Taal en Tongval. Jaargang 16
(1964)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 103]
| |
Een tweede Limburgs gerundium‘In 't wgm. staat naast de infin. het zgn. gerundium, dat zich voordoet als een verbogen vorm van de infinitief; vgl. b.v. mnl. te vaerne, te lesen(e), te singen(e) (dat.)’ (Schönfeld-v. Loey5, 154). De datiefvorm van dit gerundium is in Brabant en Holland reeds in de 14e eeuw door reductie van de uitgang met de infinitief samengevallen (v. Loey, Mnl. Spraakk., VormleerGa naar voetnoot2, 64). Hol, heeft resten van het gerundium aangewezen in dialecten van de Achterhoek (te drinkene), Ouddorp op Goeree (dorsene), West- en Frans-Vlaanderen (te zien, te gane) en Friesland. Zij verklaart verder: ‘Ook Oost-Vlaanderen kent deze gerundia, heeft mij een recent onderzoek van Blancquaert's atlas van deze streek geleerd’Ga naar voetnoot1. In al deze gevallen, behalve in het Fries, gaat de infinitief op -n uit; in het gerundium volgt op deze n nog een ‘doffe’ e. ‘In 't Fries onderscheidt men nog infinitief en gerundium, doordat na praepositie de vorm met -n staat, b.v. fiskje, maar to fiskjen’ (Schönfeld-v. Loey). De genitief leeft nog in resten voort (peinzensmoede). In het ohd. werd de uitgang -enne(s) tot -ende(s) omgevormd. Vgl. overigens nog nhd.: der zu schreibende Brief. Ook in het middeleeuws Limburgs komen vormen voor als te behaudende, te doende, te gaende, te geschiende, te sijnde, te staende (Moors, Oorkondentaal 417 en kaart 15). Men kan dus spreken van een Limburgse vorm van dit gerundium, die echter thans uitgestorven is. Met ‘Limburgs gerundium’ bedoelt men intussen iets anders, nl. een vorm van het ww., die bestaat uit de stam + een uitgang -entere en de functie heeft van een tegenwoordig deelwoord. Deze vorm drukt uit dat de betrokken persoon twee handelingen tegelijk uitvoert: (al) lopentere is het kind in de beek gevallen (‘al lopend...’), (al) zingentere trokken ze door de straat (‘al zingend...’). Hierdoor wordt ‘het duratieve van een der beide handelingen op praegnanter wijze’ duidelijk gemaaktGa naar voetnoot2. Wie deze verbale vorm ‘het Limburgs gerundium’ noemt, veronderstelt stilzwijgend, dat er geen ander gerundium in het Limburgs bestaat, m.a.w. | |
[pagina 104]
| |
dat het ‘westgermaanse’ gerundium in het moderne Limburgs is uitgestorven. Dat is echter niet helemaal juist. Er bestaan in het Limburgs, zoals overigens elders in de ndl. dialecten, enkele werkwoorden, waarvan de infinitief éénlettergrepig is: zijn, doen, gaan, staan, slaan, zien. Deze infinitieven hebben in Genk alle zes sleeptoon: zɛi*n - duː*n - guə*n - stuə*n - sluə*n - ziː*nGa naar voetnoot1. In oorspronkelijk tweesyllabige woorden kan apocope van de tweede syllabe gepaard gaan met omschakeling van de betoning van de vocaal der eerste syllabe, indien de syllabegrens stemhebbend is: deze vocaal wordt dan stoottonig. Vgl. mnl. pl. dūven, sg. dūve met Genker pl. dɔu*və, maar sg. dɔu*f, mnl. binden, ic binde met Genker bɛ*nə - ɪχ bɛ*n. Vgl. verder mnl. steen, pl. steene met Genker steː*n, pl. steː*n, mnl. vol, verbogen volle met Genker də flæ*s ɛs vɔ*l, maar ən vɔn*l flæ*s. De infinitieven van de ww. doen, gaan, staan waren van ouds éénlettergrepig. De eenlettergrepige infinitief zijn heeft ook al een eerbiedwaardige ouderdom en slaan en zien zijn al vroeg eenlettergrepig geworden. Zeker waren van alle zes deze ww. eenlettergrepige infinitieven voorhanden op het ogenblik dat de gerundiumuitgangen geapocopeerd