| |
No. 21. Publicatie van 24 December 1856,
houdende, in afwachting van nadere verordeningen, eenige voorloopige bepalingen betreffende emigranten.
in naam des konings!
De Generaal-Majoor titulair, Gouverneur der Kolonie Suriname,
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Salut! doet te weten:
In overweging hebbende genomen, dat, in afwachting van nadere verordeningen, betreffende de emigratie van arbei- | |
| |
ders, en dier regten en pligten, daaromtrent, ten gevolge van en in overeenstemming met de Gouvernements-resolutie van 27 September 1857, no. 1217, eenige voorloopige bepalingen noodig zijn;
Gelet op de ministeriële missive van 13 November jl., lett. B, no. 5/276;
Den Kolonialen Raad gehoord;
Heeft goedgevonden en verstaan, in afwachting van nadere verordeningen, voorloopig te bepalen:
| |
Art. 1.
De schepen, welke emigranten in deze Kolonie aanbrengen, tot den arbeid op plantagen of gronden, en in het algemeen tot den landbouw, ten getale minstens van ⅔ der hoeveelheid, welke hunne ruimte gedoogt, berekend op 1½ ton per hoofd, worden vrijgesteld van de baak-, los-, haven-, steiger- en lastgelden, en alle geldelijke lasten, op schepen gelegd.
Deze vrijstelling blijft van kracht tot zes maanden na de herroeping van voorgaande bepalingen voor schepen, welke emigranten aanvoeren van Madeira, de Kanarische, de Kaap-Verdische en Azorische eilanden en van West-Indische of Amerikaansche Kolonien of Bezittingen, en tot één jaar, voor schepen, welke emigranten aanvoeren uit verder afgelegen streken.
| |
Art. 2.
Het Gouvernement benoemt, voor zoo ver het daartoe geschikte personen in de Kolonie vindt:
| |
| |
a. | een of meer tolken tot bijstand van de emigranten; |
b. | een of meer ambtenaren tot het certificeren der kruismerken onder onderhandsche stukken van emigranten, welke niet lezen en schrijven kunnen; waaromtrent van toepassing zijn de bepalingen van de Publicatie van 26/28 Augustus 1828 (G.B. no. 8). |
De bijstand der tolken en der tot het certificeren van kruismerken gequalificeerden kan door de emigranten in of buiten regten gratis worden verkregen, in alle zaken, betreffende hunne verhuring, of wat daarmede in verband staat.
| |
Art. 3.
De Gouverneur is bevoegd om het huren van emigranten te ontzeggen aan diegenen, van welke hij oordeelt geene goede behandeling of geene vervulling van hunne verpligting ten aanzien der emigranten te kunnen verwachten.
| |
Art. 4.
Alle contracten wegens het huren en verhuren van emigranten, hunne livretten of andere bewijzen van afrekening, en in 't algemeen alle stukken daartoe betrekkelijk, zijn vrij van zegelregt.
| |
Art. 5.
De emigranten vermogen voor hunne regtsvorderingen, ter zake van hun loon of ter zake van de ontbinding van hun contract van huur en verhuur, hetzij eischende, hetzij verwerende, te procederen pro deo en vrij van zegel en leges.
| |
| |
| |
Art. 6.
De bepalingen van art. 2, laatste alinea, van art. 4 en van art. 5, zijn alleen toepasselijk op hetgene betrekking heeft tot overeenkomsten van huur en verhuur tot arbeid op plantagen of gronden, en op geene andere overeenkomsten, ten zij die met speciale toestemming van den Gouverneur of van den daartoe door hem aangewezen ambtenaar zijn aangegaan.
| |
Art. 7.
