| |
| |
| |
Publicatien.
| |
| |
No. 1. Publicatie van 16 Februarij 1856,
houdende eene nieuwe Ordonnantie op het Regt van Patent.
in naam des konings!
De Generaal-Majoor titulair, Gouverneur der Kolonie Suriname,
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Salut! doet te weten:
In overweging hebbende genomen de noodzakelijkheid, om de bestaande ordonnantie op het Regt van Patent aan eene herziening te onderwerpen, en om in de heffing dier belasting eene meer evenredige verhouding in den aanslag der verschillende daaraan onderworpen handelingen daar te stellen;
Den Kolonialen Raad gehoord;
Heeft goedgevonden en verstaan, te bepalen als volgt:
| |
Art. 1.
Niemand vermag eenige handel, bedrijf, beroep of nering in deze ordonnantie vermeld uit te oefenen, of in zijnen naam te doen uitoefenen, ten zij daartoe voorzien van een Patent.
Vrouwen zijn even als de mannen tot het nemen van Patent verpligt.
De gehuwde vrouwen hebben geen afzonderlijk Patent noodig, wegens het beroep, dat zij gemeenschappelijk met hare mannen uitoefenen.
| |
| |
| |
Art. 2.
Het Patent geeft den persoon, aan wien het is verleend, bevoegdheid, om gedurende den tijd, waarover hetzelve is uitgegeven, de daarin vermelde handel, bedrijf, beroep of nering uit te oefenen.
Wegens de beroepen of bedrijven, waarvan de uitoefening door of ten gevolge van de koloniale wetten aan den gepatenteerde bepaaldelijk of voorwaardelijk mogt zijn of kunnen worden verboden, is het Patent van geene kracht.
Ook ontheffen de uit te reiken Patenten niet van de verpligting zich te gedragen naar de verordeningen van plaatselijke en algemeene Policie.
| |
Art. 3.
Er wordt op de Patenten een regt ten behoeve van de koloniale kas geheven, en zulks overeenkomstig de bepalingen van deze ordonnantie en bijgevoegde tabellen, in verband met het volgende tarief in klasse, als:
1ste klasse |
f 500. |
2de klasse |
f 400. |
3de klasse |
f 300. |
4de klasse |
f 200. |
5de klasse |
f 150. |
6de klasse |
f 100. |
7de klasse |
f 70. |
8ste klasse |
f 50. |
9de klasse |
f 38. |
10de klasse |
f 28. |
| |
| |
11de klasse |
f 20. |
12de klasse |
f 15. |
13de klasse |
f 10. |
14de klasse |
f 5. |
15de klasse |
f 3. |
| |
Art. 4.
Het Patentregt wegens zoodanige beroepen, bedrijven of handelingen, welke in deze ordonnantie niet met name zijn uitgedrukt, wordt geregeld op den voet van dat, hetwelk bepaald is voor die beroepen, bedrijven of handelingen, waarmede zij uit derzelver aard en winstgevendheid, de meeste overeenkomst hebben. Vrijstelling kan worden verleend voor zoodanige uiterst geringe beroepen of bedrijven in deze ordonnantie niet met name vermeld, waarvan de jaarlijksche winsten geacht kunnen worden de som van f 50 niet te boven te gaan.
| |
Art. 5.
De ingezetenen die tot het nemen van Patent verpligt zijn, leveren jaarlijks, vóór den 1sten Februarij, bij den Administrateur van Financien in, eene door hen onderteekende verklaring, volgens het model achter deze ordonnantie gevoegd.
Zij vermelden daarin al de door hen bereids in Januarij van dat jaar uitgeoefende beroepen of bedrijven, den aard van ieder derzelve en de bijzonderheden voor zoo ver die mogten verlangd worden tot regeling der verschuldigde regten, volgens de bepalingen dezer ordonnantie.
Voormelde verklaringen worden in handen gesteld van de
| |
| |
daartoe gecommitteerde Ambtenaren, die daarvoor een bewijs van ontvang aan de belanghebbenden uitreiken, hetwelk, tot dat de algemeene uitgifte der Patenten zelve heeft plaats gehad, voor de uitoefening der opgegevene bedrijven voldoende is.
Zij, die later dan den 1sten Februarij eenig beroep, handel, nering of bedrijf aanvangen of het vorige jaar reeds uitgeoefend hebbende, weder voortzetten, zijn gehouden hunne verklaringen, als boven vermeld, vooraf ten opgemelde plaats in te leveren.
| |
Art. 6.
