| |
| |
| |
Staatkundige aanmerkingen over de ontdekking van Amerika.
| |
| |
Staatkundige aanmerkingen over de ontdekking van Amerika.
Men is altyd van gevoelen geweest dat men Christoffel Columbus een wezentlyk ongelyk heeft aangedaan, door het waerelddeel dat hy heeft ontdekt, niet naar zynen naam te noemen; daar Vespucius Americus, die niets deed dan den weg te houden die door Columbus was gebaand, het geluk heeft gehad zyn' naam te vereeuwigen, ten koste van zynen voorganger. Maar wat zal men zeggen, wanneer men betogen ziet, dat noch Vespucius noch Columbus de eere der eerste vinding van het vierde waerelddeel toekomt, maar dat deszelfs ontdekking het werk is van een man byna onbekend in de geleerde waereld? Dit is het dat men zal trachten te betogen, en zo de duisterheid der schriften van dien tyd, en de verre afgelegenheid der tyden, niet toelaten alles ten nadeele der twee beroemde zeemannen ontegensprekelyk af te doen, ten minste hoopen wy zekerheid dààr te stellen om de eischen der voorstanders van Columbus te betwisten.
Wy zullen ons niet ophouden met de droomeryen van een reeks schryveren, als met de reis van die van Carthago, de redekavelingen van Plato over den Atlantischen oceaan, den stouten togt van een' prins van Walles, Mudoc genaamd, zoon van Owen Cuinnedd, waarvan Hackluyt eenige trekken heeft bewaard, ook
| |
| |
niet met de reize van Bachus, en die van Salomons vloten naar Ophir; soortgelyke ondernemingen, het zy die waar of valsch zyn, kunnen de glorie van Columbus niet verminderen, wanneer er geen andere blyken waren dat hy, voor zynen togt, kaarten en journalen van anderen in handen had gehad, zelfs die van een' bekwamen starrekundigen, die alle reeds in dat waerelddeel waren geweest dat wy heden America noemen.
De bekende Garcilasso de la Vega, geboren te Cusco, in Peru, heef ons eene beschryving van zyn vaderland nagelaten, waarin Columbus de verdienste word ontnomen van vinder te zyn geweest van Amerika, ons stellig verzekerende dat die zeeman het eerste bericht ontfing van dat onbekende land, door zekeren Spanjaard, genaamd Alonzo Sanche de Huëlva, die, in eene reize naar de Canarische Eilanden, door storm was vervallen by de Antilles. Doch dit is alles volgens Garcilasso. Columbus zoude zyne voornaame berichten hebben ontleend van een' voornaam waereldkenner, die tevens in de starrekunde ervaren was, en bekend was onder den naam van Martyn Behenira. Garcilasso spreekt verder niet van dezen man, en schoon men geen' Spaanschen opsteller van kaarten van dien naam kent, heeft men evenwel Garcilasso verdacht gehouden, van de eere der ontdekking van een nieuw waerelddeel, den Genuéschen zeeman te hebben willen ontnemen, ter gunste zyner landgenoten, en dat hy dus de waarheid had opgeöfferd aan de glorie zyner Spaanjaarden.
De lysten der beroemde mannen van de vyftiende eeuwe naauwkeurig doorzoekende, vinden wy daar den naam van Martyn Behem, (waarschynlyk zal de Duitsche uitspraak Bohm zyn,) zynde deze man een groot aardrykskundigen en zeeman geweest. De oorsprongklyke naam is zo als Garcilasso hem heeft geboekt, en wy hebben gevonden dat ira er by is gekomen, door eene vereering die koning Johannes de tweede, van Portugal, goed vond aan denzelven te hechten. Het is dus meer dan waarschynlyk
| |
| |
dat deze Benhira en Behem, éénzelfste persoon is. Het volgende zal dit bevestigen.