De emigranten, die zich gedurende den loop der huur, of na het einde daarvan, alvorens de plantagen of gronden, tot den arbeid op dewelken zij zich verhuurd hadden, te hebben verlaten, - schuldig maken aan dieverijen tot eene geringe waarde, aan vechterijen onderling of met anderen, aan verzet met woorden of gebaren of aan andere onbetamelijke gedragingen jegens huurders, dier vertegenwoordigers of gezagvoerders, aan woordelijke beleedigingen of geringe feitelijkheden jegens anderen, aan dronkenschap, aan luiheid, aan opzettelijk verzuim van werk, aan onwil om bij ziekten, op bevel van den gezagvoerder, in het plantage-hospitaal of ziekenhuis zich te begeven, of zich te onderwerpen aan gezond- en zindelijkheids-maatregelen, door den gezagvoerder bevolen, aan verwijdering van de plantage of grond tot den arbeid, op dewelken zij verhuurd zijn, zonder pas van den gezagvoerder, en in het algemeen aan pligtverzuim of storing der goede orde, zonder verzwarende omstandigheden, - kunnen door den gezagvoerder disciplinair worden gestraft:
| |
| |
a. | met geldboete tot een bedrag van ten hoogste drie gulden; |
b. | met opsluiting in of zonder boeijen, ten hoogste voor vier etmalen. |
| |
Art. 8.
Ingeval een huurder van emigranten, diens vertegenwoordiger of gezagvoerder van meening is, dat de overtredingen of vergrijpen der emigranten, in het voorgaande artikel vermeld of bedoeld, of herhaling daarvan, met zwaarder straffen dan in het voorgaande artikel uitgedrukt, behooren achtervolgd te worden, zullen de beschuldigden, op aanvraag des huurders, diens vertegenwoordiger of gezagvoerder, door het Openbaar Ministerie of door zoodanigen anderen ambtenaar, als door den Gouverneur door middel van het Gouvernements-Advertentieblad mogt worden aangewezen, worden gebragt voor den regter, door wien, na het Openbaar Ministerie te hebben gehoord, de bedoelde overtredingen en vergrijpen, indien daarop bij de Wet geene zwaardere straf is gesteld, disciplinair kunnen worden gestraft met gevangenis in of zonder boeijen of met dwangarbeid, ter plaatse door het Bestuur aan te wijzen, ten hoogste gedurende twee achtereenvolgende maanden.
| |
Art. 9.
Door de bepalingen van art. 7 en 8 wordt niet verkort het regt van het Openbaar Ministerie tot het instellen van al zoodanige actien, als het, ook zonder aanvraag der huurders, dier vertegenwoordigers of gezagvoerders noodig mogt oordeelen.
| |
| |
| |
Art. 10.
Over de burgerlijke actien, in art. 5 en de overtredingen of vergrijpen in art. 8 bedoeld, oordeelen, met uitsluiting van hooger beroep:
voor zoo veel betreft het oude gedeelte der Kolonie, het Collegie van Kleine Zaken;
en voor zoo veel betreft de districten Nickerie en Coronie, de Regtbanken van Raden Hoofdingelanden aldaar.
| |
Art. 11.
De geldboeten door gezagvoerders, ingevolge art. 7 op te leggen, kunnen door hen worden kwijtgescholden. Indien dit niet geschiedt, worden deze boeten in de maand na die, waarin zij zijn opgelegd, of wel na de korting daarvan, van het loon door den bekeurde te goed gemaakt, ter beschikking van het Gouvernement gestort, in het oude gedeelte der Kolonie bij den Procureur-Generaal, en in de districten Nickerie en Coronie bij de Landdrosten aldaar.
| |
Art. 12.
De gezagvoerders der plantagen of gronden, op welke emigranten zich in huur bevinden, leggen jaarlijks een register aan van de aan emigranten opgelegde straffen.
Dit register wijst achtereenvolgend, in daartoe uitgetrokken kolommen, aan:
a. |
den dag der week en der maand waarop de oplegging; van de straf heeft plaats gehad; |
| |
| |
b. |
den naam |
} van den gestrafte; |
c. |
het geslacht |
} van den gestrafte; |
d. |
den ouderdom |
} van den gestrafte; |
e. |
het beroep |
} van den gestrafte; |
f. |
den aard der overtreding; |
|
g. |
de deswege opgelegde straf; |
|
h. |
den persoon, die haar heeft opgelegd. |
|
Vóór den 20sten van elke maand wordt daarvan een door den gezagvoerder voor echt geteekend uittreksel, houdende volledig afschrift van hetgene gedurende de verloopen maand in het register is aangeteekend, aan den Procureur-Generaal toegezonden.
