Taal en Tongval. Jaargang 15
(1963)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |||||||||
De Gentse keurenvertaling van circa 1237Bij het begin van de Middelnederlandse teksttraditie in Vlaanderen staan drie belangrijke Gentse handschriften:
Een taalkundige studie over de keurenvertaling ontbrak totnogtoe. Een poging in die zin wordt in dit opstel ondernomen. In zijn belangrijke historische inleiding bij de uitgave van de keurenvertaling ging Koch uitvoerig in op het ontstaan van de tekst. Onderhavige studie steunt zijn zienswijze, laat evenwel een enigszins afwijkende opvatting toe over stuk VI. Het spellingsysteem in de gehele keurenvertaling is zo eenvormig, dat de eindredactie ongetwijfeld aan één man mag toegeschreven worden. Deze eindredacteur is niet noodzakelijk de scribent die, in of kort na 1237, het netschrift vervaardigde. Het feit, dat hier en daar achteloos een woord vergeten of verknoeid werd, duidt er misschien op, dat laatstgenoemde een wellicht niet altijd overzichtelijk ontwerp, door iemand anders opgemaakt, overschreef. Dwingend is dit vermoeden echter niet: ook bij het kopiëren van de toch goed leesbare Latijnse oorkonden werden fouten van onoplettendheid begaan. Stuk VI wijkt in tweeërlei opzicht van het gehele spellingsysteem af:
| |||||||||
[pagina 24]
| |||||||||
Terloops moge nog gewezen worden op de archaïsche spelling uv voor w, eenmaal in stuk VI bij het begin van een zin, en ongetwijfeld aan een oudere tekst ontleend. De eerste afwijking werd door Koch destijds zo geïnterpreteerd, dat de scribent in stuk VI op een ander, jonger spellingsysteem zou zijn overgestapt. De spelling slipstéén en querenstéén in het afschrift van een Latijnse oorkonde op fo 2 vo, waarop Koch eveneens de aandacht vestigde, komt echter, en wel als slipestéén en querenstéén, reeds voor in het op het Gentse Stadsarchief berustende origineel van 1199. Toen de scribent laatstgenoemde oorkonde overschreef, heeft hij dus niet geïnnoveerd, doch overgenomen. Dit wettigt het vermoeden dat in stuk VI éé en un eveneens herkomstig zijn uit het model. Deze constatatie steunt evenwel niet rechtstreeks de stelling van Koch, dat stuk VI een Diets ontwerp van 1218 zou zijn, in plaats van een vertaling uit het Latijn. Wel is un een oudere spelling dan on; un (naast gewoner on) komt echter bv. ook nog voor in de leprozenstatuten van 1236. De spelling éé treft men, weliswaar zeer zelden, in de gehele 13e eeuw te Gent aanGa naar voetnoot(4). Voor zijn stelling beriep Koch zich op andere argumenten: 1) De Nederlandse versie laat ghebieden met tuen scepnen, terwijl in de Latijnse één schepen volstaat. Evenwel is in tuen t uit e verbeterd, wellicht eerst door de hand uit de 2e helft van de 13e eeuw die ook elders bv. tien in xx gewijzigd heeft. De tweede letter is weliswaar u, maar ook elders in de codex staat soms u waar zonder enige twijfel n dient gelezen. In de Dietse tekst is dan ook als oorspronkelijke lezing enen volkomen aanvaardbaar, zulks in overeenstemming met de Latijnse versie. 2) De Dietse versie bevat noch de aanhef noch het eschatokol van de tekst. Wellicht vond de vertaler het echter overbodig om deze niet-actuele tekstdelen te vertalen. | |||||||||