werden. Toen dit laatste gebeurde, moest er echter in het Limburgs niet noodzakelijk samenval met de infinitief plaats hebbenGa naar voetnoot2, want de vocaal van de nieuwe, eenlettergrepige vorm van het gerundium kon stoottonig gerealiseerd worden! Inderdaad bestaat er in het dialect van Genk bij twee van deze ww. naast een sleeptonige infinitief een stoottonig gerundium: naast sleeptonig duː*n ‘doen’ staat stoottonig tə du*n ‘te doen’ en naast sleeptonig ziː*n ‘zien’ stoottonig tə zi*n ‘te zien’. In de vier andere gevallen vindt men na te echter steeds een vorm die door zijn sleeptoon identiek is met de infinitief: tə guə*n ‘te gaan’, te stuə*n ‘te staan’, tə sluə*n ‘te slaan’, te zɛi*n ‘te zijn’. Maar ook in te doen en te zien hoort men niet altijd stoottoon. Voorbeelden: | |
I. Met stoottoon:Do ès nie aon te du*n ‘Daar is niet aan te doen’ (Dat is nu eenmaal zo). | |
[pagina 105]
| |
Ich hèm vandaog nog veel te du*n ‘Ik heb vandaag nog veel te doen’. Hèè zag mich datter mesjein nog iets aon te du*n waos ‘Hij zei mij dat er misschien nog iets aan te doen was’ (te verhelpen was). Dat ès nog te du*n ‘Dat is nog te doen (Dat geeft niet veel moeite). Dan krijgste mèt mich te du*n “Dan krijg je met mij te doen”. 't Es vieër 't geld te du*n “'t Is om het geld te doen”. De hèbs hei niks te zi*n “Je hebt hier niets te zien” (niets verloren). Wat hèbs dich hei te zi*n “Wat heb jij hier verloren?” Do waos niemes te zi*n “Er was niemand te zien”. Wat ès do nou aon te zi*n “Wat is daar nu aan te zien?” (Daar is toch niets merkwaardigs aan). Hèè hit hei waol iets te zi*n “Hij heeft hier wel iets te zien” (in de pap te brokken). | |
II. Met sleeptoon:Vieër dat te duː*n moeste daere “Om zo iets te doen moet je durven”. Hèè hit niks vieër aon te duː*n “Hij heeft niets om aan te doen” (geen behoorlijke kleren). Wat steet er do te duː*n “Wat staat hij daar te doen?” Hèè stond do niks te duː*n “Hij stond daar niets te doen”. Vieër zoe iets te ziː*n moeste nog wijd goeën’ ‘Om zo iets te zien moet je ver gaan’. 't Es em aon te ziː*n datter zik gewèèst ès ‘'t Is hem aan te zien dat hij ziek geweest is’. Wat steesten do te ziː*n ‘Wat sta je daar te zien?’ Het waos nie vieër aon te ziː*n ‘Het was niet om aan te zien’. Het is niet gemakkelijk regels te geven voor de verdeling van stoottonig en sleeptonig doen en zien. Over het algemeen kan men zeggen dat indien de beide ww. hun ‘volle’ betekenis hebben van ‘een handeling verrichten’ en ‘met de ogen waarnemen’, de sleeptonige vorm gebruikt wordt. Is die betekenis verbleekt, dan gaat de voorkeur naar de stoottonige vorm. Sleeptoon vinden we steeds wanneer de groepen te doen, te zien voorkomen in verbinding met het een bestemming of strekking te kennen gevend voorzetsel viə*r ‘voor’ (= om). Over de verspreiding van dit éénlettergrepig stoottonig gerundium ben ik niet ingelicht. Uiteraard kan echter een oppositie tussen sleepen stoottonig zien en doen niet ten westen van de betoningslijn voorkomen. Waar ze ten oosten van die lijn bestaat, zou nader moeten onder- | |
[pagina 106]
| |
zocht worden. Het is niet uitgesloten dat de toestand elders in het polytone gebied afwijkingen vertoont ten opzichte van het Genks, b.v. doordat er ook stoottonig te gaan, te staan, te slaan voorkomen. In elk geval is de benaming ‘Limburgs gerundium’ voor de werkwoordsvormen van het type lopentere, spelentere misleidend. Men moet een onderscheid maken tussen een eerste en een tweede Limburgs gerundium.
J. Goossens |
|