De Regter, de Procureur-Generaal, de Landdrosten van Nickerie en Coronie en de ambtenaren, door den Gouverneur daartoe te magtigen, zijn bevoegd de overlegging van het oorspronkelijk register te vorderen, zoo dikwijls zij dit noodig oordeelen.
In het gernis van het oorspronkelijk register wordt telkens door de aanlegging van een tijdelijk register, hetwelk in denzelfden vorm wordt ingerigt, voorzien.
Elke onnaauwkeurigheid in het register of in de maandelijksche uittreksels wordt gestraft met eene boete, tien gulden niet te boven gaande.
Vertraging in de opzending van het uittreksel wordt gestraft met eene boete van tien tot dertig gulden.
Wie gedurende drie achtereenvolgende maanden nalatig is in de indiening van het uittreksel, of de overlegging van het
| |
| |
oorspronkelijke register weigert, wordt gestraft met eene boete van tien tot honderd gulden, en kan bovendien ongeschikt worden verklaard langer het beheer over emigranten te voeren.
De gezagvoerder, welke overtuigd wordt van valschheid, hetzij bij de zamenstelling van het oorspronkelijk register, hetzij bij de indiening van het daarvan gemaakte uittreksel, wordt gestraft met eene geldboete van tien tot honderd gulden, en kan bovendien ongeschikt verklaard worden langer het beheer over emigranten te voeren.
Ingeval de ongeschikt verklaarde enkel gezagvoerder is en als zoodanig niet vervangen wordt binnen den tijd, door den Procureur-Generaal te bepalen, - of ingeval de ongeschikt verklaarde niet alleen gezagvoerder; maar tevens eigenaar of administrateur is, zal, met vernietiging van de huur-overeenkomst, voor den tijd, dien zij nog te loopen had, door den Gouverneur beschikt worden, zoo als hij, na het hooren der emigranten, in hun belang en in datj der openbare orde, raadzaam zal achten.
| |
Art. 13.
Wanneer emigranten wegens strafzaken worden vervolgd, blijven alleen de kosten van hun vervoer en van dat der getuigen van dezelfde plantage naar den zetel van het bevoegd Regtscollegie, ten laste van hunne huurders, en blijven alle andere geregtskosten ten laste van de koloniale kas, voor zoo verre deze die niet van de veroordeelden zelven kan verhalen.
| |
Art. 14.
Alle voorschotten, door het Gouvernement tot aanmoediging
| |
| |
van het huren van emigranten, aan of ten voordeele der huurders te doen, worden, bij wanbetaling, op de vastgestelde tijdstippen, bij parate executie, even als voor landsbelastingen is bepaald, van de zelfschuldigen en dier borgen ingevorderd.
| |
Art. 15.
Art. 2 en de volgenden zijn ook van toepassing op de emigranten, welke zich alreeds in de Kolonie bevinden, en overeenkomsten van huur en verhuur hebben aangegaan of nader mogten aangaan.
| |
Art. 16.
De bepalingen van art. 7, 8, 11, 12, 15, en van art. 10, voor zoo ver daarbij over overtredingen wordt gehandeld, zijn niet van toepassing op emigranten uit Europa, te wier aanzien nader bepalingen zullen worden vastgesteld.
En zal deze op de gebruikelijke wijze worden afgekondigd en in het Gouvernementsblad geïnsereerd.
Paramaribo, den 24sten December 1856.
C.P. SCHIMPF.
Ter ordonnantie van den Gouverneur,
De Gouvernements-Secretaris,
E.A. van EMDEN.
Gepubliceerd den 29sten December 1856.
De Gouvernements-Secretaris,
E.A. van EMDEN.
|
|