nu: ‘grootʹhandelsgebouw’ of ‘groothanʹdelsgebouw’? Het is beide, zoals de taalgebruikers ons ongevraagd leren. De lexicografen zwijgen er geheel over.
Ook ‘landbouwonderwijs’ is aan hun aandacht ontsnapt. Ik leg het accent op de eerste lettergreep en daarmee op het morfeem ‘landbouw’. Misschien ten onrechte. Want voor de radio wordt wel eens een praatje aangekondigd over het ‘landbouwonʹderwijs’ en de houder van dat praatje hóúdt het daar dan ook over, blijkens de wijze waarop hij dat woord herhaalde malen uitspreekt.
De ‘inʹzittende’ bij Koenen is bij Van Dale een ‘inzitʹtende’. Samen geven ze de labiele werkelijkheid weer. Over het onvaste karakter van ‘omwonende’ hebben ze dezelfde mening.
Ze zijn het ook eens over ‘ingewikkeld’: de derde lettergreep is prominent. Zo is het ook in mijn taalgebruik. ‘Inʹgewikkeld’ ervaar ik als een afwijking. Nu en dan wordt me deze ervaring opgedrongen, als ik naar anderen luister.
Koenen geeft alleen ‘interesʹse’ en dit is in overeenstemming met ‘mijn’ woordvorm. Maar Van Dale tekent bij dit woord aan: ‘het accent wisselt’, en heeft daarmee gelijk.
Eensgezind zijn ze weer met betrekking tot ‘objectʹ’. Toch is ‘obʹject’ niet ongebruikelijk, ook als het niet met ‘subject’ contrasteert (vgl. Van Dale sub voce ‘subject’: ook subʹject, als tegenst. tot obʹject’). Zo heb ik meer dan eens horen zeggen: ‘Het obʹject van dit onderzoek is...’.
Nooit heb ik me afgevraagd, hoe ik ‘tafelronde’ moest uitspreken. Ik heb pas de woordenboeken geraadpleegd, toen ik een van mijn ambtgenoten over de ridders van de ‘taʹfelronde’ had horen spreken. Tot mijn geruststelling bleek, dat ik me niet voor mijn uitspraak behoefde te schamen. Maar moet mijn ambtgenoot zich dan schamen? Of zijn de woordenboeken hier onvolledig?
Dat ‘oʹverleg’ (znw.) en ‘verantwoorʹding’ niet geregistreerd zijn, kan het feit van hun bestaan niet ongedaan maken. Ze komen in de beste families voor. Hetzelfde geldt voor ‘onderwijsʹ’ (znw.), dat echter wel als een regionalisme beschouwd moet worden. ‘Misdaʹdiger’ lijkt me tot minder goede families beperkt.
Ten slotte noem ik ‘ongeloofʹ’, dat ik enkele malen uit de mond van een hoogleraar heb opgevangen. Deze variant lijkt me ‘individueel’ in absolute zin. Maar misschien beschik ik hier toevalligerwijze over een te gering aantal ervaringen, of heb ik niet voldoende opgelet toen ook anderen in mijn nabijheid die vorm actueerden.