aldaar aangesteld. In het ‘Institut für geschichtliche Landeskunde der Rheinlande’ vond hij de geschikte omgeving en werkkring om met gespecialiseerde medewerkers als de historicus Herman Aubin, de uitgever van het ‘Rheinisches Wörterbuch’ Jozef Müller en enkele anderen, zijn baanbrekende kultuurgeografische methode uit te werken, die in de publicatie van ‘Kulturströmungen und Kulturprovinzen in den Rheinlanden’ van 1926 haar bekroning vond.
Van hieruit richtte hij de blik op de nauwverwante Vlaamse en Nederlandse dialecten, die hij, ook in samenwerking met Hollandse en Vlaamse medewerkers bestudeerde. Van hieruit werd tevens zijn belangstelling gericht op het Vlaamse en Nederlandse culturele leven, waarmee hij in tal van veelzijdige literaire en taalkundige opstellen de Duitse wetenschappelijke wereld en het grote publiek vertrouwd maakte.
In het jaar 1922-23, tijdens zijn verblijf aan de universiteit te Amsterdam als ruilprofessor, had hij gelegenheid nauwere contacten te leggen met Nederlandse taalgeleerden en met de culturele gemeenschap waarmee hij zich zo verwant voelde.
In 1927 werd hem de leerstoel voor Duitse en Germaanse filologie aangeboden aan de universiteit te Leipzig, een functie waarin hij onafgebroken werkzaam is gebleven.
Onder zijn dynamische leiding groeide Leipzig uit tot het centrum van de moderne Duitse taalkunde. Doch niet alleen van de Duitse taalkunde, ook van de neerlandistiek! Door zijn uitstekende kennis van de Nederlandse taal- en cultuurgeschiedenis, door zijn grote beheersing van het Nederlands, door zijn wetenschappelijk inzicht in de historische en culturele verbondenheid van de twee taalgemeenschappen zoals hij aantoonde in zijn werk: ‘Die Stellung der Niederlande im Aufbau des Germanischen’, wist hij - en dit in 1943 zonder de minste politieke bedoelingen - het enthousiasme van de opeenvolgende generaties voor de studie van het Nederlands en de Vlaams-Nederlandse cultuurgeschiedenis te wekken, een enthousiasme, dat tot op de huidige dag - alle afzonderingen ten spijt - onveranderd blijft voortbestaan. Meer dan wie ook danken wij Theodor Frings de verspreiding van onze cultuur in Duitsland. Daarom betreur ik ook des te meer zijn afwezigheid op deze plechtigheid.
Dat de grootste levende Duitse taalkundige om historisch-politieke redenen van accidentele aard verhinderd werd het rechtmatige huldebetoon voor zijn onverpoosd ijveren op wetenschappelijk gebied bij te wonen, moge de hele wetenschappelijke wereld tot nadenken stemmen.