[pagina 25]
| |||||||||
3) Er zijn nog enkele redactieverschillen. Men kan erover van mening verschillen, hoe ingrijpend deze zijnGa naar voetnoot(5). De Dietse versie van stuk VI is, blijkens éé en un, zeker niet het werk van de redacteur(s) van de overige stukken. Misschien is VI wel degelijk een Diets ontwerp van 1218. Dit mag echter beslist niet als een zekerheid voorgesteld worden. Het grote verschil, in inhoud en woordenschat, tussen de redacties A en B van II, IV en V, werd door Koch reeds voldoende in het licht gesteld. Inzake woordenkeus gaat A samen met III, B met I. Op twee punten wijkt ook de spelling af: Redactie A heeft telkens iemene; redactie B telkens yemene, in overeenstemming met I en VI (het woord komt in III niet voor). Redactie B heeft viermaal chegen, tweemaal iegen. In A viermaal iegen, in overeenstemming met I, III en VI. Met Koch mag dus aangenomen worden dat het geheel van de Dietse teksten van drie, eventueel vier redacteurs afkomstig is: 1) I + B; 2) III + A (eventueel 2 redacteurs); 3) VI. Wegens de ingrijpende spellingverschillen tussen VI enerzijds, de overige stukken anderzijds, staan de twee of drie redacteurs van laatstgenoemde groep waarschijnlijk vrij dicht bij elkaar en bij de vóór ons liggende eindredactie. Daar de Dietse tekst van VI ten vroegste van 1218 dateert, zouden de overige dus liggen tussen 1218 en 1237 of kort daarop. Ten slotte zou een in 1237 of kort daarna werkende eindredacteur alle teksten gegroepeerd hebben en de spelling tot op vrij grote hoogte naar eigen inzicht genormaliseerd. De bewaarde codex is het netschrift hiervan. Het thans volgende overzicht van de spelling is opgebouwd naar het reeds bij de leprozenstatuten toegepaste schema. | |||||||||
1. ɑ̄Oorspronkelijk lange ɑ̄ wordt in open lettergreep a gespeld: daden, mordadech, genade, graue, bi den hare, iaren, laten, si namen, neware, bi rade, wapen, waren, enz. Bij de spelling van de meeste lange vocalen in gesloten lettergreep is een tendens te bespeuren om vóór r niet, vóór andere consonanten wel een lengteteken e aan te wenden. | |||||||||
[pagina 26]
| |||||||||
Indien geen r volgt, wordt oorspronkelijk lange ɑ̄ in gesloten lettergreep haast altijd ae gespeld: gedaen, daen, mesdaen, duschedaenre, mesdaet, gaen, hi gaet, slaen, hi slaet, afslaen, staen, uerstaen, ontfaen, gheuaen, ueruaen, doch mach (p. 37), met hasten (p. 13). Bijgevolg zal Ulandren (pp. 3, 15) denkelijk korte a bevatten. Vóór r wordt oorspronkelijk lange ɑ̄ in gesloten lettergreep meestal a, zelden ae gespeld: dar (26 ×) naast daer (1 ×), onueriarden (1 ×) naast iaer (4 ×), nar (3 ×) naast naer (3 ×), war (4 ×) naast waer (3 ×), warhede, warheide (18 ×). Gerekte a wordt in open lettergreep a gespeld: daghe, hi draget, haue, claghe, cnape, lechame, maken, hi manet, sake, uader, enz. Na sluiting van die lettergreep bij voorkeur ae: ghemaent (p. 13), hi ontspaent (p. 57), doch talman (p. 59). Er is geen lengteaanduiding bij oorspronkelijk korte a vóór r: barblikende (p. 5), driewarf (p. 47), uortwartmer (p. 19). | |||||||||
