enkel stadium van hun geschiedenis een diftong gehad). Wel opvallend is dat in een groot deel van de twee provincies Limburg en in Oost-Noord-Brabant, de vokaal van vrouw identiek is met die van ten minste een van de andere woorden.
C. a. Heel Oost-Noord-Brabant en het deel van Nederlands-Limburg ten noorden van de lijn Stamprooi (L 318) - Hunsel (L 320) - Baaksem (L 324) - Bezel (L 300), uitgezonderd de volgende plaatsen: Nederweerd (L 288), Ospel (L 288a) en Weerd (L 289), heeft dezelfde vokaal in blauw en vrouw.
C. a. 1. Enkel in een vrij smalle strook langs de Maas zijn de klinkers van alle andere woorden (ook onderling) verschillend: koud en hout hebben er de oorspronkelijke kombinatie van vokaal + konsonant behouden, en de klinker van nu verschijnt vrij konstant als o▴u. Deze toestand heerst in alle Limburgse plaatsen ten oosten van de Maas, en ten noorden van Tegelen (L 270) (waar koud echter reeds met een monoftong â. verschijnt); de westgrens in Noord-Brabant en Limburg loopt ten westen van Haps (L 160), Oplo (L 186), Meerselo (L 209), Melderslo (L 246b), Hegelsom (L 246c) en Blerik (L 269).
C. a. 2. Praktisch overal elders valt ook de klinker van hout en die van nu samen met die van blauw en vrouw (meestal in ɔ▴u); koud heeft au of ɑu, in enkele plaatsen aan de oostgrens ook wel het oorspronkelijke al: Kuik (L 159), Sint Agatha (L 159b), Amerika (L 244c), en Horst (L 246), en verder in Oefelt (L 161), Wanrooi (L 184) en Meterik (L 245), die als typische overgangsdialekten kunnen gelden: ook nu verschijnt er met de diftong o▴u die dat woord in de plaatsen onmiddellijk ten oosten heeft. Nu verschijnt niet gediftongeerd met u▴, in een klein aantal plaatsen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in het uiterste zuiden van dit gebied (in Kessel, L 298), en alle plaatsen ten zuiden en zuidwesten daarvan).
C. b. Heel het zuiden van Belgisch-Limburg, met uitzondering van enkele plaatsen in de omgeving van Tongeren (Q 162) (zie C. b. 6) heeft hetzelfde foneem in blauw en vrouw; de noordelijkste plaatsen zijn: Koersel (K 359), Heusden (K 360), Zonhoven (Q 1), Zutendaal (Q5) en Lanaken (Q 88). Daarbij sluiten dan nog enkele plaatsen aan in Nederlands-Limburg en de Belgische Voerstreek (de uiterste plaatsen zijn Margraten, Q 192 in het noorden, Gulpen, Q 203, en Sint-Martens-Voeren, Q 247, in het oosten). Dit geheel valt uiteen in twee ongelijke delen:
C. b. 1. een zuidoostelijk, waar het samenvallingsprodukt bijna konstant een vrij open diftong ɔ▴u is (enkel Hasselt, Q 2, Munsterbilzen, Q 82, Waltwilder, Q 84, Grote-Spouwen, Q 170, en Zepperen, P 177, hebben een monoftong o▴ of ʊ▴)Ga naar voetnoot1; de oppositie al (koud) / ol (hout) wordt tamelijk zuiver weerspiegeld door de oppositie tussen open mediale monoftong ɑ˫ː en half open velare monoftong ʊ▴. De vokaal van nu biedt een bont allegaartje van verschijningsvormen; enkel in het uiterste oosten is hij steeds u.
C. b. 2. een noordwestelijk deel dat zelf nog eens in tweeën te verdelen is, naargelang de vokaal van hout is samengevallen met die van blauw en vrouw (in het noordwesten), ofwel met die van nu (in het zuidoosten). Merkwaardig genoeg is de vokaal van koud zeer konstant (open mediale monoftong ɑ˫ː), evenals trouwens die van nu (half open velare ɔ˔ː), terwijl het vokalisme van de woorden die samenvalling vertonen zeer weinig konstant is: in het zuidoosten is weliswaar voor blauw en vrouw de diftong ɔu gewoon, maar evenals in het noordwesten noteren wij ook hier monoftongen; in het toch relatief kleine gebied vinden we, naast een open mediale ɑ˫ː ook nog drie openingsgraden van de velare monoftong: o▴ - ʊ▴ - ɔ▴. Hout, dat nu eens met nu, dan weer met blauw / vrouw meegaat, biedt een zo mogelijk nog ingewikkelder beeld.
C. c. In het noordoosten van Belgisch-Limburg en het centrale deel van Nederlands-Limburg vallen de vokalen van vrouw en hout konsekwent samen, eventueel nog met de vokaal van andere woorden. We onderscheiden vier kleinere geografische eenheden: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
C. c. 1. In het noordwesten: Nederweerd (L 288), Ospel (L 288a), Weerd (L 289), Overpelt (L 314), Kaulille (L 316) en Grote-Brogel (L 356), waar vrouw, nu en hout telkens dezelfde diftong hebben; blauw heeft er ɑ▴u, koud in de eerste drie plaatsen ɔ▴, in de laatste drie ɑu.
C. c. 2. In het noordoosten: Molenbeersel (L 319), Horn (L 325), Kinrooi (L 369), Ophoven (L 371), Tom (L 374), Wessem (L 375), Linne (L 376), Maasbracht (L 377), Zwalmen (L 331), Vlodrop (L 386), met dezelfde vokaal in vrouw en hout; blauw heeft ɑ▴u, nu u▴, en koud ɔ▴, behalve in Zwalmen (L 331) en Vlodrop (L 386), met ɑ▴u.
