Taal en Tongval. Jaargang 16
(1964)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 112]
| |
Middelnederlandse en Oudfriese muntnamen op slachteDit opstel sluit aan bij de bespreking van het woord Lucerlaght in de oudste Limburgse oorkonde in de volkstaal (ao 1277 Guigoven), door A. Van Loey, op p. 353 van zijn Middelnederlands Leerboek, Antwerpen, 1947. Hij geeft aldaar nog enkele voorbeelden op van Lutslachte, Lucslacht, enz. in Limburgse oorkonden, 1294-, en van Brueslachte, enz., in Brabantse oorkonden, 1295-. Hij toont aan dat het eerste lid Luik resp. Brussel is, en aarzelt voor het tweede tussen -acht en slacht ‘soort’. Het is hier niet de bedoeling, uit jongere Limburgse en Brabantse teksten nieuwe vermeldingen op te diepenGa naar voetnoot1, doch wel te wijzen op andere bewijsplaatsen en gelijkaardige composita in enkele van de oudste Nederlandse en Friese teksten. Lutslagt komt herhaaldelijk voor in het oudste goederenregister van Oudenbiezen (Limburg), dat in 1280 aangevangen en door diverse handen tot ± 1325 voortgezet werdGa naar voetnoot2. De voluit geschreven vermeldingen zijn: ao 1280, fo 7 vo: 5 o. Lutslagt ende 2 d. Louincsh. - ao 1280, 151 vo: 5 o. Lutslagt ende 2 d. Louinsch. - ao 1283, 84 vo: ombe 25 s. Lutslagt. - ± 1286, 89 ro: 3 marc Lutslagt. - ao 1302, 65 ro: item 10 s. Lutslacht. Een Latijnse vertaling treft men aan op 37 ro, ao 1325: 3 d. Leodiensium. Lutslagt komt alleen als muntsoort voor. Voor ‘Luikse maat’ zegt men Luts: 148 ro, ao 1280 3 vaet spelten Luts, te vergelijken met de vele vermeldingen Trigts, Tungers, Trigtsche mote, Tungersche mote in dit register. In aardrijkskundige namen verschijnt Lutker, bv. 83 ro, ao 1283 anden Lutker wech, te vergelijken met Trigter strote enz. Lutslagt, Lutker, Luts zijn samengesteld met, resp. afgeleid van de naam van de stad Luik, die in dit register Lutke is (uit Ludeke < Leudike). Een gelijkaardig woord komt voor in een vertoog van een muntdeskundige te Gent nopens de wenselijkheid van een munthervorming | |
[pagina 113]
| |
in Vlaanderen, te dateren op ± (1240-60)Ga naar voetnoot1. De voluitgeschreven vormen zijn: 34 ro r. 2: te uerstane... wat Vlamse peneghe, Valenslachte ende Parisise ende Inghelse moghen costen in seluere ende in werkene. - 34 vo r. 5: 34 s. ende 6 d. Valensclachte. - r. 11: de Vlamsce sin beter 7 d. te ponde dan Valenslachte. Valenslachte betekent: munt van Valenciennes. In dit vertoog komt eveneens voor: 34 ro r. 12: den sleisclach. - r. 21: den sleslach. - r. 36: so blieft hem te sinen sleislachte ende te sinen costen. - 34 vo r. 42: dat dan onse vrouwe de grafende ende de graue... taren slescatte nemmer ne namen dan 5 d. van der marc. Dit is het vorstelijk recht dat geheven werd op het slaan van de munt. Voor jongere, inz. Hollandse vermeldingen (en Mnd. slegeschat, sleischat, Mhd. slegeschaz) zie Verdam VII 1263. Het eerste lid is Germ. slagi- ‘slag’. Sleislag is vermoedelijk gevormd naar analogie met sleischat, toen de etymologie van slei niet meer begrepen werd. Parallelle composita zijn ook overgeleverd in de oudste Friese teksten. Ook deze werden, ten behoeve van dit opstel, niet stelselmatig nagekeken. In de Zeventien Keuren (11e eeuw), volgens hs. H (14e eeuw): § 2: tua en sogentech scillenga Rethnathes slachta. - § 9: bi tuam Rednathes slagta pennengumGa naar voetnoot2. In de Latijnse versie hiervan, volgens hs. H (14e eeuw), staat: § 2: 70 solidos Reddathes monete. § 9: duobus denariis Rednathes moneteGa naar voetnoot3. | |
[pagina 114]
| |
Dit betekent: munt van (een muntmeester) RednathGa naar voetnoot1. In de Hunsinger keuren (1252), volgens hs. H (14e eeuw): § 5: hunderd merka Grenegslachta. - § 47: hunderd merka GrenengslachtaGa naar voetnoot2. Dit betekent: muntsoort van Groningen. Ten slotte komt een gelijkaardig woord voor in het Oudnoors: silfrslátta, hetgeen zou betekenen ‘Münzprägung’. Het is evident dat het tweede lid in al deze composita slachte, Germ. slahtō- is (in het Gentse sleislacht slahti-), een afleiding bij slahan ‘(munt) slaan’. M. Gysseling |
|