2. ēOorspronkelijk lange ē, die zo goed als zeker tweetoppig uitgesproken werd, en in de volgende voorbeelden telkens op Germ. ai teruggaat, wordt in open lettergreep e gespeld: bede, delen, delinghe, te gedele, bi ede, enen man, enech, allene, binnen ere milen, negene, wederleden, uan lene, tue, uan ueten, wesen. In gesloten lettergreep valt dezelfde lange ē een verschillende behandeling te beurt in stukken I-V en stuk VI. In stukken I-V wordt oorspronkelijk lange ē in gesloten lettergreep doorgaans e gespeld: terdendel, tuedel, hi escet, negen, tuen; ook vóór r: derste, mer, nemmer, uortwartmer. Doch én (2 × op p. 9, 1 × op p. 29) en geel (p. 35), dit laatste gecontraheerd (‘geheel’). In stuk VI daarentegen: 1) vóór r: 1 éé, 1 ee, 7 e; 2) vóór andere consonanten: 11 éé, 10 ee, 17 e. De voorbeelden zijn: ghedéél (3), ghedeel (10), ghedelt (1), delahtech (1), delloes (3), hi escet (4), escede (1), ghééscet (1), éét (1), héét (1), uoréét (2), uorhéét (1), en (1), alenlike (1), ghellike (1, ‘geheel’), negéén (1), neghen (1), gheréét (1), tuen (3), gekert (1), weder kert (1), tekerne (1), wederkerne (1), méér (1), meer (1), nemmer (3). Oorspronkelijk lange ē (uit Lat. ɑ̄) bevat ook het leenwoord geiugert (p. 27). Een afzonderlijke behandeling verdient de in de gehele keurenvertaling optredende digraaf ei. De op Germ. ai teruggaande klank verschijnt als ei in inheims (p. 47, uit haimisk). In het suffix Germ. | |||||||||
[pagina 27]
| |||||||||
haidu- wisselen ei en e af: warhede (11) naast warheide (7), ualsheit (1), uan ualsheiden (2). Op Oudfrans ei (Picardisch cateil < Lat. capitɑ̄le) gaat ei terug in cateil (4 ×, pp. 29, 49). In eist... eist (pp. 49, 51) klimt ei op tot de in open syllabe gerekte e (met vervolgens sluiting van de syllabe; de leprozenstatuten hebben hiervoor ést). Uit eg ontstond ei in: hi wederseit, wederseide, gheseit (pp. 9, 10, 41, naast hi seget) en meisin (p. 57). Analoge spelling treedt op in de leenwoorden forfait (passim) en pointe (p. 25): deze werden in het Romaans met ai resp. oi uitgesproken. Daar i als lengteteken niet tot het spellingsysteem van de keurenvertaling behoort, en de meeste aangehaalde woorden in huidig Vlaams met ei uitgesproken worden, zal men in al deze gevallen wel diftongische uitspraak mogen aannemen. Een gelijkaardige conclusie is ook uit de leprozenstatuten af te leiden. Gerekte e (waarmee gerekte i is samengevallen) wordt in open lettergreep e gespeld: beteren, hi heuet, wesen, breken, geuen, uele, weder, weten, euel, nutscepe, bi orcontscepen. Zo ook na sluiting van deze lettergreep: hi heft, uremde. Er is geen lengteaanduiding bij oorspronkelijk korte e vóór r: toter erden, suert, wert. | |||||||||
3. ɩ̄Lange ɩ̄ wordt in open syllabe i gespeld: bliuen, gisel, met cniue, milen, rike, sinen tiden, uan wiue, hi, si, bi, uri. Naast bedrieghenlike (p. 53), gelike (pp. 11, 19, 35), qualike (p. 33) en wetlike (p. 11) staat echter uan haueleker scult (p. 47): hier heeft dus rekking in open syllabe plaatsgehad na verkorting in bijtonige positie. In gesloten syllabe wordt lange ɩ̄ (zo goed als) uitsluitend i gespeld in sin en in contracties van hi met een aanwijzend voornaamwoord. In de overige gevallen overweegt spelling ie: sin (bezittelijk vnw., 20), sin (werkwoord, 23) naast sien (1, p. 53), gesin ‘geweest’ (3, pp. 5, 55), his (19), hit (2), blief hi (1, p. 53), hi lied (1, p. 11), lief (1, p. 41), cnief (1, p. 21), sies ‘zij des’ (1, p. 39) naast sis (id.), tiet (2, pp. 15, 29), wief ‘vijf’ (5, p. 9), wief ‘wijf’ (2, pp. 11, 57) naast wif (2, pp. 27, 55), wien (1, p. 13), wies (2, pp. 7, 39) naast wis (1, p. 41). Denkelijk een uitspraak [tɩ̄əmən] verbeeldt tiemen ‘tijgt men aan’, p. 53. | |||||||||