De letterkundige geschiedenis van Duitschland maakt meiding van eenen Martyn Behem, Beheim, of Behein, geboren te Neurenberg, hoofdstad van de Franksche Kreits, en er zouden in die stad noch nazaten van dien man in wezen zyn. Van zyne jeugd af aan had hy zich toegelegd op de aardryk- en starrekunde; in ryper jaren maalden hem altyd een bestaan van tegenvoetelingen en een noch onbekend waerelddeel in het hoofd; de zeevaart was zyne begunstigde studie. Verhit door zyne bespiegelingen, verliet hy zyne geboortestad, en vervoegde zich by de prinsesse Izabella, bekend door hare begunstiging omtrent de zeelieden, en mannen van bekwaamheid; zy was dochter van Johannes den eersten, koning van Portugal, en regeerde als landvoogdes Bourgonje en Vlaanderen. Nadat Behem de[...]e vorstinne zyn oogmerk en de gronden daarvan had voorgesteld, schonk zy hem een schip, waarmede hy in 1460 het eiland Faijal ontdekte. Hy richte daar eene volkplanting van Vlamingers op, waarvan noch eenige nakomelingen in de Azores leven. Sints lang dragen deze eilanden den naam van Vlaamsche eilanden. Dit alles is niet alleen opgetekend door de schryvers van dien tyd, maar dit alles is noch voor handen in de registers van Neurenberg, daar men woordlyk het volgende vind: ‘Martyn Behem bood zynen dienst aan de dochter van koning Johannes van Luzitaniën, die regeerende was na de dood van hertog Phlips van Bourgondiën, bygenaamd de Goede. De vorstin beschonk Behem met een schip, waarmede hy de uiterste grenzen van den Westelyken oceaan doorkruiste; en hy was de eerste die het eiland Faijal ontdekte, dat hy vol heesters vond, die door de Luzitaniërs Faije wierden genaamd, van waar het eiland zyn' naam ontleent. Hierna ontdekte hy de Azores, dus genaamd wegens de menigte valken die hier hunne nesten maakten; (de Luzita- | |
| |
niërs bedienen zich van dat woord om valken uit te drukken, en de Franschen gebruiken
mede het essos of esores als een jagtwoord, wanneer zy deze vogelen vervolgen.) Behem stichtte hier een Vlaamsche volkplanting. Sedert begon men deze eilanden den naam te geven van Vlaamsche eilanden.’ Schoon dit alles het gemeene gevoelen tegen loopt, dat vaststelt dat de Azores gevonden zyn door Gonzalvo Velho, een Portugees, kan men aan zulke echte en gestaafde berichten niet twyfelen, en noch te minder, daar die bekrachtigd zyn door de toenmalige schryvers, en anderen, voornaamlyk door Wagenseil. Deze geleerde, na een gedeelte van Afrika en geheel Europa te hebben doorreisd, wierd te Orleans doctor in de rechten, en daarna verkoren tot medelid der academiën van Turin en Padua, niettegenstaande hy een Duitscher van geboorte was.
Behem, na de heerschappy op Faijal bekomen te hebben van de regente, leefde daar omtrent twintig jaren, doende nu en dan kleine zeetogten, en bevlytigde zich om zyne aardrykskunde en ontdekkingen verder uit te breiden. In 1484, agt jaren voor den togt van Columbus, vervoegde hy zich tot koning Johannes den tweeden, van Portugal, hem smeekende om onderstand tot eene groote onderneeming tegen het Zuidwesten. De koning stond hem eenige schepen toe, waarmede hy dat gedeelte van Amerika ontdekte dat men heden Brazil noemt; hy bereikte zelfs de zeeëngte die daarna door Magelaan is ontdekt, daar hy eenige zwervende wilden vond die hy Patagoniërs noemde, wegens derzelver kloeke gestalte, en dierenvellen klederen, waardoor hunne handen en voeten, (in de koude die hier heerscht gedekt met handschoenen en laerzen van dierenhuid,) veel zweem hadden naar beerenpoten. Dit alles is te vinden in de Neurenberge[...] registers, die noch heden worden bewaard. Onder anderen is het volgende daarin opmerklyk: ‘Martyn Behem, den Atlantischen oceaan doorkruissende, en dat geduurende verscheidene jaren
| |
| |
