Breurtig van beroerte
In zijn studie Het West-Overijselse taallandschap (Akademie-dagen VIII, 1955) handelt Heeroma op blz. 102-105 over een paar aspecten van de Oostnederlandse bronstig-synonymiek. Hij zegt daarbij o.a. het volgende (blz. 103-104): ‘In de synonymiek van “tochtig” staat naast een groep woorden die afgeleid zijn van de benamingen van mannelijke dieren, een andere groep afleidingen van abstracta waarmee de geslachtsdrift wordt aangeduid. Ik noem tochtig van toch, jachtig van jacht, driftig van drift, roezig van roes, breurtig van beroerte’. Het woord (?) breurtig heeft Heeroma blijkbaar leren kennen toen hij (samen met Van Coetsem) de 9e afl. van deel 12, derde stuk van het WNT voorbereidde. Daar vindt men s.v. reedsch een aanhaling uit A.M. Mertens' Woordenlijst over het Limburgsch dialect: ‘Van varkens zegt men, dat ze zijn: breurtig, van geiten: reets, en van honden luips’. Het door Mertens behandelde dialect wordt, naar zijn eigen getuigenis, ‘gesproken in de dorpen tusschen Roermond en Weert’.
In vragenlijst C, vraag 4d van het Instituut Nederlands van de Nijmeegse Universiteit werd geïnformeerd naar het adjectief ter aanduiding van ‘bronstig bij zeugen’. Voor de bewuste streek leverde de vraag gegevens op voor de plaatsen L 288 (4 x), 289, 290, 318b, 320a, 321, 321a, 322, 322a, 324, 325, 326, 329, 330 en 374. Daarenboven beschik ik dank zij een door mij verspreide vragenlijst over gegevens voor L 318, 320 en 321. Afgezien van L 322a (breusig) gaven alle inzenders van de vermelde plaatsen de vorm breustig op. L 290, 325 en 330 gaven naast breustig ook bierig. Breurtig blijkt niet te bestaan. Aan de grond van Heeroma's wetenschappelijke inspanning ligt... een drukfout in de woordenlijst van Mertens!
J. Goossens