Taal en Tongval. Jaargang 10
(1958)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Nieuwfriese ‘breking’ en zijn verspreidingGa naar voetnoot(1)De laatste bladzijden van De spraakkunst der Terschellinger dialecten heeft G. KnopGa naar voetnoot(2) gewijd aan een uitvoerig betoog, waarin hij zich verzet tegen het vermoeden van Th. SiebsGa naar voetnoot(3), dat Westerschelling van de Friese Zuidhoek uit bevolkt zou zijn, omdat de dialekten zoveel op elkaar lijken. Een van de meest opvallende overeenkomsten is dat Terschelling en de Zuidhoek niet meedoen aan de accentwisseling in de diftongen en Knop tracht nu aan te tonen, dat beide dialekten wel stijgende tweeklanken hebben gekend, maar ze onafhankelijk van elkaar hebben gemonoftongeerd. Knop heeft zich hierbij echter vergist en, aangezien er over dit vraagstuk meer misverstanden bestaan, wil ik nagaan, waar en wanneer deze stijgende tweeklanken voorkomen. De Oudfriese leveren ons hierbij minder moeilijkheden op dan de Nieuwfriese en het feit, dat deze categorieën niet voldoende gescheiden worden, is de oorzaak geweest van verschillende misvattingen. Voor het Oudfries beperk ik mij tot de stijgende tweeklanken die door de Oudfriese breking zijn ontstaan. Hieronder verstaat men gewoonlijk het diftongeren van korte palatale vocalen onder invloed van volgende velare consonanten, b.v. riucht ‘recht’. Tegenwoordig rekent men ook de diftongering door velaarumlaut wel hierbij, b.v. siunga ‘zingen’Ga naar voetnoot(4). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze brekingsdiftongen zijn door accentverspringing stijgend geworden en inderdaad heeft Terschelling deze vaak gemonoftongeerd, b.v. rocht[o]. Dit is ook gebeurd in bòn [bɔn] ‘kind’ < beòrn < bèorn < bern, dat na de breking en accentverspringing weer een monoftongering heeft ondergaan, evenals in HindelopenGa naar voetnoot(5). Dan is er nog een merkwaardige Oudwestfriese breking van een gerekte klinkerGa naar voetnoot(6), nl. field, fiold < fēld ‘veld’. Door accentwisseling in deze brekingsdiftong ontstonden het Nieuwfriese fjild en het Zuidhoekse fjold, dat nu echter geheel door fjild is verdrongen. Op Terschelling heb ik van deze laatste breking geen spoor gevonden. Schiermonnikoog heeft wel meegedaan: fjildGa naar voetnoot(7). Sinds 1863, toen de Beknopte Friesche Spraakkunst voor den tegenwoordigen tijd van G. Colmjon verscheen, en vooral sinds P. Sipma in 1913 zijn Phonology and Grammar of Modern West Frisian uitgaf, is echter bij het onderwijs in de Friese spraakkunst en klankleer steeds meer de handige term ‘breking’ ingeburgerd voor het verschijnsel, dat het Nieuwfries het meest onderscheidt van het oudere Fries, nl. de zo frequente en tot een systeem geworden accentwisseling in de diftongen, waardoor men - anders dan in fjild - naast een simplex met een dalende diftong meestal verbogen vormen, afleidingen en samenstellingen met een stijgende diftong heeftGa naar voetnoot(8):
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Om verwarring te voorkomen spreek ik hier niet telkens van Nieuwfriese ‘breking’, maar liever van accentwisseling. De bovengenoemde gevallen van Nieuwfriese accentwisseling komen in Hindelopen en Terschelling niet voor. Zij hebben wel de dalende diftongen, maar niet de stijgende. Daar dit verschijnsel op veel woorden betrekking heeft, valt het sterk op. Zo is het te begrijpen, dat JJ. Hof in zijn Friesche DialectgeographieGa naar voetnoot(10) het ontbreken van de stijgende tweeklanken oa [ua] en uo [uo] in de Zuidhoek van Friesland het voornaamste verschil noemt tussen het dialekt van de Zuidhoek en het gewone Fries. Zijn Zuidhoekisoglosse is de belangrijkste van het hele boek. Beneden de Zuidhoekisoglosse hebben boade en foet, met de dalende diftongen, niet naast zich: boadskip en fuotten met de stijgende diftongen, maar [bɔtskᴇp], waarvoor Terschelling [bɔtsxᴇp] heeft, en [fütən] met een [ü] als palataliseringGa naar voetnoot(11) van de [o], die Terschelling nog heeft [fotən]. Terwijl dus het Nieuwfries naast de dalende ook stijgende diftongen heeft ontwikkeld, zijn in de Zuidhoek en op Terschelling de oorspronkelijke (verkorte) klinkers bewaard. Hof ziet het andersGa naar voetnoot(12). Hij acht de Zuidhoekse monoftongen een gevolg van ‘de bijna of geheel voltrokken monophthongeering der stijgende diphthongen oá en uó’ en hij gelooft dus, dat deze stijgende diftongen ouder zijn dan de Zuidhoekse korte vocalen. Dit is al hierom onjuist, omdat een monoftongering, dus het wegvallen van het eerste deel van de stijgende tweeklank, niet [bɔtskᴇp], maar [batskᴇp] had moeten opleveren. Er zijn meer aanwijzingen, als we het hele systeem der Nieuwfriese accentwisselingen nagaan en vergelijken met wat de Zuidhoek, Terschelling en Schiermonnikoog hebben. Dan zal blijken dat deze stijgende tweeklanken in hoofdzaak in de 18e eeuw opkomen in het midden van Friesland; [i̯ɛ] en [i̯ᴇ] zijn van daaruit ook in de Zuidhoek doorgedrongen, terwijl [ua] en [uo] vóór de Zuidhoekisoglosse zijn blijven staan. Zo kunnen we als vóórstadium van de tegenwoordige 4 categorieën met accentwisseling een stadium aannemen zonder deze stijgende diftongen, b.v.:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Elke korte vocaal correspondeert hier praktisch nog met de lange vocaal (of diftong) van het simplex (Stadium I), voordat deze na een ‘Great Vowel Shift’ bij de overgang naar het Nieuwfries vernauwd werd, waardoor in het Nieuwfries deze vocaal of diftong een ‘trap’ hoger is komen te liggen (Stadium II).
