Taal en Letteren. Jaargang 8
(1898)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 516]
| |
Organizatie van ons onderwijs?In de Gids van November schreef Dr. J.H. Gunning Wz. een uitnemend opstel over organizatieGa naar voetnoot1) van ons onderwijs. Heel veel daarin, vooral het eerste gedeelte over ons Onderwijs van nú, doet me genoegen dat eindelik eens onder de ogen van 't grote publiek wordt gebracht. Jammer dat Dr. G. daarmee kombieneert de voorgewende noodzakelikheid van de studie van Latijn en Grieks! Ten slotte zijn - natuurlik - de oude talen onmisbaar: ‘Met welke leerstof kan ik in de gegeven omstandigheden het verlangde resultaat het snelst en het zekerst bereiken? dan weet ik voor mij geen ander antwoord dan: met oude talen en mathesis. Een onderscheid tusschen de verschillende faculteiten behoeft daarbij niet gemaakt te worden: niet de opleiding voor een bepaalde faculteit (al ware 't de juridische!) maar voor wetenschappelijke studie aan de Universiteit is aan de orde, en 't eenige, wat de Universiteit redelijkerwijze van de voorbereidende school kan eischen, is, dat deze bij haar leerlingen de vatbaarheid ontwikkele om het universitaire onderricht te volgen, dat zij bij hen aankweeke den echt wetenschappelijken zin, waarvan het eerste ingredient is belangeloosheid, d.w.z. liefde voor het onderzoek om zichzelfs wil en eerbied voor de methode; voorts dat zij hun de eerste voorloopige oefeningen verstrekke in het hanteeren dier methode, en last not least, dat zij in hen die aesthetisch-ethische vorming, dat echte humane, die geestelijke welgemanierdheid en kieskeurigheid ontwikkele, die de maatschappij het recht heeft van hare voorgangers te vorderen en zonder welke de grootste geleerde persoonlijk een dood element in de samenleving blijft.’ - Van-zelfs, het bewijs ontbreekt, zowel hiervoor, als voor de bewering, die hij van anderen naschrijft, dat nieuwe talen niet ditzelfde kunnen presteren.Ga naar voetnoot2) Dit alles is een gevolg van de mening dat de litteratuur van die oude volken een ‘model’ was, waarnaar we de onze moesten vormen. Maar het naäpingskunstiedee - zie 't voorgaande stuk van Emants in dezelfde Gids - zijn | |
[pagina 517]
| |
we anders eindelik ontgroeid. 't Is een gevolg van de mening dat die oude talen anders zijn dan de nieuwe: rijker, nauwkeuriger, logieser, enz. enz. Na wat Streitberg en Jespersen vooralGa naar voetnoot1) er over gepubliceerd hebben, moesten ook classici en hun adherenten dit onwetenschappelik beweer niet meer openbaren. Men zou zo zeggen dat die noch die oude talen zo verafgoden, daarmee toch wel alle Nederlanders van de ‘upper ten’ zouden willen bevoorrechten. Och arme, nee, voor de Hogereburgerscholers noch voor wie ook maar niet aan de ware akademie studeren, is dit weggeleid! ‘Die talen kunnen niet meer gelijk vroeger als een element van hoogere opvoeding in 't algemeen worden beschouwd, maar moeten gereserveerd blijven voor en beperkt tot diegenen, van wie het vaststaat, dat zij de universitaire loopbaan zullen kiezen.’ Nu, die anderen zijn er mee geluktewensen; - al is het M.O. zeker vrij wat te vereenvoudigen, en te verbeteren. -
Dr. Gunning-z'n systeem is zelf geen wenselike propaedeusis voor litteratoren, want het verbastert hun smaak en verschrompelt hun taalgevoel.Ga naar voetnoot2) 't Is noch minder, zo mogelik, geschikt voor teologen en juristen. 't Wordt, zoals Gunning (blz. 215, v.v.) voorstelt, een litterair college dat aan de akademie thuis behoort, uitsluitend voor vergevorderde classici, mits ze voldoende goeie taal-prinsiepes hebben opgedaan. Niet de klassieke studie is als propaedeusis geschikt. Trouwens, Dr. G. wijst zelf al zijn eigen fout aan, als hij schrijft: ‘Men bedenke ook, dat men hoegenaamd geen meester is over ideeënassociaties van den leerling, tengevolge waarvan hij zoo licht aan de voorloopige vertaling een ander begrip substitueerd, dat bij ons daar vlak naast, maar in de oude taal mijlen ver er vandaan ligt.’ ‘Wat onze leerlingen met de oude schrijvers doen, dat doen de meeste geloovige protestanten met hun bijbel. Zij wanen dat de voorstelling, die zij aan eenig woord uit den bijbel verbinden, identisch is met die welke de schrijver aan 't orgineele woord, of ook wel de statenvertalers aan de door hen gekozen vertaling, verbonden. Gelijk men weet is noch 't een noch 't ander altijd 't geval, en vandaar zoovele wonderbaarlijke aanwendingen van bijbelwoorden, waarvan hun schrijvers nooit gedroomd hadden.’ Ik laat natuurlik die gelijkstelling met de Bijbel voor rekening van Dr. G. Alleen, dit verschijnsel moest al overtuigen hoe onprakties zijn streven is. Juist dit laatste ‘inleggen’, dàt juist eist - en de nieuwere opvoedkunde eist het evenzeer! - dat geen, zo-ver àfstaande taal àls algemene propaedeusis wordt gegeven, maar integendeel de eígen moedertaal, en dan de talen die daarmee | |
[pagina 518]
| |
nauwst verwant zijn. Blijkt hierbij niet, hoe weinig de Schrijver inzicht in Taal, en Taalstudie, en au fond in Taalonderwijs vooral heeft? Dat laat hij trouwens ook merken in z'n opstel in 't Tijdschrift voor Opvoedkunde en Onderwijs.Ga naar voetnoot1) De klassieke studie als propaedeusis voor allen, heeft bovendien noch dit verderfelike: 't leert de ‘ephebe’ zich thuis gevoelen in de oudheid! ze ontvreemden hun eigen tijd; ze zijn onvatbaar voor de nieuwe iedeeën. - Lang genoeg nu hebben we 't verleden bewonderd; 't wordt tijd dat we aan 't heden en de toekomst de aandacht schenken en gaan zorgen dat we bij de omliggende volken niet meer achteraan komen.