doorliep de eilanden van Amerika, en ontdekte de straat die naderhand den naam van Magelaan droeg, lang voor dat Magelaan of Columbus deze Zuidwestelyke deelen bevoeren. Hy ontwierp zelfs een kaart van alle de landen en kusten in en om deze beroemde zeeëngte gelegen, en schonk die aan den koning van Luzitaniën.’ Dit alles is bekrachtigd door Behem zelven in zyne brieven, geschreven in de Hoogduitsche taal, en die noch heden in de Secretarie te Neurenberg worden bewaard, en waarin men tevens een boek vind van de oudheid en edelheid, als mede van de brave daden der edelen van die stad. De brieven van Behem zyn gedagtekend in 1486, zes jaren voor de onderneming van Columbus. De verwonderlyke ontdekkingen van Behem zyn de toenmalige schryvers niet ontslipt, gelyk blykt uit de Chronyk van Hartman Schedl, daar men het volgende leest: ‘In den jare 1485, deed Johannes II, koning van Portugal, een boven gewoon edelmoedig vorst, eenige galeijen met mondbehoeftens toerusten, en zond die Zuidwaarts, buiten het naauw van Gibraltar. Hy gaf het bevel over deeze vaartuigen aan Jacob Canus en Martyn Behem, de eerste een Portugees en de andere een Duitscher, geboortig van Neurenberg, een stad in Frankenland; deze Behem was afkomstig van den stam der Bonnaas; hy was een man uiterst kundig in de globe, en door de natuur voorzien van een sterk en gehard lighaam, geschikt om alle ongemakken der zee te wederstaan; eene lange ondervinding had hem kundig gemaakt in de bepalingen van lengtens en breedtens, en hy verstond het stelzel van Ptolomeus volmaakt, bedienende zich daarvan in het Westen en Zuiden. De gemelde twee zeelieden liepen, door den Hemel begunstigd, langs de kusten van Amerika; en de lienie doorgegaan zynde, kwamen zy onder eenen anderen hemel, en by eene nieuwe waereld; hier stelde zy hunnen gang naar het Westen, en vervolgens meer rechts af naar het Zuiden. Men mag dan zeggen, dat hun verstand en
| |
| |
moed voor ons eene nieuwe en tot noch toe voor ons onbekende waereld hebben opgespoord; eene onderneeming waarop die van Genua zich beroemen, maar ten onrechte. Deze kruistogt door hen geëindigd zynde, na zes en twintig maanden, kwamen deze groote zeemannen in Portugal, hebbende door de zeevermoeijingen veel manschappen verloren, als mede door de verschillendheid der luchtstreken.’
Dit alles word wigtiger, omdat men het vind overgenomen in een bekend boek, genaamd: Wegens den staat van Europa gedurende de regeering van keizer Frederik III, door den wyzen geschiedschryver AEneäs Sylvius, naderhand paus Pius II. Deze schryver stierf voor dat alle de ontdekkingen van Behem waren afgeloopen; doch de uitgevers van het werk vonden het gemelde uit Schedl zo gewigtig, dat zy het in het boek besloten in te trekken. In de aanmerkingen van Petrus Mataeus over de Cohonische wetten, geschreven twee jaren voor den togt van Columbus, vinden wy noch het volgende: ‘De eerste togten der Christenen naar de nieuw ontdekte eilanden, wierden menigvuldig onder de regeering van Henrik, zoon van Johannes, koning van Luzitaniën. Na zyne dood, moedigde Alphonzus V. de ondernemingen aan, en Johannes, die hem opvolgde, betrad zyn voetspoor, geholpen door Martyn Behem, een kundig en beroemd zeeman; waardoor binnen kort de naam van Luzitaniën beroemd wierd door de gantsche waereld. Celarius, eene der geleerdste mannen van zyne eeuwe, zegt stellig: “Boehm dacht niet dat hy zyne ontdekkingen moest bepalen by de vinding van het eiland Faijal, dat hy eerst ontdekte, of by het vinden der eilanden door de Portugezen de Azores genaamd, die wy, in navolging van Boehms togtgenooten, de Vlaamsche eilanden noemen; neen, hy breidde zich Zuidelyker uit, tot dat hy aan het Zuidelykste deel der kusten kwam, aan die verre afgelegene zeeëngte, ge- | |
| |
naamd naar Magelaan, die deze engte niet vond, dan op het spoor door Boehm gebaand.”