4. ieDe op Germ. eu of ea teruggaande klank wordt vóór r liefst door i, in andere gevallen haast altijd door ie verbeeld: dierne (p. 57), drie, | |||||||||
[pagina 28]
| |||||||||
ghebieden (naast 1 × ghebidere, p. 47), iet, niet, yemene (doch iemene in II A en IV A), niemen, liede, sien, ghesien, tien, uerlieset, ontuliet, uan diften (p. 11), dinste (p. 15), kisen (p. 27), uirtienachten (5 ×, pp. 29, 53). Desgelijks de op ē2 teruggaande klank: hir (10 ×) naast hier (1, p. 59), uerliete, wie. In die (acc. dat. dien, gen. dies, doch dat. fem. dire: pp. 25, 29, dine, p. 21, en bedi) zijn Germ. ea en ē2 samengevallen. | |||||||||
5. ōOorspronkelijk lange ō, die zo goed als zeker tweetoppig uitgesproken werd, en in de volgende voorbeelden telkens op Germ. au teruggaat, wordt in open lettergreep haast uitsluitend o, uitzonderlijk ook oe gespeld: uan doder hant, georlouen, grote, horen, behoren, houet, houeden, becopen, copinghen, coeman (1, p. 13), uan roue, hi ulo. Zo nog so (passim) naast eenmaal soe (p. 17). In gesloten lettergreep wordt dezelfde vocaal oe, vóór r echter o gespeld: altoes, broed, doet, geboet (praeteritum van gebieden), coepman, delloes, wetloes, oec, hi hort, behort. In Uermendoes, p. 3, schuilt de daarop gelijkende klank die zich in het Middelnederlands in Franse leenwoorden ontwikkelt uit oi. Gerekte o wordt in open lettergreep o gespeld: ghebode, des gebodes, geboden (gheboeden, p. 5, is misschien een door gheboet beïnvloede spelfout), uerboden, dore, ghesuoren, ghetogen, comen, mogen, mose, ouer, te somere, sonen, uerloren, uoghet, hi wonet. Na sluiting van die lettergreep wordt oe gespeld: geboet ‘gebod’ (p. 25), ghewoente (p. 3), woent (p. 5). In comt dient korte vocaal aangenomen, overeenkomstig het huidig Vlaams. Er is geen lengteaanduiding bij oorspronkelijk korte o vóór r: antworden, borghe, dor, dorp, georlouen, iegenwordech, mordadech, bi orcontscepen, port, portren, uor, uorborch, uorseit, uort, uortwartmer. | |||||||||
6. ūDe op Germ. ō teruggaande klank, die thans u of ū uitgesproken wordt, doch toenmaals in Vlaanderen denkelijk [oə], wordt in open lettergreep oe (38 ×) of o (16 of 17 ×) gespeld: doe (2), tedoene (1) naast tedone (3), goede (3) naast gode (3), ghemoede (1), ghenoemet (1), genoegende (1), hoe (3), moeder (1), moeten (4) naast moten (4), noene (2), hi ropet (1), gheropen (1), soe (2, pp. 47, 57) naast so (4, | |||||||||
[pagina 29]
| |||||||||