C. c. 3. In de driehoek met als hoekpunten Roermond (L 329), Susteren (L 432) en Posterholt (L 387) valt de vokaal van blauw samen met die van vrouw en hout in een gewoonlijk iets gesloten ɔu-klankGa naar voetnoot1. Voor koud noteren wij afwisselend a▴ en ɑu, voor nu vrij konstant u (enkel Montfort, L 382, heeft ŷ▴). De facto krijgen wij hier dus dezelfde toestand als in het uiterste noordelijke deel van C. b. 2.: dezelfde vokaal in blauw, vrouw en hout, verschillende (ook onderling) vokaal in koud en nu.
C. c. 4. In het zuiden krijgen wij dezelfde vokaal in vrouw en hout (ɔu), en in blauw en koud (ɑ˫u); nu verschijnt er met niet-gediftongeerde û▴.
C. d. Precies dezelfde verhoudingen als in C. c. 4. heersen in een aantal plaatsen in de omgeving van Tongeren (Q 162); zowel hout / vrouw als blauw / koud hebben hier een monoftong (resp. een half open velare ʊ˕▴, en een mediale ɑ˫▴), terwijl nu gediftongeerd is tot ɑu. Deze toestand geldt voor de volgende plaatsen: Tongeren zelfGa naar voetnoot2, Piringen (Q 161), Koninksem (Q 167), Millen (Q 177), Mal (Q 180), Sluizen (Q 181), Nerem (Q 182), Vreren (Q 183), Lauw (Q 240) en Rutten (Q 241). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
C. e. Het zuiden van Nederlands-Limburg en het Belgische Land van Overmaas hebben een gesloten diftong ou voor vrouw; blauw en koud hebben dezelfde vokaal ɔ▴, echter met verschillende betoningGa naar voetnoot1, hout een geslotener o▴, en nu grotendeels een zeer gesloten diftong ou.
Noot: tussen de boven beschreven gebieden in liggen een aantal dialekten die van plaats tot plaats verschillen vertonen wat het resultaat van het samenvallingsproces betreft. Het zijn: Hechtel (L 352), Eksel (L 353), Peer (L 355), Helchteren (L 413), Houthalen (L 414), Opglabbeek (L 416) en Genk (Q 3); verder: Maastricht (Q 95)Ga naar voetnoot2 en Vlijtingen (Q 171). In het oosten van Centraal-Nederlands-Limburg: alle dialekten gesproken in Schinnen (Q 32), Hoensbroek (Q 39), Voerendaal (Q 112), Wittem (Q 204) en ten oosten van deze plaatsen.
D. Het Zuidbrabants-Oostvlaamse gebied omvat: - het zuidwesten van de Zeeuwse eilanden: Noord-Beveland en Walcheren. - Zeeuws-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen en enkele aangrenzende Westvlaamse plaatsen: volgens het beschikbare materiaal: Sint-Joristen-Distel (I 184), Ruiselede (I 223), Kanegem (I 224), Dentergem (O 2) en Wakken (O 5). - het zuidwesten van de provincie Antwerpen (zie B), en Vlaams-Brabant, afgezien van de in C genoemde plaatsen. - de Limburgse plaatsen Zelem (P 44) en Loksbergen (P 47). Hoewel in de individuele dialekten wel beperkingen voorkomen, kan in principe het vokalisme van de vijf onderzochte woorden samenvallen. Ook dit gebied is, vooral naar het westen toe, zeer versnipperd:
D. a. De grootste versnippering stellen wij vast in het westelijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kaart III
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
grensgebied, waar de nivellering gewoonlijk nog meer dan twee vokaalfonemen heeft overgelaten. Het strekt zich uit langs de volle lengte van de grens tussen Oosten West-Vlaanderen; de meest oostelijke punten zijn, steeds volgens de RNDA: Breskens (I 108), Oostburg (I 123), Sint-Margriete (1 130), Watervliet (I 133), Boechoute (I 135), Assenede (I 161), Westdorpe (I 166), Wachtebeke (I 169), Zaffelare (I 204), Lochristi (I 203), Laarne (I 251), Serskamp (O 41), Massemen (O 40), Oosterzele (O 30), Scheldewindeke (O 36), Sint-Maria-Latem (O 108), Ooike (O 93) en Wortegem (O 95).
D. a. 1. De smalle strook die van Aardenburg (I 125) en Sint-Margriete (I 130) naar het zuiden toe spits toeloopt tot Kanegem (I 224) is het enige stuk waar een tweevoudige tegenstelling bestaat tussen blauw, hout / koud en vrouw (met de diftong ɔu) enerzijds, en nu (afwisselend met u en met een al dan niet geronde voorvokaal ɛi of œi) anderzijds.
D. a. 2. Een aantal dialekten vormen geen homogene gebieden: Lochristi (I 203) en Laarne (I 251); Oostwinkel (I 189), Waarschoot (I 190), Zomergem (I 192), Lovendegem (I 193) en Merendree (I 229); en: Bachte-Maria-Leerne (I 236), Sint-Martens-Latem (I 239), Sint-Denijs-Westrem (I 245), Dentergem (O 2), Wakken (O 5), Machelen (O 10), Olsene (O 11), Zulte (O 12), Deinze (O 14), Petegem (O 15), Astene (O 16), De Pinte (O 17) en Merelbeke (O 22).
