| |
Bauxietverordening.
VERORDENING van 27 Maart 1918 (G.B. 1919 No. 76), houdende bepalingen omtrent het doen van onderzoek naar de aanwezigheid en omtrent het ontginnen van bauxiet in of op den bodem van Suriname, zooals zij luidt na de daarin bij de verordening van 24 November, 1919 (G.B. No. 78) aangebrachte wijzigingen.
Algemeneene bepalingen.
Art. 1.
(1) Tot het doen van onderzoek naar de aanwezigheid en het ontginnen van bauxiet, worden geene vergunningen en concessies uitgegeven op den voet van de verordening van:
a. 7 September 1882 (G.B. No. 19), houdende bepalingen omtrent het doen van onderzoek naar de aanwezigheid en omtrent het ontginnen van delfstoffen in of op den bodem van Suriname, zooals zij luidt na de sedert daarin aangebrachte wijzigingen en aanvullingen, laatstelijk bij verordening van 30 Augutus 1916 (G.B. No. 61);
b. 1 December 1894 (G.B. 1895 NO. 7), betreffende exploitatie van delfstoffen in bevaarbare kreeken en stroomen gelijk zij luidt na de sedert daarin aangebachte
| |
| |
wijzingen en aanvullingen, laatstelijk bij verordening van 15 Maart 1908 (G.B. No. 32).
(2) Vergunningen en concessien, die verleend worden op den voet van die verordeningen, geven derhalve geen recht op het doen van onderzoek naar de aanwezigheid of het ontginnen van bauxiet. Dit recht ontstaat uitsluitend uit kracht van de voorschriften van deze verordening.
| |
Art. 2.
(1) Houders van vergunning tot het doen van onderzoek naar de aanwezigheid van bauxiet kunnen alleen zijn:
Nederlanders,
ingezetenen van Nederland,
ingezetenen van Suriname,
vennootschappen in Nederland gevestigd,
vennootschappen in Suriname gevestigd.
(2) Houders van concessien tot ontgining van bauxiet kunnen uitsluitend zijn vennootschappen, in Nederland of in Suriname gevestigd.
(3) De houder van eene vergunning of van eene concessie, die niet in de kolonie gevestigd is, moet aldaar voortdurend vertegenwoordigd zijn.
(3) De vergunning of de concessie vervalt van rechtswege:
a. wanneer de houder ophoudt aan de in het eerste of het tweede lid van dit artikel gestelde eischen te voldoen;
b. bij overlijden van den houder ten aanzien van de rechtverkrijgenden, die niet binnen den termijn van een jaar hebben doen blijken aan de in het eerste of het tweede lid van dit artikel gestelde eischen te voldoen.
(5) Geschillen nopens het voldoen aan de vereischten van dit artikel worden beslist door den rechter, op de wijze geregeld bij Koloniale verordening.
| |
Art. 3.
(1) De Gouverneur is bevoegd, den Raad van Bestuur gehoord, streken of terreinen voor het doen van onderzoek naar de aanwezigheid of voor het ontginnen van bauxiet, rechtstreeks of middellijk van Landswege, of voor uitgifte onder bijzondere voorwaarden te reserveeren.
(2) De in het eerste lid bedoelde voorwaarden worden bij of krachtens koloniale verordening gesteld.
| |
Van het onderzoek.
Art. 4.
(1) De aanvragen om vergunning tot onderzoek naar
| |
| |
de aanwezigheid van bauxiet moeten worden gedaan overeenkomstig art. 3 van de verordening van 7 September 1882 (G.B. No. 19), zooals dat artikel luidt blijkens G.B. 1905 No. 1;
(2) Alle op denzelfden dag tusschen des voormiddags 8 uur en des namiddags 1 uur bij den Gouverneur ingekomen verzoekschriften om vergunning tot het doen van onderzoek naar de aanwezigheid van bauxiet, met uitzondering van die, bedoeld in het 7e lid van dit artikel, worden beschouwd als gelijktijdig te zijn ingediend.
(3) Betreffen die verzoekschriften dezelfde terreinen of gedeelten van eenzelfde terrein, dan wordt de rangorde, waarin die aanvragen voor toewijzing in aanmerking komen - wanneer zij overigens voldoen aan de voorschriften van deze verordening - bepaald door het lot; met dien verstande, dat eene aanvraag om concessie tot ontginning voorrang heeft boven eene aanvraag om vergunning tot het doen van onderzoek.
