opleiding tot landmeter ontving hij dan ook o.a. van den heer Muller wien hij, niettegenstaande in den loop der tijden veel gedachtenwrijving tusschen deze twee Suriname's beste zonen ontstond, steeds bleef liefhebben en waardeeren en waarvan blijk wordt gegeven door de door Van Ommeren geschreven biographie van dezen grooten Surinamer.
Het beroep van landmeter waartoe hij, na afgelegd examen, in 1895 werd toegelaten, schonk hem echter op den duur geen bevrediging; hij gevoelde zich meer aangetrokken door de journalistiek. Reeds als jongeling waren tal van artikelen van zijn hand verschenen in het periodiek ‘Kennis Adelt’ en in ‘De Nieuwe Surinaamsche Courant.’ Toen reeds gaf Van Ommeren blijk van groote zeggenskracht en fijne taalkennis, welke zich in de latere jaren bizonder ontwikkelde, dank zijn omgang met Dr. Guillaume Vanier, die de beweging van '80 in Nederland had medegemaakt en, zelf niet van litteratorische aanleg ontbloot, vele vrienden had onder die jonge litteratoren en die tijdgeest op dit gebied in Suriname zijn intrede deed maken.
In 1904 werd, toen de heer David Morpurgo, redacteur en eigenaar van het nieuwsblad ‘Suriname’, om gezondheidsredenen de redactie in andere handen wenschte over te dragen, Van Ommeren daartoe aangezocht, van wie de roep uitging dat hij een goed stilist was en de dingen durfde zeggen, zooals ze door hem werden ingezien, zonder aanzien des persoons.
Gedurende de jaren waarin hij de redactie van het blad voerde, had hij de gelegenheid zich te ontplooien, en blijken te geven van levendige stijl, groote woordenrijkdom en woordenkeus, scherp verstand en groote scherpzinnigheid.
Hij kon verpletteren onder de mokerslagen van zijn bijtende spot, diep wonden met al de scherpte van zijn woord en pen, want hij was een trouwe vriend, maar ook een geweldig en hartstochtelijk tegenstander. Hij streed echter met eerlijke wapens en nooit wierp hij met vuil. Gehaat was hij dan ook niet, maar wel gevreesd, omdat zelfs zij die door hem aangevallen werden, wisten dat hij geloofde in de rechtmatigheid van zijn aanval; nooit werd dan ook aan zijn eerlijkheid getwijfeld.
Hoe Van Ommeren verder zijn plicht als journalist opvatte en uitvoerde, kan blijken uit de courantenboeken van ‘Suriname’ en zal, naar wij hopen, te zijner tijd door de een of andere geschiedschrijver worden geboekstaafd.
Wij willen nog memoreeren wat Harry van Omme-