D. a. 3. De rest van dit grensgebied heeft telkens dezelfde vokaal voor blauw en hout / koud. Wel is er heel wat variatie in die vokaal zelf (zoals trouwens bij die van de andere woorden). Enkel in het stukje tussen Melle (I 250), Serskamp (O 41), Nazaret (O 18) en Balegem (O 38) treffen wij een monoftong aan: a▴ of ɔ˕▴, In Noord-Oost-Vlaanderen heeft een uitgestrekt gedeelte (het oosten van het Meetjesland) een zeer open diftong met palataal tweede element: ɑ▴i of ɑ▴y. Verder komt in een aantal plaatsen een diftong voor met palataal eerste element æ▴u, maar het frekwentst is toch de diftong met velaar eerste element ɔ▴u (in Zeeuws-Vlaanderen en zowel Noord- als Zuid-Oost-Vlaanderen). De vokaal van de andere woorden biedt een variatie die vergeleken kan worden met die bij blauw / hout / koud: in Zeeuws-Vlaanderen verschijnt vrouw met een zeer gesloten velare diftong o▴u; nu heeft er u (behalve Sluis, I 122, met y). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In Oost-Vlaanderen is de klinker van vrouw praktisch overal monoftongisch, gewoonlijk een open velare ɑ˔▴; ook de klinker van nu is een monoftong, grotendeels half open ɔ, vaak mediaal ʌ en zelfs palataal œ. De grote verscheidenheid stempelt dit gebied al direkt tot een typisch overgangsgebied, waar de klankvorm van de woorden zeer onvast is, en allerlei ‘analogiewerkingen’ de regelmatige verhoudingen zijn komen verstoren.
D. b. Onmiddellijk ten oosten en ten noorden sluit hierbij een vrij uitgestrekt gebied aan waar tenminste de vokalen van blauw, vrouw en koud / hout zijn samengevallen:
D. b. 1. Walcheren en Noord-Beveland hebben de diftong ɔu in blauw, koud / hout en vrouwGa naar voetnoot1. Bij nu is van diftongering nergens sprake: in Middelburg (I 81) en Vlissingen (I 83) is y genoteerd; overal elders luidt de klinker u. Grotendeels dezelfde toestand treffen wij aan in Centraal-Zeeuws-Vlaanderen (de meest oostelijk gelegen plaatsen zijn Zaamslag (I 138), Aksel (I 140), en Zuiddorpe (I 167)). In Filippine (I 136) en Sas van Gent (I 162) valt de vokaal in alle onderzochte woorden samen.
D. b. 2. Dezelfde oppositie, die nu tegenover de andere woorden plaatst, bestaat ook in een zeer langgerekte strook, die omvat: - enkele gemeenten ten zuiden en oosten van de Antwerpse agglomeratie; nu heeft hier een zeer open palatale vokaal a▴ of æ▴, de andere woorden een open velare diftong ɔ˕u. - een strook die van het noordoosten van Oost-Vlaanderen naar het zuidwesten loopt. De oostgrens volgt de Schelde tot Dendermonde (I 262), en loopt van daar min of meer parallel met de Dender tot Everbeek (O 212). In het uiterste zuidwesten (ten westen van Sint-Denijs-Boekel, O 114 en Opbrakel, O 210) is het samenvallingsprodukt een velare diftongGa naar voetnoot2. Overal elders treedt een monoftong op: æ▴ in een smalle strook die bij het net besproken ɔu-gebiedje aansluit, ɑ˔▴ in de rest. De vokaal van nu klinkt grotendeels als ʊ▴, in het zuiden wel eens iets meer open als ɔ▴. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
D. b. 3. Oost-Zeeuws-Vlaanderen, enkele plaatsen in het noorden van het Waasland, en een aantal plaatsen in de omgeving van Lokeren (I 208), hebben dezelfde vokaal, niet alleen in de vier bovengenoemde woorden, maar ook in nu, het enige woord dat ten westen en ten oosten van dit gebiedje buiten het samenvullingsproces is gebleven. In het uiterste noorden (met Boskapelle, I 139, en Doel, I 148, als zuidelijkste punten, verschijnt de diftong ɔ˕▴u, overal elders treedt een velare monoftong ɔ˕▴ op.
D. c. Vlaams-Brabant, een brede strook in het oosten van Oost-Vlaanderen, en het zuidwesten van de provincie Antwerpen vormt een geografisch geheel waarin de vokaal van blauw samen is gevallen met die van koud / hout, en de vokaal van vrouw met die van nu.
D. c. 1. In feite treffen wij deze toestand enkel aan in de omgeving van Brussel (P 65) en Leuven (P 88). Het eerste paar heeft overal een open mediale monoftong, het tweede verschijnt nu eens met ɔ▴u, dan met ɑ▴i (dit laatste in het centrum en afwisselend met ɔ▴u, ook in het oosten, vooral in de uitloper ten noorden van Leuven)Ga naar voetnoot1.
D. c. 2. In de rest van het gebied zijn beide paren op hun beurt samengevallen; ze verschijnen met ɑ▴Ga naar voetnoot2, behalve in een dertiental plaatsen in het noorden, waar een meer palatale vokaal wordt genoteerd: a▴ of æ▴Ga naar voetnoot3. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor vijf plaatsen wordt de palatale monoftong naast de mediale genoteerd; het zijn: Hingene (I 221) (a▴ in koud en hout), Kalfort (I 268a) (a▴ in koud), Klein-Willebroek (K 319) (a▴ in nu), Willebroek (K 320) (a▴ in blauw) en Onze-Lieve-Vrouw-Waver (K 332) (a▴ in vrouw en blauw). Deze plaatsen liggen precies op de grens tussen de gebieden met homogeen a▴ en homogeen ɑ▴, De verschillende behandeling is wel te verklaren uit de beīnvloeding van de dialekten onderling.