De aangevers, die niet kunnen schrijven of hunnen naam teekenen, kunnen volstaan, met aan den voet van hun aan-aangifte-biljet en in tegenwoordigheid van een der betrokkene wijkmeesters een kruismerk te stellen, hetwelk door laatstbedoelden kosteloos moet worden gecertificeerd.
| |
Art. 7.
De patenten moeten, met uitzondering van die voor reizende kooplieden, worden genomen voor een geheel jaar, ingaande den 1sten Januarij.
Zij, die in de drie laatste vierendeelen van het jaar eenigen aan het Patentregt onderworpen handel, beroep, bedrijf of nering aanvangen, of den aard en de natuur van het beroep, waarvoor zij gepatenteerd zijn, veranderen of uitbreiden in voege dat daardoor een hooger regt mogt worden verschuldigd, worden deswege aangeslagen naar gelang van dat gedeelte des jaars hetwelk overig blijft, berekend bij vierendeeljaars en zonder dat een vierendeel jaar mag worden gesplitst.
| |
| |
| |
Art. 8.
De erfgenamen van eenen Gepatenteerde, die de zaken des overledenen wenschen voort te zetten, zijn gehouden om binnen veertien dagen na het overlijden, daarvan bij de Administratie van Financien aangifte te doen.
Hieraan voldaan hebbende, wordt het Patent van den overledene ten hunnen name overgeschreven. De overschrijvingen, in dit artikel bedoeld, worden ten burele van den Administrateur van Financien op de Patenten zelven aangeteekend.
| |
Art. 9.
Bijaldien de erfgenamen van eenen Gepatenteerde de zaken des overledenen niet voortzetten, wordt, onverminderd hunne gehoudenheid, om daarvan binnen veertien dagen na het overlijden schriftelijk aangifte te doen, afschrijving op diens aanslag verleend.
Mede wordt op daartoe te doene aanvraag afschrijving van het Patentregt verleend aan hen, die wegens vertrek uit de Kolonie hun beroep, handel of bedrijf verlaten.
De belasting moet worden aangezuiverd, in de gevallen van overlijden, tot en met de maand waarin de schriftelijke aangifte deswege bij de Administratie van Financien wordt ingeleverd, en alzoo bij twaalfde gedeelten, en in het tweede bedoelde geval, tot het einde des kwartaals waarin het vertrek plaats vindt, en alzoo berekend bij vierde gedeelten.
Geene andere afschríjvingen, hetzij ter zake van het verlaten van een beroep of uit andere hoofde, worden verleend.
| |
| |
| |
Art. 10.
De Patentpligtigen zijn een afzonderlijk regt verschuldigd voor ieder bedrijf, beroep of handwerk door hen uitgeoefend wordende, ten zij die bedrijven met elkander verwant zijn, dat is: algemeen en gewoonlijk te zamen vereenigd uitgeoefend worden, in welk geval het regt geregeld wordt naar de voordeelen en winsten, welke deze vereenigde bedrijven geacht worden te zamen op te leveren; mogende echter de belasting niet klimmen boven het hoogste, noch dalen beneden het laagste regt, voor het hoogst belastbare der verwante beroepen of bedrijven bepaald.
| |
Art. 11.
Wegens ieder beroep zal slechts één Patent worden vereischt, ongeacht het bestaan van medeteekenende deelgenooten.
Echter is elk dier deelgenooten verpligt zich van een afschrift van het Patent te voorzien.
| |
Art. 12.
Behoudens hetgeen te dezen aanzien bij de volgende tabellen afzonderlijk is bepaald, worden de Patentpligtigen van tabel 2 en 3, die hun beroep, handel, nering of bedrijf reeds in het onmiddellijk voorafgaande jaar hebben uitgeoefend, aangeslagen in evenredigheid van de uitgebreidheid en den toestand van gezegden hunnen handel of beroep, zoo als die in het voorgaande dienstjaar geweest is of geacht wordt geweest te zijn.
Zij die eenigen handel of beroep aanvangen, hetwelk door
| |
| |
hen in het voorafgaande dienstjaar niet werd uitgeoefend, worden aangeslagen naar de waarschijnlijke uitgebreidheid der door hen te ondernemen zaken.
Ter regeling van de belasting voor de Patentschuldigen, niet bij het 1ste lid van dit artikel bedoeld, wordt de toestand van hun beroep, zoodanig als dezelve dadelijk is, ten regel van den aanslag genomen.
| |
Art. 13.
Ter regeling van het bedrag der belasting voor de beroepen en bedrijven, in de tabellen 1, 2 en 3 opgenoemd, worden bij die tabellen een of meer klassen aangewezen, waaronder ieder dier beroepen of bedrijven moet worden gebragt.