Merkwaardigerwijze sluit - na het doorwerken van de accentverspringingen in de 4 categorieën - de ‘hoogte’ van het hoofdelement der nieuwe stijgende diftongenGa naar voetnoot(13), b.v. in bjemmen, weer aan bij die van de oude korte vokalen, b.v. in bemmen, behalve echter in het geval van boádskip, [ua] waarvan de a zelfs nog een trap lager ligt dan de ó van het oude bòdskip [ɔ]. De Zuidhoek heeft veel relicten en Terschelling (èn Schiermonnikoog) heeft nog het hele systeem van korte vokalen, dat vóór de accentwisseling in heel Friesland voorkwam en dat correspondeert met stadium I van de vocalen in het simplex van elke categorie. Dit kan blijken uit de volgende gegevens: 1) bemmen: voor Warns en Koudum in de Zuidhoek, volgens W. Dijkstra, Fr. Wb.; bembled ‘boomblad’ volgens Winkler in WorkumGa naar voetnoot(14); bemmen in Wassenbergh's Zuidh. tekstGa naar voetnoot(15); gebemt in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1640Ga naar voetnoot(16) bij P. Baardt. HindelopenGa naar voetnoot(17) heeft bäntjes ‘boontjes’, Gaasterland bentsjesGa naar voetnoot(18), Tersch. heeft sletten ‘sloten’ evenals in de 17e eeuw Gysb. JapiksGa naar voetnoot(19), Boelens en Van der WoudeGa naar voetnoot(20) noteerden het opdringen van de stijgende diftong jermen ‘armen’ in Mirns, terwijl dit dorp en Molkwerum nog erme(n)s hebben. Vóór k heeft ook N.O. Friesland (nog) geen stijgende diftong, b.v. wekje ‘weken’ naast wèèk ‘week’, adj., terwijl het Fries overigens weak-weakje (wjekje) heeftGa naar voetnoot(21). Het oudste voorbeeld van deze accentwisseling dat ik tegengekomen ben is bjemmenGa naar voetnoot(22) in 1716, tenzij we in de ‘inorganic’ j van ljœppe ‘springen’, ljeapper ‘springer’ bij Gysbert Japiks al een aanwijzing zouden hebbenGa naar voetnoot(23). 2) Stinnen ‘stenen’ op Terschelling, Schierm. en in de ZuidhoekGa naar voetnoot(24), al wordt het volgens Boelens en Van der Woude in Molk werum door het gewoon-Friese stjinnen verdrongen. Hindelopen heeft stenen en ook strete ‘straat’ uit Oudfries strêta, waarvoor Terschelling stritte heeft, evenals G.J. in 1640. Het tegenwoordige Zuidhoekse strutte, ook bij Winkler, Dialecticon I, 440, zal een ronding van stritte zijn, zoals grutte ‘grote’ dat is van gritte dat bij G.J. voorkomt in 1640 en later. 3) Van het derde ‘brekingsgeval’, b.v. moáijer zijn geen bewijzen te vinden in de Zuidhoek of op de eilanden. Hindelopen, de Zuidhoek en Terschelling hebben möier met gepalataliseerde ò. Bij G.J. is de ‘breking’ evenmin te bewijzen. Een eerste aanwijzing daarvan zou ech- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ter matte, reeds in de 17e eeuw, kunnen zijn, als dit tenminste uit moátte gemonoftongeerd isGa naar voetnoot(25). 4A) In het laat Oudfries vindt men voor Oudfries ô niet alleen oe-, maar ook ue-spellingen, die op vernauwing wijzen, b.v. muet ‘moet, moge’. Bij accentwisseling kon hieruit het Nieuwfriese dialektische muotte ontstaanGa naar voetnoot(26), maar het Hindel., Zuidhoekse (en Stadsfriese) mutteGa naar voetnoot(27) zal een palatalisatie van motte zijn, dat op Terschelling en Schiermonnikoog bewaard is, met een o, als verkorting van de Oudfriese ô, zoals futten (Hindel. en Zuidh.) uit fotten (nog op Terschelling en Schierm.) gepalataliseerd is. Fotten is ook Oudfries: niet alleen komt het voor in R. Bogerman's rijmspreukenGa naar voetnoot(28), maar ook al eerder: barfotte en BerfothabrorenGa naar voetnoot(29). Uit andere voorbeelden kan blijken dat deze verkorte vocaal ook nu nog boven de Zuidhoekisoglosse voorkomt en daar (nog) niet door de opdringende stijgende tweeklank uó is verdrongen. Op ons kaartje zijn, behalve de Terschellingse vormen, ook enkele isoglossen uit Hof's boek overgenomen en daaruit blijkt, dat stullen ‘stoelen’ en vooral tulle ‘melkstoeltje’ en ‘naaf’ ver boven de Zuidhoekisoglosse voorkomen, waar men stuóllen en tuólle zou verwachtenGa naar voetnoot(30). Terschelling heeft stollen, doch kent tullen in Wester- en tollen in Oosterschelling blijkbaar alleen voor de ‘naven’ van wagenwielenGa naar voetnoot(31), niet in de betekenis van ‘melkstoeltjes’. 