pp. 29, 49, 55)Ga naar voetnoot(6), soeken (1), ondersoeken (3), hussoekinghe (8) naast ondersokinge (1), uersoenen (2), toe doen (1), dartoe (1), uoeten (1). Moeilijk te interpreteren is gheropen, dat oorspronkelijk hier thuishoort, doch waarvan de vocaal, zoals in het huidige Vlaams, misschien reeds met gerekte o samengevallen is. In gesloten lettergreep wordt dezelfde vocaal vóór r o (6), vóór andere consonanten gewoonlijk oe (66), zelden o (8) gespeld: boef (4), doen (12), hi doed, doet (13), ghenoech (1) naast ghenoch (4) en genoht (1), gheroep (1), goed, goet (6), houestoel (1), hi moet (26), hi mesuorde (1), hi mesuort (1), te mesuorne (2), soendinc (1) naast sondinc (3), te soenne (1), hi suor (2). Welke klank bedoeld is in het Romaanse leenwoord metter comoenien (p. 29), is niet duidelijk. | |||||||||
7. y:Lange y: wordt overal u gespeld, zowel in gesloten als in open lettergreep: hus, uust, utgheset, teuerhurne, ten huse, buten, mure, rumen. | |||||||||
8. Korte vocalen en typische klankenVóór n of m wordt o in de stukken I-V steeds o geschreven: ombe, onder, onrecht, onse, ontfaen, pont, sonder, enz. In VI doorgaans o, waarnaast ook u: ombe, onderuonden, onrecht, ontfaen, orconden, sonder, sonder, sunder, iuncurouwe. Uit ol vóór dentaal ontstane ou wordt ou gespeld: houden, behouden, tuivout, doch steeds uergolden. Enkele typische klanken in deze tekst zijn: es, lechame, met, mesdaet, nemmer, uonnesse, welc. - dertech, uerde, uerste. - enech, sestech, sculdech, tualef, bedaghe ende bi nahte (p. 11). - bekennen (p. 5), bekinnen (p. 6), bringhen. - euel. - deghene. - getorden, iegenwordech, hi wert (passim), hi werde (p. 11), hi worde (p. 19), in wochwesinge smans (p. 27). - up, uul, sulc, sullen. | |||||||||
9. AccentenOm de lezing te vergemakkelijken wordt op de i vaak een grafisch accent geplaatst, vooral waar deze i naast n of u staat. | |||||||||
[pagina 30]
| |||||||||
Inzake fonetische accenten is een opvallende tegenstelling merkbaar tussen I-V en VI. Zoals in no 2 gezien, wendt VI vrij vaak éé aan ter aanduiding van oorspronkelijk lange ē in gesloten lettergreep. Dit gebruik is in de overige stukken onbekend. Wel komt hier driemaal én ‘een’ voor, hetgeen beantwoordt aan en in stuk VI. Op p. 9 staat tweemaal túen, overal elders tuen (datief van tue ‘twee’). | |||||||||
10. g en kVóór e wordt g zowat voor 60% gh, voor de rest g gespeld: claghe naast clage, hussoekinghe naast hussoekinge, gheseit naast geseit, ghelden naast gelden. Vóór i is er maar één voorbeeld: gisel. De spelling gh vóór e of i is herkomstig uit het Noordfrans, waar ze explosieve g aanduidde ter onderscheiding van geassibileerde g. Met laatstgenoemde waarde is de spelling g overgenomen in de leenwoorden fugitief (p. 29) en geiugert (p. 27). Gegemineerde g wordt meestal ggh, daarnaast ook gg gespeld: segghen naast seggen. In seit (naast seghet) en meisin ontstond ei uit eg. Naast het in de gehele keurenvertaling gebruikelijke iegen (uit gegen) staat in IV B en V B meestal chegen (uit tjegen, thans tegen); hierin verbeeldt de aan het Noordfrans ontleende spelling ch uitspraak [tʃ]. Op het stemloos worden van g na s wijst de spelling uan duschedare mesdaet, alduschedane, duschere. Blijkbaar is deze ch vervolgens explosief geworden in scrauen (passim) ‘'s graven’. In scenes, scens (pp. 15, 29) ‘'s geens’ is explosieve uitspraak echter allesbehalve zeker, daar spelling sc, zoals hierna aangeduid, vóór vocaal de van [sk] naar [sχ] evoluerende klankverbinding aanduidt. Opvallend is de spelling markt (p. 13) en trecht ‘trekt’ (passim). | |||||||||
