Taal en Tongval. Jaargang 14
(1962)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| |
De herkomst van het woord weekWat de etymologie van het woord week betreft, staan twee opvattingen tegenover elkaar:
1o ablaut bij wijken (IE wig- bij weik-, weig-). Aldus o.m. Franck-van Wijk, Etymologisch Woordenboek der Nederlandsche Taal, 's-Gravenhage 1912; (Kluge-)Mitzka, Etymologisches Wörterbuch der deutschen Sprache, Berlin 196018; Sigmund Feist, Vergleichendes Wörterbuch der gotischen Sprache, Leiden 19393; Ferdinand Holthausen, Vergleichendes und etymologisches Wörterbuch des Altwestnordischen, Göttingen 1948; Julius Pokorny, Indogermanisches etymologisches Wörterbuch, Bern 1959, p. 1131.
2o ontlening van Lat. vices ten tijde van de Ariaanse missionering. Aldus Friedrich Kluge(-Götze), Etymologisches Wörterbuch der deutschen Sprache, Berlin 193411. In zijn voetspoor: J. de Vries, Etymologisch Woordenboek, Utrecht 1958. Voor de oplossing van het probleem is samenwerking vereist van twee uiteenliggende disciplines: archeologieGa naar voetnoot(1) en taalkunde. De oorsprong van het woord week is immers gekoppeld aan de invoering van het begrip ‘week’ bij Germaanse volkeren. Zoals o.m. blijkt uit de namen van de dagen, komt hierbij alleen de planetenweek (waarin elke dag genoemd is naar een planetengodheid) ter sprake. De planetenweek is uitgedacht in een totnogtoe onbekend wetenschappelijk centrum in de Romeins-Hellenistische wereld, als uitbouw van een reeds heel wat vroeger, althans in Babylonië en inz. Israël, voorhanden zevendagenweek, met verwerking van gegevens uit de Babylonisch-Alexandrijnse astrologie. De eerste sporen van de planetenweek duiken op bij Tibullus (± 23-20 v. C.). Zij worden duidelijker in de 1e eeuw n. C. Haar grootste succes kent de planetenweek in Gallië (inz. in de Rijnstreek), vooral sedert het eind van de 2e eeuw n. C.Ga naar voetnoot(2). | |
[pagina 146]
| |
Met de planetenweek heeft men vroeger, toen nog niet voldoende gegevens beschikbaar waren, de zgn. planeetvazen in verband gebracht, die hun naam precies aan deze interpretatie danken. Blijkens recente onderzoekingen dagtekent de oudste dateerbare planeetvaas (nl. uit Doornik) uit de regeringsjaren van Claudius (41-54); er zijn er enkele uit de 2e helft van de 1e eeuw; de intense fabricatie ervan valt in de 2e eeuw; misschien zijn er nog vervaardigd in de 3e eeuw. Fabricagecentrum was Bavay; ook te Doornik en te Keulen bevonden zich werkplaatsenGa naar voetnoot(3). Inheemse godenvoorstelling en (Jupiter met het rad, zijnde een representatie van de Keltische god Taranis of Tanarus; en de driekoppige god, een Keltische godheid die, bij Romeinse interpretatie, met Mercurius of Mars gelijkgesteld werd)Ga naar voetnoot(4) behoren tot het gewone repertorium van de planeetvazen, zodat zij, zoals de Germaanse dagen van de week, op inheemse interpretatie van Romeinse godheden berusten of kunnen berusten. Hetzij omdat het aantal figuren niet onveranderlijk zeven is (7 op de vazen van Jupille, Parijs en Doornik; 6 op die van Troisdorf; op andere, hoewel slechts fragmentarisch bewaarde vazen 4, 3 of 1)Ga naar voetnoot(5), hetzij omdat de vaste volgorde van de dagen van de week nergens herkenbaar isGa naar voetnoot(6), ontkennen vooraanstaande archeologen thans elk verband met de planeetgodheden. Hiertegenover staat een onaanvechtbare reeks archeologische getuigen van de planetenweek. Een lijst ervan werd, wat Gallië betreft (waar zij het talrijkst zijn), aangelegd door Duval. In hoofdzaak gaat het om twee reeksen half-verheven beeldhouwwerk:
a) Banden met de opeenvolgende planeetgodheden in een rijtje. Zij werden gevonden te: Châtillon-sur-Seine (Côte-d'Or), Mathay | |
[pagina 147]
| |
(Doubs), Auxerre (Yonne), Wiesbaden (2 exx.), Darmstadt, Mannheim, Arlon, Soulosse (Vosges) en Rottweil (Baden-Württemberg). De laatste drie zijn bijzonder interessant omdat boven elke buste een gat aangebracht is waarin men een pin stak die men elke dag naar de volgende kop verplaatste. Acht van deze tien banden vangen aan met Saturnus; bij de twee overige ontbreekt het begin.