4B) In de tijd dat de Oudfriese ô zweefde tussen de (mogelijk diftongische) oo- en oe-uitspraken, met daarnaast verkortingen als fotten, zijn blijkbaar andere verkortingen hiermee samengevallen. Ik denk aan:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De stijgende diftong [uo] van het centrum is niet doorgedrongen in de Zuidhoek en op Terschelling, (horizontaal gestreept) en evenmin in stullen, durje en tulle, ten zuidwesten van hun isoglossen. Het on(t)fries(t)e gebied is verticaal gestreept.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze gegevens wijzen er duidelijk op, dat de door Nieuwfriese accentwisseling ontstane stijgende tweeklanken niet (veel) ouder zijn dan de 18e eeuw. Weliswaar zijn ze ten dele in de Zuidhoek doorgedrongen, maar er is geen reden om met Hof en Knop te veronderstellen, dat ze in de Zuidhoek en op Terschelling bestaan hebben, doch weer gemonoftongeerd zijn. Schiermonnikoog kende ze evenmin, zoals kan blijken uit bemmen ‘bomen’Ga naar voetnoot(38), stinnen ‘stenen’, motte ‘moeten’, stollen ‘stoelen’, dörje ‘duren’, burmòn ‘buurman’, met een vocaal, die verkort is uit de vocaal van het simplex, voordat deze in verschillende gevallen vernauwd werd, b.v. stuel ‘stoel’. Evenzeer als Knop zijn ook enkele niet-Friese taalkundigen door Hof's veronderstelling op een dwaal- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
spoor gebracht, waardoor zij ertoe kwamen, resten van vroege Friese breking buiten Friesland te zien in het niet specifiek Friese verschijnsel van de vocaalverkortingGa naar voetnoot(39). Ook de Taalatlas van Oost-Nederland en aangrenzende gebieden levert een interessant voorbeeld, waarin men op hetzelfde voetspoor een geval van Nieuwfriese breking in het Gronings zou kunnen zienGa naar voetnoot(40). Voor de woerd (kaart 8) heeft Friesland de jerk(e) < éarke < aarke < *anderke < *and-drake. Al is de jerke met zijn Nieuwfriese accentwisseling praktisch over heel Friesland doorgedrongen, uit de kaart en nog meer uit het niet getekende materiaal blijkt, hoe vooral in de Zuidhoek en Noordoosthoek van Friesland, in de steden (zelfs hier vaak naast de overgenomen jerke), op het Bildt, op Terschelling, Ameland (!) en Schiermonnikoog en bovendien in het westen van Groningen, de vorm zonder stijgende diftong: erk(e) of örk bewaard is, die eenvoudig als een verkorting van earke of èèrke is te verklaren. De steden zijn in dit geval conservatiever dan het land, inzoverre zij niet aan de Nieuwfriese breking hebben meegedaan, doch alleen enkele jerken hebben ingevoerd. Deze vorm heeft de N.O.-hoek van Friesland bijna helemaal en de Zuidhoek grotendeels veroverd, al zijn de erken daar nog lang niet uitgestorven. Bij de Nieuwfriese accentwisseling zeggen de overeenkomsten tussen de Zuidhoek, Terschelling en Schiermonnikoog niets omtrent b.v. de Zuidhoekse afkomst van het Westerschellings, waar Siebs aan dacht en die Knop bestreed. Ze wijzen op een gemeenschappelijk ouder stadium ten opzichte van de Nieuwfriese ‘breking’. Leeuwarden, dec. 1957.
H.T.J. Miedema |
|