11. ch en hDe klank ch aan het woordeinde wordt meestal ch, daarnaast ook h gespeld: borchgraue, uorborch, dach naast dah, doch, ghenoech, mach naast mah, wochwesinge, enech, menech, dertech, sestech naast sesteh, sculdech, eruahtech, iegenwordech, mesdadech, mordadech. Inlautend verschijnt dezelfde klank in: lechame naast legchame. | |||||||||
[pagina 31]
| |||||||||
De klankverbinding cht wordt meestal cht, daarnaast ook ht, zelden ct gespeld: binnen ahdagen, ahter, uan ambachte naast ambahte, Atraht, delahtech, eruahtech, echt, hachten naast hahten, lachter, manslacht, uan manslachte naast uan manslahte, bi nahte, uirtienachten naast uirtienahten, nochtan, recht, bi rehte, onrecht, tgerechte, rechtre naast rehtre en rectre, uercracht, uercrachtinghe, wahten. De klankverbinding, die van [sk] evolueert naar [sΧ], wordt, zowel anlautend als inlautend, ook vóór e, sc geschreven: scade, scamp, scelghe, scepenen, scolscat, scult, sculdech, nutscepe, tebescermene, hi escet, doch: ualsche orconscepe. Of de uitspraak [sΧ] reeds volkomen bereikt is, valt te betwijfelen, vooral als men daarnaast let op de sub 10. aangehaalde spelling sch uit sg. Op auslautende uitspraak s wijst de spelling inheims, ualsheit, waarnaast echter ualsc uonnesse. De klank h wordt haast steeds etymologisch juist geschreven. De enige afwijkingen zijn: héét, uorhéét, bi hede, naast éét, uoréét, bi ede (pp. 49-55) en hi hescet (p. 37) naast hi escet (pp. 19, 53); op p. 27 heeft de scribent getwijfeld tussen hescet en escet. Laatstgenoemd woord heeft ook in het Duits een h aangenomen: heischen (reeds Ohd. heiscon naast eiscon, Mhd. heischen naast eischen). In dit woord verklaart men de h door aanleuning bij het zinverwante heten, heissen ‘bevelen’, hetgeen ook bij eed kan opgaan. In de leprozenstatuten van 1236 wordt h eveneens altijd etymologisch juist geschreven, behalve in ouedlaken. Bij het begin van de Middelnederlandse teksttraditie leefde de klank h in Vlaanderen dus nog op een of andere wijze in de uitspraak voort. Daarentegen lopen in het Gentse vertoog over de wenselijkheid van een munthervorming, geschreven omstreeks 1240-60Ga naar voetnoot(7), vormen met en zonder h reeds volkomen door elkaar; ebben, hons, enz. | |||||||||
12. Auslautende dAuslautende d wordt haast altijd t geschreven, zelden d: broed, Gent, goet naast goed, hant, lant, mesdaet, pont, stat, suert, tiet, viant, enz. Hi doed ‘hij doet’ echter bijna steeds met d; uitzonderlijk hi doet. In dit woord had de spellingdifferentiatie blijkbaar tot doel, verwarring met het eveneens vaak voorkomende doet ‘dood’ of ‘doodt’ te vermijden. | |||||||||
[pagina 32]
| |||||||||