b) Jupiter-gigantzuilen. Deze bevatten oorspronkelijk bijna altijd een achtzijdig middenstuk met de zeven opeenvolgende weekgodheden. De bewaarde weekgodenstenen werden teruggevonden te: Agnin (Isère), Frankfurt, Stuttgart (4 exx.), Hanau, Karlsruhe, Speyer (3 exx.), Cannstatt (bij Stuttgart), Metz, Kastel, Mainz (3 exx.), Wiesbaden (2 exx.), Merten, Châtillon-sur-Seine, Mannheim (2 exx.), Dieburg, Neuenstein en Epinal (Vosges). De oudste dateerbare is van 199. Doorgaans vangt de rij aan met Saturnus. Ook indien men alle Jupiter-gigantzuilen samenneemt, met inbegrip van die waarvan bedoeld middenstuk thans ontbreekt, blijft het verspreidingsgebied vrijwel hetzelfde: in hoofdzaak Lorreinen, Rheinland-Pfalz, Elzas, Baden-Württemberg en zuidwestelijk Hessen; in de rest van Gallië zijn ze schaarser; zij ontbreken in het gebied van de Ubii, Cugerni en Batavi. De oudste dateerbare is van 170; haast alle zijn uit het eerste kwart van de 13e eeuwGa naar voetnoot(7). Daarnaast zijn de weekgodheden ook bekend uit beeldjes, vazen en diverse voorwerpen, gevonden te: Mâcon, Gap, Montpellier, Sainte-Colombe (Isère), Basel, Boscéaz (Zwits.), Wettingen (Zwits.), Mainz en aan de bron van de Seine. Evenals in Italië in de 1e-3e eeuw n. C.Ga naar voetnoot(8), vangt dus ook in Gallië tot en met de 3e eeuw de week aan met de zaterdag. In de 4e eeuw evenwel, als gevolg van de officiële erkenning van het christendom, treedt daarvoor de zondag in de plaats. De schaarse, nog volop heidense voorbeelden uit de 3e eeuw van de zondag als eerste dag, en dus de oorsprong van dit gebruik, zijn ongetwijfeld op rekening van de zonneverering in de Mithrascultus te stellen, die in de 2e-4e eeuw in het Romeinse rijk een grote invloed heeft uitgeoefend. Het christendom heeft de oprijzende zon vervangen door de verrijzende Christus. Van de 2e tot de 6e-7e eeuw is ook in de Hellenistische wereld, | |
[pagina 148]
| |
hoewel heel wat schaarser dan in Gallië en Italië, de planetenweek door archeologische voorwerpen en door dagbenamingen geattesteerdGa naar voetnoot(9). In de 3e eeuw duikt in het gehele Romeinse rijk, ongeveer gelijktijdig in het Latijn, het Grieks en het Aramees, een Joodse doch vooral christelijke dagbenaming op, die wortelt in de Joodse godsdienst. Uitgangspunt is het Hebreeuwse sabbatum (Lat.), σάββαιον (Gr.). Voor de zondag komt de naam dies dominicus, ἡμέϱα ϰνϱιαϰή op (sedert het eind van de 2e eeuw); Voor de vrijdag παϱασϰενǷ. De dagaanduiding door rangtelwoorden (waarbij de zondag als eerste dag gold, dus δενιέϱα, feria secunda = maandag) verschijnt in de literatuur. Doch eerst in de 4e eeuw worden de heidense namen volop door de christelijke verdrongen. De benoeming naar rangtelwoorden dringt evenwel alleen in het Grieks en het Portugees ook tot de volkstaal door (daarenboven uit het Aramees in het Arabisch, Perzisch en Ethiopisch; met aanvang op maandag ook in het Slavisch). De overige Romaanse talen bewaren de heidense benamingen, doch vervangen sāturni dies en sōlis dies door sabbati dies en dies dominicus. Het Brits heeft de Latijnse benamingen naar de planeetgodheden