(4) De loting geschiedt in het openbaar door den beheerder der domeinen of door een daartoe door dezen aangewezen ambtenaar op een door den beheerder der domeinen minstens 3 dagen te voren in het Gouvernements Advertentieblad bekend te maken plaats, dag en uur.
(5) Bezwaren tegen eene gehouden loting worden dadelijk na afloop daarvan aan dengene, die de loting verricht heeft, mondeling en in het openbaar kenbaar gemaakt en bovendien uiterlijk den eerstvolgenden werkdag schriftelijk bij den Gouverneur ingediend, die indien daartoe aanleiding bestaat den uitslag der loting nietig verklaart en haar opnieuw doet plaats hebben op den voet van het vorige lid.
(6) De aanvrager, wien een gedeelte van de aangevraagde oppervlakte als gevolg van de in het 3e en 4e lid hierboven bedoelde loting ontvalt, blijft naar de bij die loting verkregen rangorde gedurende dertig dagen de voorkeur behouden voor de overblijvende oppervlakte, voor zoover grootte, ligging en gesteldheid daarvan op den voet van deze verordening inwilliging van het verzoek toelaat.
(7) Binnen den in het vorige lid genoemden termijn wendt hij zich voor die oppervlakte tot den Gouverneur bij gewijzigd verzoekschrift, op den voet van art. 3 der verordening van 7 September 1882 (G.B. No. 19), zooals dat artikel luidt blijkens G.B. 1905 No. 1.
| |
| |
| |
Art. 5.
(1) De Gouverneur is bevoegd, den Raad van Bestuur gehoord en met opgaaf van redenen, elke aanvraag om vergunning tot het doen van onderzoek naar de aanwezigheid van bauxiet in of op domeingrond af te wijzen.
(2) De vergunning wordt niet verleend voor eene grootere oppervlakte dan van vijftig duizend Hectaren, noch voor eene kleinere oppervlakte dan van vijf duizend Hectaren.
(3) Meerdere vergunningen kunnen aan denzelfden persoon worden verleend, mits tezamen voor geene grootere oppervlakte dan vijftig duizend Hectaren.
(4) De vergunning wordt niet verleend voor terreinen, waarvoor eene vergunning tot het doen van onderzoek naar de aanwezigheid van of concessie tot ontginning van bauxiet of andere delfstoffen verleend is geweest, vóórdat zes maanden na het vervallen van de vergunning of de concessie zijn verloopen.
(5) De vergunning wordt verleend voor den tijd van een jaar; in bijzondere gevallen, uitsluitend ter beoordeeling van den Gouverneur, kan zij ten hoogste met één jaar worden verlengd.
(6) De Gouverneur kan aan de vergunning de door hem noodig geachte voorwaarden verbinden.
(7) De houder eener vergunning heeft de voorkeur om eene concessie te verkrijgen tot ontginning van een gedeelte of van de geheele oppervlakte, tot welker onderzoek hem vergunning is verleend, mits hij drie maanden vóór het einde van den vergunningstermijn het desbetreffende perceel inbrengt in eene vennootschap, voldoende aan de eischen gesteld in art. 2 van deze verordening, en zich tot den Gouverneur wendt op den voet van de artt. 11 en 3 van de verordening van 7 September 1882 (G.B. No. 19), zooals de artikelen zijn aangevuld en gewijzigd bij de verordeningen van 18 Maart 1908 (G.B. No. 31) en 22 Januari 1902 (G.B. No. 12).
| |
Art. 6.
(1) De houder eener vergunning is bevoegd de aan zijne vergunning verbonden en daaruit voortspruitende rechten over een gedeelte of de geheele oppervlakte zijner vergunning aan een ander over te dragen, mits hij de schriftelijke toestemming daartoe van den Gouverneur heeft verkregen, die alsdan den in de plaats tredenden verkrijger eene nieuwe vergunning tot onderzoek verleent
| |
| |
voor den nog te verloopen termijn der overgedragen ver gunning.
(2) De overdracht kan niet betreffen een gedeelte van het terrein, tot welks onderzoek vergunning is verleend, wanneer dat gedeelte eene oppervlakte van minder dan vijf duizend Hectaren heeft of indien een of meer terreinen van minder dan die uitgestrektheid aan den vergunning houder zouden blijven.
