Hoewel van deze bloemlezing in 1931 nog een tweede druk verschenen is, had de kritiek er veel op af te dingen, maar wie het ruim veertig jaar na zijn verschijning nog eens ter hand neemt, moet toch erkennen dat dit boek een vondst is geweest, origineel en verrassend, een typisch product van de samenwerking van twee oorspronkelijke geesten.
Endepols heeft in de loop der jaren tussen allerlei andere publicaties in, telkens weer over het dialect van zijn vaderstad artikelen geschreven, het laatst in de eerste twee jaargangen van Taal en Tongval. In 1933 verscheen zijn bloemlezing Mestreechter spraok, doe zeute taol, een uitgebreide keuze uit de Maastrichter dialectliteratuur, waarvan in 1943 een tweede druk nodig bleek. Tenslotte zag in 1955, toen hij de tachtig al naderde, zijn magnum opus het licht, het Woordenboek of Diksjenaer van 't Mestreechs, het werk van een mensenleven, ‘uit liefde tot zijn geboortestad ondernomen en ten einde gebracht’, zoals hij er zelf in zijn inleiding van schreef. Endepols heeft er een ‘leesbaar’, d.w.z. een populair-wetenschappelijk boek van gemaakt, een boek waarmee de vakgeleerde zijn voordeel kan doen, maar dat tegelijk ook verstaanbaar is voor de belangstellende leek. Het volksleven vindt er een ruime plaats in, kinderspelen en volksgebruiken worden er beschreven, klederdrachten en gevelstenen met illustraties verduidelijkt. Aan de vaktalen (o.a. die van de aardewerkindustrie) is alle aandacht gewijd. Bij allerlei woorden is de sfeer aangegeven waarmee ze omgeven zijn of het milieu waarin ze gebruikt worden of werden, de betekenisverandering die ze hebben ondergaan en hun gevoelswaarde. Heel de volksaard van de Maastrichtenaar, zijn humor, zijn gemoedelijkheid, maar ook zijn geloofsleven, heeft Endepols tot uiting gebracht in de beschrijving van zijn taal, de taal die hij zelf zijn leven lang heeft gesproken.
Wie Endepols gekend hebben, zullen zich hem blijven herinneren als een sympathiek mens, een Limburger op zijn best, in zijn gulle hartelijkheid, zijn zuidelijke jovialiteit, zijn wellevende omgangsvormen. Die persoonlijke herinnering aan de mens zal verdwijnen zoals die aan elk mens eenmaal verdwijnt. Maar in zijn woordenboek zal hij blijven voortleven, zolang er dialectologen, zolang ook als er Maastrichtenaren zullen zijn.
P.J. Meertens