De Patentpligtigen, voor welker beroepen verschillende klassen zijn aangewezen, zonder dat daarbij tevens bepaalde omstandigheden tot regeling der klassificatie worden vastgesteld, moeten door de na te melden Commissie worden gerangschikt in diegene der voor dezelve opengestelde klassen, waarin zij geacht worden te behooren, naar mate van de uitgebreidheid en winstgevendheid van hunne zaken, handel of beroep in vergelijking met die van anderen, welke hetzelfde beroep uitoefenen.
| |
Art. 14.
De verklaringen der Patentpligtigen, bedoeld bij art. 5, worden onderzocht en beoordeeld door eene Commissie tot de Patenten, welke zamengesteld wordt uit:
| |
| |
den Administrateur van Financien, als Voorzitter;
een Lid uit den Kolonialen Raad, en drie notabele Ingezetenen, die jaarlijks tot dat einde door den Gouverneur worden benoemd en in voorzegde hoedanigheid beëedigd.
Aan de Commissie kan een Scriba worden toegevoegd.
| |
Art. 15.
De bij het vorige artikel bedoelde Commissie bepaalt vervolgens, bij aanteekening op de verklaringen der Patentpligtigen, de klassen of regten in of tot welke zij, naar de regelen dezer ordonnantie, behooren te worden aangeslagen.
De Commissie maakt verder de toepassing van de bij de art. 4 en 10 voorkomende bepalingen aangaande de vrijstellingen en de verwantschap der beroepen.
Zij heeft de bevoegdheid voor zich te roepen de Patentpligtigen, van welke zij eenige opheldering omtrent den aard en de uitgebreidheid van derzelver beroep meenen noodig te hebben.
Zij is mede bevoegd en zelfs gehouden, om bij het doen van aanslag, af te wijken van de opgaven en verklaringen der Patentpligtigen, ingeval zij, op grond van de algemeene bekendheid, mogt vermeenen aan de naauwkeurigheid dier opgaven te moeten twijfelen.
Eindelijk heeft de Commissie het vermogen, om degenen, die zich niet, of niet behoorlijk tot bekoming van het Patent mogten hebben aangemeld, en echter volgens de algemeene bekendheid Patentpligtig zijn, ambtshalve aan te slaan, onverminderd de boete, welke wegens het verzuimen van aan- | |
| |
gifte of het doen van valsche of onnaauwkeurige aangifte mogt zijn verbeurd.
| |
Art. 16.
De werkzaamheden, in het voorgaande artikel omschreven, afgeloopen zijnde, wordt de zakelijke inhoud der verklaringen met de daarop aangeteekende klassificatien der Commissie in een register overgebragt.
Uit dit register, hetwelk mede dient tot leiddraad voor de Politie en ten gebruike van de ambtenaren en bedienden, met de zorg der behoorlijke uitvoering dezer wet belast, worden de belastingskohieren opgemaakt, welke vervolgens door den Gouverneur worden executoir verklaard.
| |
Art. 17.
Zij die zich met hunnen aanslag bezwaard vinden, moeten hunne schriftelijke reclamatien deswege, mits uiterlijk binnen twee maanden na de executoir-verklaring van het kohier, aan den Gouverneur indienen.
Voor de reclames, welke na onderzoek gegrond mogten worden bevonden, worden de ter Secretarie betaalde emolumenten en zegelregt terug gegeven, en wordt de daarop genomene beschikking geschreven op ongezegeld papier.
| |
Art. 18.
Uit het in art. 16 bedoelde register worden de acten van Patent door den Kolonialen Ontvanger en Betaalmeester opgemaakt, en moeten, na daarvan gedane annonce in het Gou- | |
| |
vernements-Advertentieblad, door de belanghebbenden ten zijnen kantore worden geligt.
| |
Art. 19.
In alle openbare acten, die de Patentpligtigen als zoodanig betreffen, moet het Patent worden vermeld met aanduiding van deszelfs dagteekening, nommer en het beroep waarvoor en den tijd waarover hetzelve is uitgegeven, op eene boete van f 25, te verbeuren door hem, ten wiens overstaan de acte is gepasseerd.
| |
Art. 20,
In twistgedingen ter zake van eenigen aan het Patentregt onderhevigen handel of beroep, moet de aanlegger of gedaagde het Patent of een afschrift daarvan overleggen, op verbeurte eener boete van f 50 (vijftig gulden).
| |
Art. 21.
