voor, het honderdduizendste deel, onder den naam van mètre of meter, als eenheid der lengtemaat aan te nemen. De wettige lengte van deze eenheid bij een temperatuur van 0° C. is dus 443296 oude Parijsche lijnen of één 40 millioenste deel van den meridiaan. Het origineel, een ètalon à bout, een platinastaaf, waarop de lengte tusschen twee vlakken is aangegeven, wordt te Parijs in het Archief van het Observatorium bewaard, en dient daar tot vergelijking met andere standaards. De Fransche republiek meende in dezen Meter een onveranderlijken grondslag voor een maat- en gewichtstelsel gevonden te hebben, doch vooreerst is uit latere graadmetingen gebleken, dat er eene onnauwkeurigheid in de berekening heeft plaats gehad, en ten tweede heeft eene betere kennis der aarde en de natuurwetten ons geleerd, dat de omtrek der aarde geen onveranderlijke grootheid is. Een Pruisische graadmeting, in 1863 verricht, bevestigde dan ook inderdaad de onjuistheid van den étalion. Later, in 1875, werd te Parijs in de zoogenaamde Meterconventie besloten tot de vervaardiging van nieuwe interconventie prototypen van den Meter en het Kilogram, die bewaard zouden worden in een op te richten ‘Internationaal bureau voor maten en gewichten’, eene wetenschappelijke instelling, bekostigd en onderhouden op gemeenschappelijke kosten van alle Staten, welke deel hadden genomen aan de Conventie. Dit verdrag trad in werking op 1 Januari 1876 tusschen 17 Staten, namelijk: Frankrijk, het Duitsche Rijk, Oostenrijk-Hongarije, Nederland, Belgie, Brazilië, de Argentijnsche Republiek, Denemarken, Spanje, de Vereenigde Staten van Amerika, Italië, Peru, Portugal, Rusland, Zweden en Noorwegen, Zwitserland, Turkije, Venezuela; aan andere Staten blijft de toetreding open; verschillende sloten later zich dan ook aan.
Verschillende landen hebben voor de metrieke maten de benamingen hunner oude maten behouden.
Zoo spreekt men in Duitschland van een ‘nieuwe duim’ (1 cM) een ‘streep’ (1 mM) een ‘ketting’ (1 DM.)
Het Metrieke Stelsel werd bij K.B. van 15 Maart 1871 No. 22 G.B. No. 3 in Suriname ingevoerd.
Bij verordeningen van 30 December 1916 (G.B. 1917 Nos. 78 en 79) werden de voorschriften in hoofdzaak met het oog op den ijk, gewijzigd en in overeenstemming gebracht met de Nederlandsche. Deze verordeningen zijn echter eerst 1 Januari 1922 in werking gebracht, (G.B. 1921 Nos. 34 en 35), terwijl bij G.B. No. 36/38 uitvoeringsvoorschriften zijn gegeven.