D. d. Een klein zuidelijk deel van de provincie Antwerpen, ten oosten van Mechelen, wijkt volledig van het pas beschreven patroon af, doordat blauw er niet met koud / hout, maar met een van de andere woorden is samengevallen.
D. d. 1. In het westen valt blauw samen met nu (met palatale æ▴); hout/koud verschijnen er met de diftong ɔu, en vrouw met æ▴ of (gewoonlijk) ɔu; de uiterste punten van dit gebiedje zijn, volgens de opnemingen, Emblem (K 290) en Kessel (K 292) in het noorden, Koningshooikt (K 294) en Wiekevorst (K 302) in het zuiden.
D. d. 2. Naar het zuidoosten sluiten daar onmiddellijk een aantal dialekten bij aan waar hout / koud (met ɔu of ɛ▴ə) steeds tegenover blauw en vrouw (met ɑ▴) staan. Nu sluit afwisselend bij een van deze reeksen aan. Het betreft: Beerzel (K 338), Heist-op-den-Berg (K 339), Hulshout (K 340) en Booischot (K 342) (telkens met ɔu in hout / koud), en Westmeerbeek (K 347), Herselt (K 348) en Ramsel (K 349) (telkens met ɛ▴ə)1.
D. e. Het moeilijkst te beschrijven is het uiterste zuidoosten van Vlaams-Brabant, het deel dat begrensd wordt door Budingen (P 109), Kersbeek (P 98) en Molenbeek (P 39) in het noorden, en door Vissenaken (P 104), Kumtich (P 144) en Hoegaarden (P 152) in het westen. Op 27 plaatsen is in deze zuidoosthoek opgenomen; in 5 daarvan wordt voor de vijf woorden telkens dezelfde vokaal (telkens ɑ▴) opgeGa naar voetnoot6- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geven: Glabbeek (P 99), Hakendover (P 150), Goetsenhoven (P 155), Neerwinden (P 168) en Landen (P 171). Overal elders zijn twee, uitzonderlijk wel eens drie vokalen overgebleven. Voor elke plaats afzonderlijk te gaan vermelden welke opposities optreden, zou onverantwoord veel plaats in beslag nemen. Het enige waarop ik moet wijzen, is dat voor een aantal plaatsen ook de representanten van Owg. al (koud) en ol (hout) in verschillende groepen terecht zijn gekomen. Dit geldt voor Meensel (P 96a), Kapellen (P 97), Kersbeek (P 98), Vissenaken (P 104), Bunsbeek (P 105), Budingen (P 109), Drieslinter (P 111), Kumtich (P 144), Hoegaarden (P 152), Orsmaal-Gussenhoven (P 159), Ezemaal (P 166), Attenhoven (P 169) en Waasmont (P 211); in totaal dus in 13 plaatsen. Dit aantal is zo aanzienlijk dat J. Leenen op grond van ditzelfde materiaal een heel stuk bij het Limburgs indeelt (waar Owg. al en ol + dentaal zowel diachronisch als synchronisch onderscheiden zijn gebleven)Ga naar voetnoot1. Dat ik hier tot een heel andere voorstelling kom is te verklaren door het struktuurgeografische uitgangspunt van deze studie, waarbij minder rekening wordt gehouden met de fonetische representant dan met de plaats daarvan in het fonologische systeem van het dialekt waarin hij optreedt. Wij stellen immers vast dat deze plaatsen in een typisch overgangsgebied liggen, waar geen vaste lijn te trekken is. Ter illustratie geef ik een staatje waaruit af te leiden is hoe dikwijls een bepaald woordpaar dezelfde vokaal heeft (1ste kolom), en hoeveel maal een verschillende (2de kolom) (in een derde kolom wordt aangeduid voor hoeveel plaatsen een van beide vergeleken woorden in de opnemingen ontbreekt):
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het merkwaardigste feit is dat blauw en koud zo vaak dezelfde vokaal hebben. Misschien doet dit ons wel een plausibele verklaring aan de hand. Blauw behoort tot een reeks frekwent gebruikte adjektieven (flauw, grauw, lauw, enz.). Een dergelijke reeks woorden kan gemakkelijk een sterke aantrekkingskracht gaan uitoefenen op andere adjektieven die er in fonologische bouw niet al te zeer van afwijken (wat voor koud zeker opgaat, daar het in de verbogen vorm in alle Zuidbrabantse dialekten precies dezelfde bouw vertoont; blauwe-kouwe). Natuurlijk bestond dezelfde aantrekkingskracht niet t.o.v. het substantief hout dat wij hebben gekozen als representant van de ol-klasse; dat hout niet sterker door bijv. het vokalisme van vrouw beïnvloed is, kan zijn oorzaak vinden in de verschillende bouw (ook in verbogen vormen behoudt hout zijn t). Uit deze overwegingen meen ik te mogen besluiten dat het verschil in vokaal tussen koud en hout niet noodzakelijk (en gezien het gebrek aan een vaste lijn zelfs niet waarschijnlijk) aan de historische oppositie al / ol dient te worden toegeschreven.