De toestemming tot overdracht wordt geweigerd, indien de in de plaats tredende verkrijger vergunning zou bekomen voor eene grootere oppervlakte dan van vijftig duizend Hectaren.
Overigens zijn op deze overdracht van toepassing de bepalingen van artt. 26 en 27 van de verordening van 7 September 1882 (G.B. No. 19), zooals die artikelen luiden blijkens G.B. 1905 No. 1.
Het volgens laatstgenoemd artikel bepaalde zegelrecht wordt voldaan bij het lichten der nieuwe vergunning.
| |
Van de ontginning.
Art. 7.
(1) De aanvragen om concessie tot het ontginnen van bauxiet moeten worden gedaan overeenkomstig art. 11 van de verordening van 1882 (G.B. No. 19) zooals dat artikel luidt ingevolge de verordening van 18 Maart 1908 (G.B. No. 31) met dien verstande, dat daarbij zal worden overgelegd eene kwitantie van storting in handen van den kolonialen ontvanger en betaalmeester of van een ander daartoe aangewezen ambtenaar, van hetgeen de aanvrager verschuldigd is ingevolge art. 8 van deze verordening.
(2) Geene concessie van domeingrond tot ontginning van bauxiet wordt uitgegeven voor minder dan een jaar en voor langer dan vijftig jaren noch voor eene oppervlakte van meer dan 125.000 Hectaren.
(3) Meerdere concessien kunnen aan dezelfde vennootschap worden verleend, mits te zamen voor geene grootere oppervlakte dan 125.000 Hectaren.
(4) Geene concessie wordt uitgegeven voor eene oppervlakte van minder dan 1000 HA., tenzij de plaatselijke gesteldheid het onmogelijk maakt deze beperking in acht te nemen.
| |
Art. 8.
(1) Aan de koloniale kas wordt vooruit betaald:
voor het eerste jaar 10 cents per hectare;
| |
| |
voor het tweede jaar 20 cents per hectare;
voor het derde jaar 50 cents per hectare;
voor het vierde jaar 75 cents per hectare;
voor elk volgend jaar een gulden per hectare.
(2) In geval de concessie voor langer dan een jaar wordt verleend, moet de retributie telken jare voldaan zijn ten minste 30 dagen voor den jaardag der concessie.
(3) Bij gebreke van die betaling vervalt de concessie op dien jaardag, behoudens de bevoegdheid aan den concessionaris toegekend bij art. 28 van de verordening van 7 September 1882 (G.B. No. 19), zooals dat artikel luidt blijkens G.B. 1905 No. 1.
(4) Den concessionaris, die de uitgestrektheid, waarvoor hij concessie heeft, wenscht te bespreken, wordt evenredige vermindering van retributie verleend, mits hij ten minste veertig dagen, voor den jaardag der concessie, aan den Gouverneur eene gezegelde verklaring indient, inhoudende de aanwijzing van de ligging en de vlaktemaat van het terrein, hetwelk hij verlangt te behouden, onder overlegging eener figuratieve kaart in duplo, als bedoeld bij het derde lid van art. 11 van de verordening van 7 September 1882 (G.B. No. 19), zooals dat artikel luidt ingevolge de verordening van 18 Maart 1908 (G.B. No. 31), van welke kaart een gewaarmerkt exemplaar aan den concessionaris wordt teruggeven.
(5) Zoodanige verklaring heeft geenerlei gevolg, wanneer daarvoor volgens de bijgevoegde kaart een of meer terreinen van minder dan 1000 H.A. zouden vrij komen of aan den concessionaris blijven.
(6) Buiten deze gevallen heeft zij tengevolge, dat de concessie voor het vervolg is beperkt tot het bij de verklaring aangewezen terrein.
(7) Een eerste beperking sluit de bevoegdheid tot latere beperkingen niet uit.
(8) Concessie wordt niet verleend voor terreinen, waarvoor eene vergunning tot het doen van onderzoek naar de aanwezigheid of concessie tot ontginning van bauxiet of delfstoffen verleend is geweest, voordat zes maanden na het vervallen van de vergunning of de concessie zijn verloopen.
| |
Art. 9.