ontleend en geadapteerd. Het Germaans heeft ze vertaald (overeenkomstig de Germaanse interpretatie van het Romeinse pantheon), doch sāturni dies (waarvoor geen corresponderende godheid bestond) als saturnas dag ontleend en geadapteerd. De verdere lotgevallen van de dagbenamingen en de invoering van enkele christelijke benamingen in de Germaanse talen zijn bekendGa naar voetnoot(10). Uit al wat voorafgaat mag worden geconcludeerd dat het begrip week en de benoeming van de dagen naar de planeetgodheden, uit noordoostelijk Gallië het aangrenzende Germaanse gebied binnengedrongen is in of omstreeks het eerste kwart van de 3e eeuw. De overvloedige archeologische vondsten in Rheinland-Pfalz, Baden-Württemberg en zuidwestelijk Hessen laten geen andere conclusie toe. Tevens blijkt daaruit dat de namen saturnas dag en Wōdanas dag oorspronkelijk niet tot het Engels, Nederlands, Westfaals en Rijnlands (m.a.w. noordwestelijk Germanië) beperkt waren, doch ook in het zuidwesten moeten hebben | |
[pagina 149]
| |
gegolden. Zoals, denkelijk in de 4e eeuw, saturni dies en solis dies in Frankrijk zijn verdrongen door sambati dies en dies dominicus, zo is ook in Zuid-West-Duitsland, waarschijnlijk in dezelfde tijd, saturnas dag verdrongen door sambatas dag, en, vermoedelijk eerst in de vroege Middeleeuwen, Wōdanas dag door midja-wikō als vertaling van media hebdomas. Het woord week is het vroegst geattesteerd in het Gotisch: wiko, waar het ‘beurt (bij de tempeldienst)’ betekent: in wikon kunjis seinis. In de overige Germaanse talen: Oudnoors vika ‘week, zeemijl’ (hierbij denke men aan de aflossing van de roeiers na een bepaalde afstand), Oudengels wice, wucu, Oudfries wike, Oudnederduits wika, Oudhoogduits wehha, wohha ‘week’. Bijgevolg heeft het woord eenmaal in bepaalde (of in alle) Germaanse talen niet alleen ‘week’ betekend, doch eveneens zoiets als ‘beurt, volgorde, aflossing, wisseling’. Een gelijkaardige betekenis ‘beurt’ (vandaar ook ‘lot’) heeft Lat. vicēs (oorspronkelijk ‘plaats door iemand ingenomen’) aangenomen tijdens de KeizertijdGa naar voetnoot(11); hieruit Frans fois. Het lijkt derhalve bijzonder aannemelijk, dat Lat. vicēs in Noord-Oost-Gallië is overgenomen door het Germaans. De betekenis ten tijde van de ontlening kan men het best vatten door zich de rij van de planeetgodheden voor te stellen met de pin boven de god van de dag. Daar elke beurt om de zeven dagen terugkeerde, kwam men vanzelf tot het chronologisch begrip ‘week’; in het Latijn heette dit laatste toen hebdomas of septimana. Klom daarentegen week op tot IE. wig-, dan zou deze vorm alleen in het Germaans zijn overgeleverd, en in deze taal dezelfde betekenisevolutie hebben doorlopen welke Lat. vicēs eerst in de Keizertijd heeft gekend. Gelijktijdige ontlening van woord en begrip door het Germaans aan het Latijn is veel waarschijnlijker. Wel is, blijkens de vormen met h (Ohd. Ond. wehsal, Ofri. wixle), Germ. wihsla- ‘wisseling’ niet een afleiding van wikōn- doch van het etymologisch daaraan beantwoordende Germ. wih-; beide woorden zullen elkander echter semantisch beïnvloed hebben. M. Gysseling |
|