E. Overgangsgebieden. Afgezien van twee stukjes die niet tot het probleemgebied van onze kaart behoren (het zuiden van de provincie Zuid-Holland en het zuidoosten van Gelderland, beide uitlopers van een groter noordelijk kompleks), blijven dan nog een vijftal overgangsgebieden te omschrijven:
E. a. Tussen het Noordbrabantse en het Limburgse gebied ligt een smalle strook die de volgende plaatsen omvat: Berlikum (L 147), Den Dungen (L 148), Sint Michielsgestel (L 177), Schijndel (L 179), Vechel (L 180), Erp (L 182), Beek (L 204), Donk (L 204a), Aarle (L 205), Rikstel (L 206), Nunen (L 235), Geldrop (L 240) en Heze (L 261). In al deze plaatsen blijken koud en hout hetzelfde vokalisme te hebben, wat de dialekten in elk geval netjes onderscheidt van de Limburgse; in tegenstelling tot de Noordbrabantse echter staat blauw niet apart: de vokaal valt samen met die van vrouw.
E. b. Tussen het Westvlaams en het Oostvlaams liggen een aantal administratief Westvlaamse gemeenten (tussen Wielsbeke, O 76, en de taalgrens), waarvan de dialekten wel de overgang van ol + dentaal naar een diftong hebben meegemaakt, maar waar de opposities volledig met die in het naburige Westvlaams overeenkomen: blauw en vrouw hebben dezelfde diftong a⫞u, hout / koud heeft een velare diftong ɔu, en nu een geronde palatale of mediale diftong œ(⫞)i. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
E. c. Tussen Noord- en Zuidbrabants hebben wij een min of meer rechthoekig gebied met als hoekpunten Tielen (K 271), Leopoldsburg (K 317), Herenthout (K 301) en Deurne (K 354). In de atlas zijn 30 plaatsen opgenomen (het woord vrouw wordt echter slechts voor elf daarvan genoteerd). Slechts achtmaal is voor een van de woorden een diftong genoteerd. Afgezien hiervan treedt in alle woorden een palatale of mediale, al dan niet geronde monoftong op. De verdeling is zeer ingewikkeld, het samenvallingsproces al evenzeer. Zeer schematiserend kan gezegd worden dat blauw een voorkeur heeft voor een zeer open a▴, koud en hout voor een iets geslotener æ▴ of de geronde variant daarvan œ▴ (eventueel gemedialiseerd), nu voor de nog meer gesloten ɛ▴; (voor vrouw is het aantal noteringen te klein). De ingewikkelde processen die deze toestand hebben veroorzaakt bestempelen deze dialekten als een typisch overgangsgebied tussen het Zuidbrabants (waar de behandelde woorden eveneens vaak met een monoftong verschijnen), en het Noordbrabantse geheel (waar de vokaal van blauw gewoonlijk onderscheiden blijft van die in de andere woorden).
E. d. Goeree en Schouwen-Duiveland (waarbij ook Stavenisse, I 54, op Tolen aansluit) nemen een tussenpositie in t.o.v. het Zuidwestzeeuws en het Oostzeeuwse gebied: blauw en hout / koud verschillen er vrijwel konsekwent in klinkerGa naar voetnoot1 (zoals in het Oostzeeuws-Noordbrabants), maar vrouw komt beurtelings met het ene en met het andere overeen (in het Zuidwestzeeuws valt de klinker van vrouw met die van beide andere woorden samen). Op Dreischor (I 40) na hebben al deze dialekten u in nu. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Konklusies.Het kaartbeeld is vooral in het westen van Oost-Vlaanderen, in Belgisch- en het zuiden van Nederlands-Limburg versnipperd in een enorm aantal stukken die nog nauwelijks de naam gebied verdienen. Haarden van uitstraling zijn dan ook in de eerste plaats te zoeken in West-Vlaanderen, Noord-Brabant, Antwerpen en Vlaams-Brabant, waar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het al dan niet samenvallen van de behandelde woorden echte gebieden heeft doen ontstaan.
1. Vrijwel volledig geïsoleerd, zowel wat aktieve invloed op de rest van Zuid-Nederland, als wat passieve beïnvloeding van buiten uit betreft staat West- en Frans-Vlaanderen. Enkel in de zuidoosthoek (Eb) lijkt de diftongering van hout / koud vanuit het naburige Oostvlaams opgedrongen. De rest van het gebied valt uiteen in twee ongelijke helften naargelang de vokaal van blauw is samengevallen met die van vrouw of niet. Het gebied waar dit wel is gebeurd neemt trouwens nog uitbreiding, zoals de drie eilandjes in het westen laten vermoeden. Deze samenvalling moet in een bepaald deel van het gebied wel geleidelijk (klankwettig) gebeurd zijn. Het is nu eenmaal niet erg waarschijnlijk dat de klasse met Owg. â + w aangetrokken werd door die met a + w: de eerste bevat immers grotendeels adjektieven (en enkele niet zo frekwente substantieven als knauw, snauw, enz.), de tweede vrijwel uitsluitend substantieven (gouw, vrouw, rouw, mouw, enz.). Natuurlijk kan analogie een rol gespeeld hebben, maar om de kloof tussen de twee vokalen (als wij de toestand van het westelijke deel als de oorspronkelijke, algemeen Westvlaamse mogen beschouwen: een oppositie ʊu - ɑ▴u) te overbruggen lijkt deze faktor alleen niet voldoende.