Alle deze aanhalingen, die men niet kan verdrietig vinden, omdat dezelve strekken ter staving eener weinig bekende waarheid, zyn over genoegsaam, om duidelyk te bewyzen dat niet de vinding van Amerika aan de Spaanjaarden, maar aan de Portugezen toekomt, en dat deze eerste ontdekking van dat groote land, alleen aan de ongemeene verdiensten van den Duitschen aardryks en starrenkundigen behoort te worden toegeschreven. De onderneming van Ferdinand Magelaan had niet dan in 1519 voortgang, en was een toevallig geluk. Magelaan bevond zich in het vertrek van den koning van Portugal, en zag daar een kaart van de kusten van Amerika, samengesteld door Behem, en nam terstond het besluit de voetstappen van dien grooten zeeman te volgen. Jeronimus Benzon, die in 1590, eene beschryving van Amerika gemeen maakte, spreekt van deze zee- en landkaart, waarvan mede noch eene afteekening, door Behem zelven vervaardigd en naar zyne geboortestad gezonden, in de secretarie van Neurenberg word bewaard. De beroemde starrekundige Riccioli, schoon een geboren Italiäan, schynt alles minder dan genegen te zyn om de eere der gewigtige ontdekking van Amerika toe te staan aan zynen la[n]dsman Columbus. In zyne overgeziene aardryk kunde, spreekt hy, in het derde boek, bladz. 90, aldus: “Christoffel Columbus dacht niet aan eenen togt naar de Westelyke Indiën, voor dat hy eenigen tyd te voren, terwyl hy zich op het eiland Madera bevond, daar hy zich bezig hield met kaarten op te maaken, grondig kennis kreeg van Behems togten, of, gelyk de Spanjaarden het willen, voor dat hy kennis kreeg van de onderneemingen van den zeeman Alonzo Sanchez de Huëlva, die, by geval, verwaaid was geraakt aan het eiland dat wy sints St. Domingo hebben geheeten.” Op eene andere plaats zegt hy:
| |
| |
dat Boehm en Columbus eene eere genoten die hen toekwam; beiden waren zy groote zeelieden; maar dat Columbus nooit aan zyne onderneming zoude hebben gedacht, zo Boehm niet voor hem had bestaan; en dat de naam van Boehm op verre na niet zo bekend is als die van Columbus, Americus, en Magelaan, daar hy hen allen overtreft, als eerste vinder.’
Doch 't geen meest de groote diensten van Behem gedaan aan de kroon van Portugal bewyst, is de blinkende belooning hem door den koning Johannes, in 1485, toegelegd, toen hy hem, voor de oogen van zyn gantsche hof, met de uiterste plegtigheid en pracht, tot den ridderstand verhefte. Men heeft een papier voor zig, in de Hoogduitsche taal, genaamd: ‘Uittreksel uit de geheimschriften van Neurenberg,’ waarin men het volgende leest:
‘Den 18 February, 1485, wierd Martyn Behem, van Neurenberg, in Portugal, in de stad Allasavas, in de kerk van St. Salvador, na het houden der misse, tot ridder geslagen, door den doorluchtigen, grootmagtigen Vorst en Heere Johannes II, koning van Portugal, Algarves, Afrika en Guinea. De koning zelf stak den degen in den draagband van den nieuwen ridder; de hertog van Bégia sloeg hem de rechterspore aan; de graaf van Marbarines zette hem den ridderlyken helm op het hoofd, en de koning verrichtte met eigen handen den schouderslag. Dit alles geschiedde in de tegenwoordigheid van alle de prinssen en ryksgrooten, en alle de ridderen van Portugal. Hy trad in den echt met de dochter van een der grootste heeren van het ryk uit hoofde zyner gewigtige diensten aan de kroon bewezen, en wierd verklaard voor oppergouverneur van Faijal.’
Zulke ongemeene eerbewyzingen kunnen niet slechts gevolgen zyn van de ontdekking der Azores, die reeds twintig jaren te voren was geschied; maar wel van de ontdekking van Congo, waarvan de ridder Behem een menigte goud en edele gesteentens had
| |
| |
aangebragt, benevens andere kostbaarheden. Zulk eene ontdekking had grooter gevolg, en was van grooter invloed, dan het ontdekken eener nieuwe waereld, die noch geen rykdommen had opgeleverd ten dienste der koninglyke schatkist, en dus noch geen aandoening kon verwekken in het hart van een Monarch, die, hoe edelmoedig, schatten beminde, en dus ook niet geschikt was om het hebzuchtige hart der kooplieden te verlevendigen.