13. v en wDe consonant v wordt stelselmatig u geschreven, ook vóór l en r: bliuen, graue, uan, uerste, uinden, uonnesse, uul, uust, ulandren, uremde, iuncurouwe. Heel zelden v: van, viant, vinden, vonden, hevet. Uitzonderlijk w: werwinnen (p. 15), tuiwout (p. 21); op p. 9 echter vijfmaal wief ‘vijf’. De consonant w wordt stelselmatig w geschreven, doch u na t, d, q, s: duingen, tualef, tue, tuiuout, tuist, qualike, quam, quite, sueren, ghesuoren, suert. Op p. 9 draagt deze u tweemaal een accent: túen; elders steeds tuen. In plaats van w staat eenmaal u: uorpinghe (p. 55), eenmaal v: vesen (p. 27), eenmaal uv in uvie aan het begin van een zin (p. 55). In huet, onghehuet (p. 55) wordt w niet geschreven, wel telkens in baliuwe. Na o staat een overgangsklinker u: blouwen, ghetrouwe, iuncurouwe. | |||||||||
14. Syncope van doffe e in onbeklemtoonde lettergreepBij de derde persoon enkelvoud praesens komen zowel gesyncopeerde als niet gesyncopeerde vormen voor: aneweddet, behort, becopet, biedet, bliuet naast blief hi, breket, bringet, dinget naast dinct, doet ‘doodt’, draget, escet, gelt, genoht, gheorlouet, herberghet, heuet naast heft, hort, kert, claget, comt, compt, ledet, lied, manet, onthalet, onthout, ontspaent, ontuart, ropet, seget naast seit, suert, trecht, uallet naast geualt, ueriaget, uercracht, uerlieset, uersoenet, wert, wiscelt, wonet naast woent ‘woont’, wont ‘wondt’. Desgelijks bij het verleden deelwoord: ghedelt, gekert, gheclaget, beclaghet, ghemaent, ghemaket, ghenoemet, gheseit, gheset, gheweset, ghewont naast ghedoet wondet. Zo nog bij de derde persoon enkelvoud praeteritum: dinghede, makede, seide, setde, wonde ‘wondde’. Toevallig komen in enkele andere gevallen alleen niet gesyncopeerde vormen voor: des gebodes, dies goedes, selues, houet, uoghet. Gesyncopeerde vormen in het gerundium: tebeuelne, temesuorne, tesoenne, teuerhurne. Bijzonder kenschetsend voor de keurenvertaling is de syncope van doffe e in middelsyllabe in diverse woorden: scepnen (passim, naast zeldzaam scepenen), betren, efnen, efninghe, scelghe, penghe, wetlike. De h is mede gesyncopeerd in: boef, al geel, ghellike. | |||||||||
[pagina 33]
| |||||||||
15. Aaneenschrijven van woordenAaneenschrijven is normaal in het gerundium: tebescermene, tebeuelne, tebringhene, tedone, tedraghene, tegeuene, tehoudene, temerne, tenemene, tondersoekene, tontfane, teuane, teuerhurne, enz. Niet aaneenschrijven is veeleer zeldzaam: te beuelne, te done, te makene, enz. Ook met andere woorden wordt te vaak aaneengeschreven: tedire, tegenaden, tehant, tehus, tenoenen, terechte, tesinen hus, enz. Het bepalend lidwoord de wordt met het volgende naamwoord heel dikwijls aaneengeschreven: dedinc, deghebode, degraue, dehant, dehussoekinghe, deman, demesdaet (zo steeds), deport, destat, dewonde, enz. Daarnaast komt ook niet aaneenschrijven voor: de ghebode, de graue, de stat, enz. Het negatieve ne wordt normaal met het volgende woord aaneengeschreven: negelt, neheuet, necomt, nemach, nemoet, nemoghen, nesal, nesi, nesulsi, newille, newiste, enz. Uitzonderlijk echter: ne doed, ne sal, enz. Insgelijks diverse syntactische groepen, die soms echte samenstellingen geworden zijn: comthi, moethi, salhi, wilhi, alsi, sulsi, hise, mense, moetense, somen, alsemen, uander, aldat, esso, enz. Vanzelfsprekend ook uit dergelijke groepen ontstane contracties: ahdagen, te uirtienahten, derste, terdendel, tgerechte, tgoet, thus, scens, scrauen, eist, bekennent, willent, int, hit, his, hensi, uter, metter, salne, tiemen, enz. M. Gysseling |
|