2. Het Oostzeeuws-Noordbrabantse gebied levert geen enkele moeilijkheid op. De vokaal van blauw herinnert overal nog duidelijk aan de toestand in het Oudwestgermaans: praktisch overal een lange diftong, waarvan het vokalisch element een zeer open klank is (ɑ▴ of a▴), behalve op Zuid-Beveland, waar hij gepalatizeerd is tot ɛ▴. Het samenvallen van koud / hout en vrouw in heel dit gebied is waarschijnlijk uit de normale evolutie te verklaren: de w in de kombinatie a + w kan gemakkelijk ronding veroorzaken, wat dan resulteert in de ɑ˒u, of met een iets geslotener uitspraak, de ɔu van de hedendaagse dialekten; dezelfde klank is, door vokalisering van de 1, direkt te verklaren uit de kombinatie ol van het Oudwestnederfrankisch; de ɔu die in het centrale deel (Bb) ook in nu optreedt, is evolutief te verklaren uit een zeer oud niet gepalatiseerd nû▴. Samenvalling door analogie is hier vrijwel uitgesloten: nu staat als monosyllabisch bijwoord alleen tegenover de andere klassen, die adjektieven en substantieven bevatten.
3. Vlaams-Brabant, Zuidwest-Antwerpen en de Denderstreek leveren het interessantste beeld. Beschouwen we heel dit gebied als een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dialektologische eenheid - en er bestaat geen reden om dit niet te doen - dan blijkt dat vrouw en nu overal zijn samengevallen in een palatale of mediale monoftong. Beide zijn zeer gemakkelijk te verklaren als monoftongering van een zeer oud ɔu (bij nu), of ɑu (bij vrouw): (ɔu >) ɑu > ɑə > ɑ▴ (> a▴) Ook blauw en hout / koud hebben een gelijkaardige evolutie meegemaakt; hier zijn in de hedendaagse dialekten nog aan aantal stadia na te speuren:
Al deze realisaties komen nog in tenminste enkele dialekten voor. Waar beide reeksen (vrouw / nu en blauw / hout / koud) het eindpunt van de ontwikkeling, zoals boven geponeerd, hebben bereikt, hebben alle woorden dezelfde vokaal (D. c. 2.). Ook voor Walcheren en Noord-Beveland, het oosten van Zeeuws-Vlaanderen en van Oost-Vlaanderen kan een gelijkaardige verklaring worden voorgesteld voor blauw, vrouw, hout / koud. In het centrum van dit geheel (D. b. 3.) moet ook de vokaal van nu (die ten noordwesten verschijnt als u, ten oosten als ʊ˕▴) gediftongeerd zijn tot ɔ˕u, die dan zelf in het zuiden opnieuw gemonoftongeerd werd (ɔ˕▴.). De gesloten ʊ˕▴ van Db2 is wel erg moeilijk te verklaren. Theoretisch kan het zowel direkt uit de oorspronkelijke u. verklaard worden (grotere openingsgraad), als uit een vroeger diftongisch stadium. In de tweede veronderstelling blijft er de kwestie van de chronologie: hoe komt het dat nu, met dezelfde ɔu-klank die ook de andere woorden in een bepaald stadium van hun ontwikkeling hebben gekend, niet verder dezelfde evolutie heeft doorgemaakt?
4. De extreme verbrokkeling van het grote Limburgse gebied neemt niet weg dat ook hier duidelijke tendenzen te onderscheiden zijn: - het noorden heeft zeer homogeen dezelfde vokaal voor blauw en vrouw; de samenvalling is hier wel op dezelfde manier te verklaren als in het Zuidbrabants. Waar de 1 van de oorspronkelijke ol en al verbindingen gevocaliseerd is, is ook de vokaal van hout daarmee samengevallen. Tenslotte blijft er nu dat in het oosten nog vrij dicht bij de oorspronkelijke gesloten vokaal staat, maar in het westen dezelfde diftong vertoont als de andere woorden. Het is vrij gemakkelijk deze samenvalling via fonetische weg te verklaren: de stap naar de diftong is ook in het oosten reeds gemaakt (now); van deze ow komen wij zonder veel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bezwaar bij een veel opener diftong ɔu. De veel grotere belasting van dit foneem kan natuurlijk een rol gespeeld hebben om de evolutie te versnellen; - ondanks alles is ook in het zuidwesten een evolutie naar grotere eenvormigheid merkbaar. Daarbij zijn bepaalde dialekten weliswaar heel wat verder gevorderd dan sommige andere. Opvallend is de vrij grote eenvormigheid van het vokalisme van hout (velare monoftong, waarschijnlijk te verklaren uit de velare diftong ontstaan door vokalisering van de l), en in mindere mate van nu (vaak eveneens een velare monoftong, waarschijnlijk ontstaan uit de oorspronkelijke monoftong u▴, door vergroting van de openingsgraad). Op die plaatsen waar het oorspronkelijk diftongische samenvallingsprodukt van blauw en vrouw gemonoftongeerd is, is zo de mogelijkheid van een grotere koncentratie ontstaan (in heel wat gevallen trouwens reeds gerealiseerd).
