In memoriam Dr. Schönfeld
Het is tekenend dat, hoewel er geen neerlandicus gevonden zal worden voor wie Schönfeld op grond van zijn Historische Grammatica van het Nederlands niet tot de meest vertrouwde begrippen behoort, velen zich niet zullen kunnen herinneren, hem ooit ergens ontmoet te hebben. Met zijn zich haast tot in het uiterste openbarende bescheidenheid, die bijv. wijlen De Vooys dwong, hem hoogstens slechts als medewerker aan diens Nederlandse Spraakkunst te vermelden, drong hij zich nooit naar voren; en een verzoek om een lezing te houden sloeg hij zogoed als altijd af, waarbij hij zich dan verontschuldigde met te zeggen, dat hij moeilijker sprak dan schreef. Met veel aarzeling heb ik mij dan ook tot dit sobere herdenkingsartikel gezet, want ik heb een vermoeden dat als Schönfeld had kunnen voorzien dat hier over hem geschreven zou worden, hij verzocht zou hebben dat dit achterwege gelaten werd.
Doctor Moritz Schönfeld is op 9 febr. 1880 te Groningen geboren. Aan de universiteit aldaar studeerde en promoveerde hij. Korte tijd was hij leraar te Tilburg, daarna aan het gymnasium te Hilversum tot aan zijn pensioengerechtigde leeftijd. Op 4 oktober 1958 keerde hij van een wandeling, zijn laatste, in de omgeving niet meer terug.
Men is grote eerbied verschuldigd aan de man, die zwoegend onder een volle leraarsbetrekking in zijn Historische Grammatica van het Nederlands een beknopte samenvatting heeft gegeven van het geheel van de geschiedenis van de klanken, vormen en woordvorming van onze omgangstaal. Om zo te zeggen alles heeft hij daarover gelezen en verwerkt. Ieder opgroeiend neerlandicus moet zich ermee vertrouwd maken. De keus die Schönfeld deed in de tegenstrijdigheid der meningen - men denke bijv. aan de ouderdom der diftongering van î en û in Holland, of de ontwikkeling der korte vocalen vóór r - is van onberekenbare invloed geweest, en nog, op de opinievorming onder de neerlandici.
Daarbij is er één terrein waarvoor Schönfeld vanouds een bijzondere voorliefde getoond heeft, dat van de naamkunde. Zijn in 1906 te Groningen verdedigd proefschrift droeg de titel van Proeve eener kritische Verzameling van Germaansche Volks- en Persoonsnamen. Het was een voorstudie voor zijn in 1911 bij Carl Winter in Heidelberg uitgegeven Wörterbuch der altgermanischen Personen- und Völkernamen. Hoewel hij eigenlijk steeds een speciale aandacht voor de