Vlaams niet bij voorbaat onmogelijk mag achten. Als dus een grondvorm *hiara of *hiaro voor het westelijke Oudnederfrankisch acceptabel is te maken, is het zeker methodisch geoorloofd om in hare een voortzetting daarvan te zien.
Ik herhaal dus mijn vraag: waar moet men een Vlaams *hiara of *hiaro vandaan halen? Om het antwoord te vinden sla ik allereerst de Oud-Gentsche Naamkunde van Mansion op. Op blz. 212-3 somt de schrijver een groot aantal namen uit de 8e tot 10e eeuw op, die waarschijnlijk of zeker de voortzetting van de gm. diftong eu bevatten. Van de 51 etymologiseerbare namen spellen er 15 de tweeklank als ie, 10 als eo, 9 als io, 3 als ia en 1 als ea. ‘Van de talrijke vertegenwoordigingen van wgerm. eu zijn eu en eo van meet af als Merowingisch of Romaansch uit te schakelen’, schrijft Massion: ‘Als echt Ondl. zijn te beschouwen de spellingen io, ia, ie, i, d.w.z. een klank i gevolgd door een altijd onduidelijker wordenden naslag... Het stadium ia (eenmaal ea: Theadwara) is waarschijnlijk jonger dan io, te oordelen naar de parallelle ontwikkeling in het Ohd.: Liaveld, Theadwara, Thiabodingahem, Tialot. ‘Mansion heeft de spellingen io en ia fonetisch blijkbaar niet helemaal serieus genomen, maar de o en a hierin geïnterpreteerd als de weergave van ‘een altijd onduidelijker wordenden naslag’. Hierin wil ik hem niet volgen. Mijn conclusie is eerder, dat in het Oudvlaams evenals in het Ingweoons van het noordelijke kustgebied het tweede element van de tweeklank blijkbaar steeds opener is uitgesproken, dus u
> o > a. Blijkens een Ingweoons relict in het Hollands als jaar < jader, ‘uier’, was bij het tweede element van de diftong het reële fonetische stadium a al bereikt op het ogenblik dat Holland overging van de Ingweoonse op de Frankische taalstructuur, dus laat ons zeggen in de 11e eeuw. In dezelfde tijd kan men dus zeker ook in Vlaanderen ia als een klankwettige voortzetting van de oudere io beschouwen. Dat wil zeggen dat men een *hiara van de 11e eeuw, de veronderstelde grondvorm van hare, mag beschouwen als de klankwettige voortzetting van een *hioro uit de 8e eeuw of daaromtrent. En een dergelijke genitiefvorm mogen we, als we aan de ontwikkeling in het middeleeuwse Fries denken, voldoende verklaard achten, wanneer we er een nominatiefvorm met klankwettige -io naast kunnen stellen. Bestaat er zo'n nominatiefvorm? Ja, wanneer we in het oog houden dat een Oudvlaamse -io weer uit een oudere -iu kon zijn ontstaan. Ik doel op het vrouwelijke pronomen dat in de Vlaamse literaire teksten als so, soe, sou, su e.d. verschijnt.
Van deze pronominale vormen zijn twee verschillende verklaringen gegeven. Van Helten identificeerde soe met Gotisch sô en su met Ohd.