Het samenvallen van in oorsprong verschillende fonemen is in de afzonderlijke dialekten klaarblijkelijk terug te voeren tot een drietal faktoren. - De belangrijkste, en de enige die blijkbaar het ontstaan kan geven aan grote homogene gebieden is: de natuurlijke evolutie van elk van die fonemen afzonderlijk, waardoor ze een voor een, of paarsgewijs in elkaar opgaan. - Tussen de gebieden die op die manier op een bepaald ogenblik ontstaan zijn kan een zekere wisselwerking optreden, waardoor op de grens de oorspronkelijke verhoudingen verstoord worden, en mengdialekten ontstaan (op de kaart is dit vooral op de grens tussen Noord- en Zuidbrabants zeer duidelijk). - In die mengdialekten kan ook analogiewerking wijzigingen teweeg brengen: woorden van dezelfde klasse kunnen daardoor wel eens tot verschillende klassen gaan behoren; (een mooi voorbeeld levert het grensgebied D. e., met zijn sporadisch verschil in vokaal tussen koud en hout). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De vorm blauwt.In de inleiding tot deze studie is erop gewezen dat de hier behandelde woorden niet dezelfde fonologische bouw hebben: blauw, vrouw en nou eindigen op een diftong, koud en hout op een dentale plosief. Wel vindt men bij koud verbogen vormen waar eventueel - naargelang van het dialekt - de dentaal wegvalt (kouwe dagen e.d.). De distributie van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vormen met en zonder dentaal kan van dialekt tot dialekt wel eens verschillen; in mijn eigen Noordantwerps dialekt (Hoogboom, K 221a), is de vorm zonder dentaal de enige in attributief gebruik (ook in verbinding met onzijdige, vrouwelijke en meervoudige woorden, waarbij telkens de uitgang wegvalt: nə ka⫞uwə̄n dɑ˫ᚷ - ən a⫞u vra⫞u - ən a⫞uw œ▴s - a⫞uw œ▴zə; in niet-attributief gebruikt is de enige vorm die met t: dɑ˫dœ▴zɪz ɑ˫l a⫞ut - tɪ˔s ka⫞ut, enz. In Zuid-Brabant is de toestand vaak anders; voorbeelden vinden wij in de RNDA, in zinnen 23, 58 en 126; voor Korbeek-Lo (P 90) bijv. noteren wij: ɑ▴ sᚷe▴pən (zin 23), ɔns̬ ɔ▴ut ʊ▴əʒ (zin 126), nɔᚷtə kɔ▴ (zin 58): vergeleken met mijn eigen dialekt dus twee afwijkingen: attributief gebruik bij onzijdig woord in zin 126, predikatief gebruik in zin 58. Nu is het wel mogelijk dat koud zich, wat de eindmedeklinker betreft, soms anders gedraagt dan oudGa naar voetnoot1, maar de eerste voorbeelden (telkens met oud) bewijzen afdoend dat er in de dialekten verschillen kunnen zijn. Het principe dat er bij deze adjektieven in een enorm deel van Zuid-Nederland twee vormen bestaan, wordt er in elk geval niet door in het gedrang gebracht. In een groot gedeelte van Zuid-Nederland bestaat dezelfde oppositie ook bij blauw (en tenminste een aantal adjektieven van dezelfde klasse; in de atlassen vinden we ook fragmentarisch materiaal voor grauwGa naar voetnoot2; bij flauw schijnen geen vormen met dentaal voor te komen, althans niet in predikatief gebruik; zie hiervoor zin 132). De vorm met dentaal (blauwt e.d.) heeft het volgende verspreidingsgebied: - Vlaams-Brabant behalve Diest (P 41), Sint-Joris-Winge (P 93), Rummen (P 107a) en Halle (P 161). - de volgende Limburgse plaatsen: Kwaadmechelen (K 314), Oostham (K 315), Heppen (K 316), Leopoldsburg (K 317), Paal (K 357), Beringen (K 358), Zelem (P 44), Loksbergen (P 47) en Halen (P 48). - Zuid-Antwerpen: de oostelijkste plaatsen zijn: Veerle (K 346), Winkelom-Heide (K 312a) en Bel (K 312b); de meest noordelijke: Kasterlee (K 273), Tielen (K 271), Herentals (K 274), Bouwel (K 269), Zandhoven (K 258) (waar ook de vorm zonder t wordt opgegeven), Nijlen (K 296), Emblem (K 290), Vremde (K 260), Wommelgem (K 256), | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wijnegem (K 253), Deurne (K 245), Edegem (K 281), Aartselaar (K 280) en Hoboken (K 249). - Het Land van Waas en de Denderstreek in Oost-Vlaanderen. De meest westelijke plaatsen blijken te zijn: Kemzeke (I 172), Eksaarde (1206), Lokeren (I 208), Berlare (I 257), Gijzegem (O 57), Wichelen (I 256a), Wetteren (I 255), Serskamp (O 41), Oordegem (O 43), Vlierzele (O 49), Erpe (O 52), Nieuwerkerken (O 64), Heldergem (O 139), Ophasselt (O 217) en Everbeek (O 212). - Enkele plaatsen in Zeeuws-Vlaanderen: Ossenisse (I 115) (met twee vormen), Lamswaarde (I 116b), Boskapelle (I 139), Sint Janssteen (I 143), Klinge (I 144) en Nieuw Namen (I 144a). Sporadisch duikt dezelfde vorm ook verder naar het westen in Oosten Zeeuws-Vlaanderen op: - Boechoute (I 135), Assenede (I 161), Sas van Gent (I 162), Zelzate (I 165), Westdorpe (I 166) en Zuiddorpe (I 167). - Sint-Amandsberg (I 242), Destelbergen (I 243), Sint-Denijs-Westrem (I 245), Ledeberg (I 247), Heusden (I 249), Astene (O 16) en Merelbeke (O 22). - Asper (O 86), Zingem (O 87), Sint-Maria-Latem (O 108), Velzeke (O 111), Erwetegem (O 122) en Leeuwergem (O 132). - Etikhove (O 203), Nederbrakel (O 208) en Opbrakel (O 210). Hoe is de vorm met dentaal te verklaren? In Schönfeld wordt de oplossing gezocht in de sterke fleksie van het Germaanse adjektief (onz. vorm, got. blindata)Ga naar voetnoot1. Een niet al te ernstig bezwaar tegen deze afleiding is dat blauw e.d. de dentaal ook vertonen in niet-attributief