Het Patentregt wordt betaald:
a. | Door Administrateurs of beheerders van plantagien maandelijks, en wel in dier voege, dat zij vóór den 15den het door hen over de afgeloopen maand verschuldigde voldoen. |
b. | Door de reizende kooplieden dadelijk bij de afgifte van het Patent, kunnende zoodanige Patenten op schriftelijke aanvrage van belanghebbenden worden verlengd, mits tegen betaling der regten en tegen niet minder dan de laagst opengestelde klasse. |
| |
| |
c. | Door alle overige Patentpligtigen in twee gelijke termijnen, waarvan de eerste vervalt den laatsten Maart en de tweede of laatste op den laatsten Julij van het dienstjaar. |
Indien de aanslagen naar tijdsgelang van de onder lett. c bedoelde Patentpligtigen slechts over één of twee kwartalen loopen, worden dezelve dadelijk in hun geheel betaald. De aanslagen voor drie kwartalen worden betaald de helft vóór of op ultimo Julij, en de wederhelft vóór of op ultimo September.
| |
Art. 22.
De Patentpligtigen, die in gebreke blijven het verschuldigde vóór of op de vervaldagen aan te zuiveren, worden bij parate executie, op de in de Kolonie gebruikelijke wijze, tot de betaling vervolgd.
| |
Art. 23.
De aan het regt van Patent onderhevige personen, die na den afloop van den tijd, tot het doen der aangifte bepaald, bevonden worden zich niet of door valsche, onnaauwkeurige of onvolledige aangiften niet behoorlijk van hunne verpligtingen ten aanzien dier aangifte te hebben gekweten, vervallen telken reize, wanneer hun verzuim of hunne overtreding wordt ontdekt, in eene boete van niet minder dan f 25 en niet meer dan f 300.
Het uitoefenen van een beroep of bedrijf, zonder deswege van een Patent te zijn voorzien, wordt gestraft met eene boete van f 50 tot f 200.
| |
| |
Zij die bevonden worden op eene bedriegelijke wijze gebruik te hebben gemaakt van een anders Patent, worden gestraft met eene boete van f 100.
Bij wanbetaling der boeten wordt gevangenisstraf toegepast in elk der gevallen, voorzien bij het 1ste en 2de lid, voor den tijd van ééne maand, en in het geval, voorzien bij het 3de lid, voor den tijd van twee maanden.
| |
Art. 24.
Alle Patentpligten, alsmede zij, die zich van een afschrift van het Patent behooren te voorzien, zijn gehouden hun Patent of een wettig afschrift van hetzelve, telkens op de daartoe door bevoegde beambten gedane aanvrage, aan dezen te vertoonen, op verbeurte eener boete van f 25 voor iederen keer.
Kramers of ronddragers, onder no. 31 van tabel 2 omschreven, zijn daarenboven op eene boete van f 10 verpligt, hun Patent of een wettig afschrift van hetzelve met zich te voeren.
Hierin in gebreke wordende bevonden, worden hunne goederen ten hunnen koste en gevaar in bewaring genomen, tot dat zij zich van hunne verpligtingen hebben gekweten of daarvoor behoorlijken borgtogt gesteld hebben ten genoege van den Administrateur van Financien.
| |
Art. 25.
De zorg, dat niemand, die eenig aan het Patentregt onderhevig beroep uitoefent, zich aan de verpligtingen, hem bij
| |
| |
deze wet opgelegd, onttrekke, wordt in het bijzonder opgedragen aan de ambtenaren der Politie. Zij zijn gehouden van alle overtredingen, tegen de bepalingen dezer wet begaan, op te maken schriftelijk verslag of proces-verbaal, en zulks op den eed, door hen bij de aanvaarding hunner bediening afgelegd.
De Ambtenaren, die tot de Financiële Administratie behooren, zijn mede geregtigd tot het constateren van gezegde overtredingen, mits het vorenstaande in acht nemende.
De processen-verbaal, ter voorschreven zake opgemaakt, worden in regten geloofd, tot dat het tegendeel daarvan bewezen wordt.
| |
Art. 26.
De boeten, ten gevolge dezer ordonnantie ingevorderd, worden voor de helft genoten door de opstellers van het proces-verbaal, en gelijkelijk onder hen verdeeld.
De wederhelft wordt als bate aan de koloniale kas verantwoord.
| |
Art. 27.
De actien, wegens overtredingen uit deze ordonnantie voortvloeijende, worden door het Publiek Ministerie vervolgd, op den voet en de wijze bij de koloniale regtspleging bepaald.
Na verloop van tweejaren worden dezelve als verjaard beschouwd.
| |
Art. 28.
De tegenwoordige ordonnantie treedt den 1sten Januarij 1857 in werking.
Met gezegd tijdstip worden alle vroegere reglementen en bepalingen omtrent dit onderwerp als vervallen beschouwd.
|
|