In 1492, ondernam de ridder Behem, overladen met eere en rykdom, eene reize naar Neurenberg, om zyne aanverwanten en vrinden noch eens te zien. By zyn verblyf in die stad, vervaardigde hy eene globe, die men voor dien tyd voor een meesterstuk mag houden, en op de kunstkamer der stad noch heden word bewaard. Alle de landen door den ridder bezocht staan daarop afgetekend, onder den naam van Westelyke landen, en wanneer men op die globe derzelver legging in aanmerking neemt, kan men niet twyfelen of het zyn de kusten van het hedendaagsche Braziliën, en het omgelegen land van de straat van Magelaan. Deeze globe wierd vervaardigd in het zelfde jaar waarin Columbus zyne onderneming begon; dit inderdaad zo zynde, gelyk het is, alsdan kan Behem onmogelyk zich hebben bediend van de ontdekkingen van den Genuëes, die, behalven dit, veel Noordlyker zeilde dan hy.
In het kort, na noch eenige wigtige en gevaarlyke togten te hebben gedaan, stierf de ridder Behem te Lisbon, in 1506, in het algemeen uiterst betreurd, latende niets na dan de kaart en de globe, waarvan wy gesproken hebben. Men moet niet vergeten aan te merken dat de globe geschoeid is op den leest van de stelselen van Ptolomeüs, Plinius, Strabo, en voornaamelyk naar de verhalen van eenen Marcus Paulus, beroemd reiziger der 13de eeuwe, en van eenen John Mandevill, een Engelschman, die, omtrent het midden der 14de eeuw, een verhaal gemeen maakte eener reize van drie en dertig jaren, gedaan door Afrika en Aziën,
| |
| |
by welke ontdekkingen onze ridder de zynen voegde, gedaan door hemzelven op de kusten van Afrika en Amerika.
Wy mogen dan uit alle deze wel bevestigde verhalen, te weinig bekend by onze hedendaagsche schryvers, met recht besluiten, dat de Martyn Behenira van Garcilasso en de ridder Behem niet dan eenzelfde man zyn. Het is waarschynlyk dat Behem, by zyne verheffing in den ridderstand, zyn' naam, naar het landgebruik, een Portugeschen uitgang heeft gegeven, die meer naar den tongval der landtaal geschikt was, dan zyn harde Duitsche naam. Garcilasso, misleid door een gelyktoonigheid van klanken, heeft van dezen Behenira een' Spanjaard gemaakt, om Columbus, die een Genuëes was, de eere te ontnemen van eene zo groote daad als de ontdekking eener nieuwe waereld is. Het geen ons te meer in dit gevoelen bevestigt, is, dat wy in Mariana, noch in eenig Spaanschen schryver geen woord vinden van dezen Martyn Behenira, dat zekerlyk onmogelyk zoude zyn, naardien hy inderdaad wel waardig ware geweest om eene plaats in hunne geschriften te bekleden. Noch meer, de Spaansche gloriezucht zoude zich niet weinig hebben gekitteld in de lauwren die Spanje aan een Genuees had toegelegd, over te brengen op eenen Spanjaard.
Er is dan ook weinig waarschynlykheid dat Columbus als een geestdryver zoude zyn behandeld geworden, toen hy den koning van Portugal zyn ontwerp voorstelde. De opsporing van nieuwe landen was toenmaals eene heerschende drift aan het hof; en ze Behem niet reeds het wezentlyk bestaan van een nieuw waerelddeel had bewezen, de nieuwheid van den voorslag van Columbus, zo overeenkomstig met de algemeene neiging van hof en volk, zou ongetwyfeld den koning tot het voorstel van den Genueschen zeeman hebben overgehaald. Maar het is overwaarschynlyk dat de koning het niet verwierp, dan om dat zyne eerzucht alleen zyne oogmerken op Afrika bepaalde, en den nieuwen weg
| |
| |
naar de Oostindiën, waarvan hy zich veel rykdommen beloofde, daar die rykdommen hem gedeeltelyk waren bekend; daar de Zuidkusten van Brazil en het land der Patagoniërs, ontdekt door Behem, hem niets aanboden dan dorre landen, bewoond door onoverwinnelyke wilden. De weigering van koning Johannes II, wel verre van de getuigenissen ten voordeele van Behem, te verzwakken, zou veeleer een bewys opleveren, dat de monarch, die een staatkundig man was, reeds genoegzame kennis voor zyn tyd had van het bestaan van een nieuw waerelddeel; en het was niet dan in 1501, en dus drie jaren na de reize van Vasco de Gama, langs de caab de Goede Hoop naar Oostindiën, dat koning Emanuel dienstig oordeelde, voordeel te zoeken uit de ontdekkingen van Behem, zendende Alvarez Cabral naar Brazil. Misschien dat dit meer uit nayver geschiede tegen de Spanjaarden, dan uit inzigten van groote voordeelen en aanleg van bezittingen, waartoe toenmaals de Oostindien aanzienlyker lokaas waren, dan het geen bekend was van het Zuidelyke gedeelte van Amerika.