gebruik (zoals in het zinnetje in de RNDA). De vormen met en zonder dentaal kunnen immers ook bij koud e.d. een verschillende distributie hebben, die niet noodzakelijk overeenkomt met die van de vormen waaruit ze ontstaan zijn: analogiewerkingen hebben de oorspronkelijke toestand vaak netjes door elkaar gehaald, waardoor de vorm met t dan ook in predikatief gebruik voor is gaan komen. Een ernstiger bezwaar is, meen ik, de verspreiding van de vorm met t. Het hoofdverspreidingsgebied vertoont een opvallende gelijkenis met het gebied dat we, op grond van de samenvallingskaart, Zuidbrabants in engere zin kunnen noemen: heel Dc, De heeft de vorm met t. Daarbuiten komt deze vooral voor in die Oostvlaamse gebieden waar ten minste de vokaal van blauw en die van koud zijn samengevallen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kaart IV
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het land van Waas en Oost-Zeeuws-Vlaanderen (Db2 en Db3), en de omgeving van Gent (Da3). De enige gebieden waar twee verschillende vokalen optreden in de genoemde woorden, zijn Dd1, Dd2 en een groot deel van Ec, die tezamen het overgangsgebied vormen tussen Noord- en Zuid-Brabants. Zeer sporadisch komt de t voor in een tiental andere plaatsen met verschillende vokaal in koud en blauw. Deze wel erg merkwaardige coïncidentie is voor verschillende interpretaties vatbaar. Ik geef de mogelijkheden die ik zie:
1. In een aantal dialekten is de oude vorm met dentaal (uit de sterke fleksie) bewaard gebleven precies bij woorden als blauw e.d. (cf. Schönfeld-Van Loey). Daardoor bestond een merkwaardige gelijkenis in fonologische bouw tussen de adjektieven van de klasse â + w (+ t) en die van de klasse al / ol + dentaal (telkens vormen met en zonder dentaal element naast elkaar, en grosso modo met dezelfde distributie). In het grootste deel van het gebied waar deze toestand heerste is dan gebeurd wat voor de hand lag: het vokaalfoneem (in beide klassen een diftong) is ten slotte gelijk geworden.
2. Omgekeerd kan men er ook van uitgaan dat eerst de vokaal van blauw en koud gelijk is geworden. Er is nu eenmaal helemaal geen reden om samenvallen van vokalen in verschillende omgevingen minder frekwent te achten: de vokaal van vrouw is vaker gelijk aan die van hout (waarmee het ook in verbogen vormen geen gelijke bouw vertoont: vrouwen / houten), dan aan die van blauw (waarmee de bouw in alle vormen gelijk is). Door analogiewerking kan - oorspronkelijk trouwens waarschijnlijk in een klein gebied - blauw e.d. precies dezelfde vormen (met ook precies dezelfde distributie) aangenomen hebben als koud: uitgaande van kouwe-blauwe (ev. ook kouw-blauw) naar koud-blauwdGa naar voetnoot1. Een aardig argument voor deze redenering levert vergelijking met een hedendaags taalfeit: mensen uit het noordwesten van de provincie Antwerpen die niet gewoon zijn ABN te spreken, transponeren hun dialektsysteem, waarin zowel de fonologische bouw als de vokaal van blauw en koud verschillend zijn (in Hoogboom, K 221a: blæ˕´u en ka⫞ut), vaak in een pseudo-ABN-systeem, waarbij ze niet alleen de klinker samen laten vallen, maar ook bij blauw een dentaal toevoegen: blɔut - kɔut. We kunnen ons dan verder voorstellen dat de vorm blauwt geleide- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijk een groot deel veroverd heeft van het gebied waar hout / koud en blauw dezelfde vokaal hadden, en hier en daar ook opgenomen is in dialekten waar dit niet het geval was; in de eerste plaats dan wel in de grensgebieden, waar de onderlinge opposities niet erg stabiel waren en ontlening uit aangrenzende dialekten daardoor voor de hand lag (bijv. E. c.). Waarschijnlijk verdient de tweede hypotheseGa naar voetnoot1 het meeste krediet; de eerste immers veronderstelt een doorlopende traditie van de Oudwestgermaanse tijd tot heden; zover ik zie zijn er uit de middeleeuwen, die toch uit het geografisch geheel dat nu de vorm met t heeft heel wat dokumenten hebben nagelaten, geen vormen met t bij blauw, grauw e.d. bekendGa naar voetnoot2. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Algemene conclusies.Kaarten waarop het samenvallingsproces van verschillende Westgermaanse fonemen geïllustreerd wordt, blijken t.o.v. de gewone ontwikkelingskaart het enorme voordeel te bezitten dat men uit het synchrone kaartbeeld vaak direkt kan afleiden door welke faktoren (natuurlijke evolutie, ontlening, allerlei vormen van analogie) een komplekse toestand is ontstaan. Voor de dialektgeografie is vooral van belang dat het gemakkelijk blijkt de vrij homogene uitstralingszones te onderscheiden van de erg verbrokkelde gebieden waar dergelijke homogene zones op elkander botsen (cf. de gebieden Da en Eb tussen Westvlaams en Zuidbrabants-Oostvlaams, en Dd en Ec tussen Noord- en Zuidbrabants). Voor de historische grammatica ten slotte kunnen deze kaarten een verklaring geven voor feiten die in principe buiten het eigenlijke onderwerp van de kaart vallen (cf. de verschillende hypothesen aangaande blauwt); ook aan de mogelijkheid om tot een relatieve datering van zekere verschijnselen te komen kan daarbij worden gedacht. G. De Schutter. |
|