Zeker is studie van litteratuur- en taal-, maar daarnaast vooral ook van de natuurkunde de wetenschappelike propaedeusis: juist leren horen, en juist leien zien, en juist leren zelf-doen, daarop komt het aan. Laat dan de ephebe - 't nederlands bestuderen, en daarmee de verwante nieuwe talen. Nederlandse litteratuur - zoals b.v. Van den Bosch ze inleidt in z'n Staring-studieën en z'n Staring-uitgaaf; z'n Da Costa-, Potgieter- en De Génestet-studieën. En 't inzicht van de leerling, z'n verbeelding, z'n smaak; hij-zelf in z'n geheel zal zich ontwikkelen. Geef ze eens hollandse lektuur, niet in een boekje er over; niet de offiesjeel door grote mensen als mooi geprezen; maar die voor hun leeftijd goed is; zoveel mogelik te rade gaand met hun smaak, waargenomen in de jaren vooraf. Al gauw kiezen ze hun eigen lieveling-schrijver. En zelfs, al onthoudt andere studie hun bijna alle vrije tijd - ze werken zich in de schrijver in; en daarmee hebben ze omgang met een persoonlikheid gekregen, van meer belang voor hun vorming, dan 't opplakken van letterkundige kennis of 't inwijden in ‘klassieke esthetiese-esthische’ vormendienst. Laat ze verder de nederlandse taal zien, niet zoals die noch voorkomt in grammaires raisonnées, op z'n latijns en op z'n daarnaar-genormaleerd-schrijftaals geschoeid; maar zoals de algemene taal klinkt in hun eigen mond. Niets scherpt meer hun taalgehoor, hun taalgevoel, maakt het hun mogelik om, in korte tijd, ook andere talen waar te nemen; en zich eigen te maken.Ga naar voetnoot2) Daarnaast zal de meer dan nodige natuurkennis: natuur- en scheikunde | |
[pagina 519]
| |
c.a. moeten gedoceerd; èn omdat onze ‘upper ten’ niet langer onkundig mogen wezen ‘van de grondslagen en elementen der natuur- en scheikunde;’ maar ook omdat dit voor medici en technici als vóórstudie voor hun eigen vak niet mag ontbreken.Ga naar voetnoot1) Om deze wetenschappelike propaedeusis te verkrijgen is geen latijn en grieks nodig. Men hoeft geen latijn te kennen om thema's of opstellen te maken; - is ons gymnasium, zelfs met de organizatievoorstellen van Dr. G. eigelik noch voor iets anders ingericht? - maar alleen dient latijn en grieks onderwezen, zoals Dr. G. nu wil dat men N.B. de nieuwe talen zal doceren!Ga naar voetnoot2) Men moet er mee terecht kunnen, als men er iets in lezen moet. En dan is daarvoor te verkiezen lektuur niet van de klassieke schrijvers alleen; niet vervelende maar aantrekkelike lektuur, zowel van deze, maar vooral van de latere; ook van kerkvaders, - daar staan hoogst interessante kapittels in, - van juridiese schrijvers, - van M.E. cronicisten, en Renaissance-mannen: - (noem Erasmus alleen maar!) Dat zal in aanknoping bij 't nederlands en zijn verwanten een zich verdiepen wezen in een litteratuur, die de gezichtskring naar alle zijden verbreedt - geen opkweken in de ‘Palaestra Musarum’! - en die de leerlingen vatbaar toont en maakt om veel te begrijpen; van 't latere leven, dat ze rondom zich al voelen en merken. Mits dit onderwijs gegeven wordt naar de nieuwere metode, die in Letter- en Taalkunde gelukkig! meer en meer wordt gevolgd. Eigelik is elke studie, mits die diep genoeg gaat, en metodies goed gedaan wordt, een goeie propaedeusis; alleen, niet elke studie geeft ieder een praktiese inleiding tot zijn later eigen vak. Mits daarom in de Taal- en Letterenstudie de nieuwe metode wordt toegepast; die ook, en met zo zegenrijk en enorm rezultaat, is toegepast in de natuurkundige wetenschappen-zelf! Dit maakt van de hierboven vluchtig geschetste propaedeusis één geheel met het mathematies gedeelte! En deze metode eist in de Opvoedkunde óok: begin en bouw voort op 't geen er is bij 't kind, en doe dit geleidelik. -
Voor wie met een helder oog het onderwijs bekijken, staat er toch - ik herhaal 't - heel veel goeds in dit opstel in de Gids. - | |
[pagina 520]
| |
Met verlangen zie ik echter uit dat die pedagogen-beroepsraad, waarop Dr. G. aandringt, binnenkort benoemd wordt, en op voorhand alvast die eveneens door hem gewenste staatskommissie (en dan onder het voorzitterschap van Dr. G.?). Dat ontbreekt ons noch. om alles in orde te krijgen.Ga naar voetnoot1) B.H. |
|