Zo er nu noch eenige twyfel overblyft wegens de gewigtige ontdekkingen van den ridder Behem, het kan niet zyn dan door de wyze waarop Dr. Robertson deze zaak behandelt, dat wat al te ruiterlyk is, naar ons inzien! Deze geleerde behandelt alles wat er van Behem is aangehaald als droomeryen, en tast al het gezag der schryvers door ons ten voorschyn gebragt te gelyk aan. Hy onderstelt dat het dwepery is van eenige Duitschers, die gaarne een hunner landgenooten de eere wilden geven van eene onderneming, die zo verbazende omwentelingen te weeg heeft gebragt in den koophandel van Europa. Evenwel zegt de Doctor, in eenen adem, dat hy het met Herrera eens is, dat Behem zich op Faijal heeft ter nedergezet, dat hy de Boezemvrind van Columbus was, en dat Magelaan tekeningen bezat van Behem, waarop hy den grond van zynen zeetogt vestigde; eene
| |
| |
toestemming die ons gevoelen volmaakt bekrachtigt. Verder zegt de Doctor, dat deze starrekundige, (Behem,) in 1492, zyne vrinden in Neurenberg ging bezoeken, en daar eene kaart naliet door hemzelven opgesteld, en dat Doctor Forster hem eene teekening dezer kaart had bezorgd, die vry gebrekkig was, doch goed voor de vyftiende eeuwe; hy vond daarin aangetekend het eiland St. Brandon, dat hy onderstelt de kust van het hedendaagsch Suriname en Cayenne te zyn, doch hy denkt, dat dat fabelachtige eiland, ook voorkomende in andre oude kaarten, geen meer opmerking verdient dan het lage vertelzel van St. Brandon zelven. Hoewel Doctor Robertson tot alles minder genegen schynt, dan Behem te erkennen voor eersten ontdekker van Amerika, hy geeft ons tevens ongelukkig de middelen aan de hand om hem met zyne eigene woorden tegen te spreken. Hy staat volmondig toe dat Behem een vrind was van Columbus, dat hy de grootste aardrykskundige was van zynen tyd, en leerling van den beroemden Johann Muller, anders Regiomontanus; dat hy in 1483, het koningryk Congo ontdekte, op de kusten van Afrika, dat hy kaarten heeft gemaakt die Magelaan in handen had, en dat deze zich daarvan bediende; dat hy te Neurenberg een globe en kaarten vervaardigde, waarop zyne ontdekkingen staan uitgedrukt, en dat hy daarin landen plaatste die men by Guijana vind. De Doctor verzekert verder, maar zonder het minste bewys by te brengen, dat dit land niets dan fabelagtig is. Op dezelfde wyze kunnen wy dan beweeren, dat Behem, in zynen togt naar Congo, door tegen winden vervallen is tot by Fernambucq, en van daar, door de geweldige stroomen, gemeenzaam in deze gewesten, gedreven is naar de kusten van Guijana, en dat hy de kust die hy ontdekte voor een eiland heeft genomen. De cours door Columbus in later tyd gehouden maakt dit alles waarschynlyk, naardien hy geen kennis had dan van de kusten van Brazil, door Behem ondekt, anderzins zoude hy zekerlyk zyn'
| |
| |
cours meer Zuid West hebben genomen. De onderneming op Congo had in 1483 plaats. Het is dan denkelyk dat Behem op zyn' terug togt het ontwerp smeedde om langs de kusten van Brazil tot Magelaans engte te loopen, en dat hy, dit ten nieuw ontwerp makende, den koning om onderstand verzocht, gelyk reeds is gebleken. Men behoort zekerlyk achting te hebben voor een' schryver als Robertson; doch deze schryver, geene gelegenheid hebbende om de Duitsche stukken te raadplegen die wy in handen hebben, kon zich bedriegen, en wy kunnen zonder misdaad van hem verschillen. Doch zie hier iets sterkers.
Indien men ons eens vroeg, wat reden wy hadden om Columbus een' roem te ontnemen, dien hy tot dien huidigen dag door gantsch Europa geniet? Waarom wy in het hart van Duitschland raad zyn gaan plegen wegens een voorval, dat plaats had in de Westelykste gedeeltens van Europa? Waarom de talryke vyanden van Columbus niet met den ridder Behem tegen hem zyn opgekomen, om hem aan het hof van Kastilje zynen glans te benemen? Waarom niet het hof van Portugal, nayverig wegens de ontdekking der nieuwe waereld het hof van Spanje door den ridder heeft gelogenstraft? en eindelyk waarom Behem zelf de nakomelingschap geene geschriften heeft nagelaten; waardoor hy zyne glori, zo wél verdiend door de gewigtigste ontdekking, kon bevestigen? Op dit alles zouden wy verpligt zyn te antwoorden. Wy vragen het ons zelven, en om onszelven te antwoorden, stellen wy het volgende aan de bedenking van ieder' onzydig' en kundig' lezer.
1. Vóór den togt van Columbus bestond de verdienste van een' zeeman veeleer om de mogelykheid van het bestaan eener nieuwe waereld te betogen, dan in die te zoeken daar men dezelve kon vinden. Zo het dus waarachtig is dat Behem dit stoute betoog eerst op zich nam, dat de onderneming diende vooraf te gaan zou men bystand van het hof verwachten, alsdan word reeds de glori van Columbus door Behem uiterst verminderd.
2. De bewyzen hier boven door ons aangehaald, sluiten allen
| |
| |
twyfel uit omtrent de daad zelve; en ons blyft niets overig, dan de redelyke oorzaak der stilzwygendheid van de Spaansche en Portugeesche schryveren, en die van Columbus vyanden ten opzigte van Behem in daglicht te stellen.
3. Niemant is onkundig dat vóór de regeering van Karel V, 'er weinig of geene gemeenschap was tusschen lieden van wetenschappen en letteren. De schryvers waren weinig in getal, wanneer men de monniken uitzondert, die, goed of slecht, in hunne chronyken, die nu niet meer gelezen worden, eenige voorvallen laten die tot hunne kennis kwamen; weinig of geen kennis had één hunner van het geen in vreemde en veel min in verre landen voorviel. Dagjournaalen en nieuwspapieren waren onbekend; en de geleerden van dien tyd waren verpligt te reizen, om de vorderingen in de geleerdheid en den toestand van het ryk der letteren by hunne naburen te weten te krygen. Italiën alleen was het middenpunt der kunsten, en van het geen men toenmaals geleerdheid noemde. De verscheidene reizen die de keizere van Duitschland naar Rome deden, gaven hen gelegenheid, om, zo zy 'er lust toe hadden, mannen van verdiensten te kennen, en dezelven op de hooge schoolen in het keizerryk te plaatzen. Aan deze omstandigheid moeten wy de voortgangen der Duitscheren toeschryven byzonder in de wiskunde, van de veertiende tot de zestiende eeuwe. Zy hadden geduurende dien tyd de beste aardrykskundigen, geschiedschryvers en de verlichtste staatkundigen. Zy waren uiterst oplettende omtrent alles wat 'er omging in Europa; en daar de vorsten meer omgang met elkander kregen, hadden zy gelegenheid om meer van elkander te weten, waardoor de begunstigde geleerden uit de secretariën meer licht kregen omtrent de groote voorvallen in Europa. Hieruit is de onderneeming van Luther geboren, en men moet toestaan, dat 'er in Duitschland in dien tyd meer geschiedkunde en staatskennis heerschte dan in geheel Europa, wanneer men Italiën daarvan uitzondert. Dit alles te zamen genomen, moet men zich niet verwon- | |
| |
deren, dat wy meer licht hebben getrokken uit de geschriften gevonden en bewaard in een stad van Duitschland, die keizerlyk is, wegens een plan door een'
Duitscher aangelegd op de boorden van den Taag, dan elders; door een' Duitscher die alom beroemd was in zyn vaderland, en wiens daden zo gewigtig zyn.
4. In Portugal waren de zaken gantsch anders gesteld. De geheele natie, uitgezondert de koning, lag in eene allererbarmelykste onkunde gedompeld: ieder man was daar winkelier, monnik, soldaat, of matroos; en zo deze natie zulke heerlyke ondernemingen heeft gedaan, het is meer aan eene gretige hebzucht toe te schryven, dan aan eene zucht tot de wetenschappen, of nieuwe ontdekkingen. De Portugezen hadden geene eerzucht, dan om goud te vergaderen in alle bekende waerelddeelen, daar de Duitschers en Italianen de pen in de handen namen, om aan de nakomelingschap de Portugeesche hebzucht, en de Spaansche wreedheid over te brengen. De Spanjaarden waren niet veel verlichter, vóór dat Karel V. de verdienstelykste Vlamingers en Duitschers mede te Madrid bragt. Het is dus licht mogelyk dat de ridder Behem zyne togten in 1485, en zelfs de gewigtigste aardrykskundige ontdekkingen kon hebben gedaan, zonder dat daarvan in het openbaar veel geruchts gemaakt wierd; had Behem goud en diamanten aangebragt van alle zyne togten, alom zou men van hem geschreeuwd en geschreven hebben; maar aardrykskundige waarnemingen, waren geen zaken van belang voor menschen van dien stempel als Portugezen en Spanjaarden waren.
5. Het lang verblyf van Christoffel Columbus te Madera, maakt zyn' omgang met Behem des te waarschynlyker, omdat zy ten zelfden tyde op dat eiland waren. Het is onmogelyk dat de Genuëes eene gelegenheid zoude hebben verwaarloosd om zyne opwachting te maken aan een' man, uit wien hy zo veel licht kon trekken wegens zynen ontworpen zeetogt in onbekende waerelddeelen. Het is ook waarschynlyk, dat het volk van Behem alles wat zy gezien
| |
| |
hadden op hunne reizen hebben verspreid door Madera en Azores eilanden; en het geen deze mening bevestigt, is dat Mariana in zyn 26 boek, het derde hoofdstuk, zelf zegt, dat zeker schip, naar Afrika bestemd, door eenen storm wierd geworpen op een onbekend land, en dat de zeelieden, op hunne wederkomst aan het eiland Madera, aan Christoffel Columbus alle de omstandigheden van hunnen togt hadden medegedeeld. Alle andere berichten melden eenparig, dat die groote zeeman nauwkeurige berichten van de Westelyke landen had, doch alle die berichten zyn uiterst oppervlakkig geschreven. De onderneming van den ridder Behem verklaart het gantsche verschynzel.
6. Deze starrekundige kon niet nayverig zyn van den roem van Columbus, dewyl deze de cours veel Noordelyker stelde dan hy had gedaan, en dat in dien tyd, toen men de uitgebreidheid der nieuwe waereld niet kende, en de aardrykskunde uiterst bekrompen was; men kon geloven dat het land door Columbus ontdekt, geen overéénkomst had met de landen ontdekt door den ridder Behem.
Het is dan zeker dat Behem eerder ontdekkingen deed van de nieuwe waereld dan Columbus, en deze kundschap, die met recht de nieuwsgierigheid van Europa moet opwekken, word uiterst gewigtig voor Amerika. De Grieken hebben met de grootste zorgvuldigheid de fabelachtige geschiedenissen hunner eerste stichteren bewaard, en aan dezelven altaren opgericht; waarom zouden een Behem, een Columbus, een Vespucius, een Magelaan enz. geene standbeelden verdienen op de openbare plaatzen in de Amerikaansche groote steden? Zulke heerlyke gedenkzuilen zouden de erken[t]elykste nagedachtenis overbrengen die de nakomelingschap deze groote mannen verschuldigd is. Zonder dat deze helden 'er aan dachten, waren zy weldoenders van eenige duizende geslachten, en Seso[s]tris, Phul, Cyrus, Theseüs, en Romulus, stichters van de magtigste staten, zullen veeleer vergeten worden, dan de diensten dezer doorluchtige zeemannen de geheugenis der menschen zullen ontgaan.
|
|