(1) De concessionaris is verplicht, binnen een jaar, nadat de concessie is verleend, met de ontginning een aanvang te maken en haar geregeld voort te zetten.
| |
| |
(2) De Gouverneur is echter bevoegd, in buitengewone gevallen, vergunning te verleen en tot afwijking van het bepaalde in het vorig lid.
| |
Art. 10.
(1) Hij, die een of meer concessie tot exploitatie van bauxiet heeft verkregen, is verplicht gedurende vijf jaren jaarlijks, te rekenen van den ingang der eerstverkregen concessie, minstens 20 ton van 1000 K.G. voor elke 100 H.A. of gedeelten van 100 H.A., berekend naar de gezamenlijke oppervlakte van de hem in concessie afgestane terreinen. te winnen.
(2) Na het vijfde jaar moet de jaarlijksche minimumopbrengst in het vorige lid bedoeld, bedragen 10 ton van 1000 K.G. per H.A.
(3) Boven het in art. 8 bedoelde concessierecht is de concessionaris verplicht van bauxiet op domeingrond gewonnen, bij uitvoer in welken vorm ook, hetzij gezuiverd, hetzij met andere bestanddeelen vermengd, aan de koloniale kas te betalen eene retributie van 25 cents per ton van 1000 K.G. of gedeelten van een ton.
(4) De Gouverneur bepaalt na het vijfde concessiejaar, met inachtneming van het voorkomende in het tweede lid, voor elke concessie de minimum totaaljaaropbrengst.
(5) De Gouverneur kan, den Raad van Bestuur gehoord en met opgaaf van redenen, ontheffing verleenen van de vorige leden bedoelde minima.
(6) Door den Gouverneur worden, den Raad van Bestuur gehoord, de noodige voorschriften omtrent het toezicht op de naleving van deze bepalingen gegeven.
(7) Wanneer gedurende vijf jaren zonder eene vergunning, als bedoeld in het tweede lid van art. 9, geen der in concessie afgestane terreinen ontgonnen is of niet jaarlijks de gestelde hoeveelheden gewonnen zijn, is de Gouverneur bevoogd, den Raad van Bestnur gehoord en met opgaaf van redenen, de concessies voor die terreinen in te trekken.
| |
Art. 11.
(1) De concessionaris heeft geen recht op het in concessie afgestane terrein andere delfstoffen te ontginnen dan bauxiet.
(2) De Gouverneur is bevoegd om ook aan anderen vergunning tot het doen van onderzoek naar de aanwezigheid of concessie tot ontginning van andere delfstoffen dan bauxiet en vergunningen of concessie tot andere
| |
| |
doeleinden te verleen en op het in concessie afstane terrein.
(3) De concessionaris is verplicht houders van de hierboven bedoelde vergunningen of concessien, verleend voor of na de totstandkoming van deze verordening op het terrein toe te laten.
(4) De Gouverneur stelt den concessionaris in kennis met de hierboven bedoelde vergunningen en concessien, voor zoover die verleend worden na de inwerkingtreding dezer verordening.
| |
Art. 12.
(1) De concessionaris is bevoegd zijne concessie tot ontginning aan een ander over te dragen, mits hij de schriftelijke toestemming van den Gouverneur daartoe heeft verkregen, die alsdan den in de plaats tredenden verkrijger eene nieuwe concessie tot ontginning afgeeft, voor den nog te verloopen termijn der overgedragen concessie.
(2) De toestemming tot overdracht wordt geweigerd indien de in de plaats tredende verkrijger concessie zou bekomen voor eene grootere oppervlakte dan van 125 000 HA. Overigens zijn op deze overdracht van toepassing de artt. 26 en 27 van de verordening van 7 September 1882 (G.B. No. 19), zooals zij luiden blijkens G.B. 1905 No. 1.
| |
Toepasselijkverklaring van bepalingen der delfstoffenverordening.
Art. 13.
Ten aanzien van het onderzoek naar de aanwezigheid en de ontginning van bauxiet zijn nevens de voorschriften van deze verordening toepasselijk de bepalingen ten aanzien van het doen van onderzoek naar de aanwezigheid en het ontginnen van delfstoffen in 't algemeen gegeven, in de artt, 1, 2, 5, 7, 7bis. 10, 10bis, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 19, 20, 21, 22, 23, 28, 29, 30, 31, 32, 33, 34 en 35 van de verordening van 7 September 1882 (G.B. No. 19), zooals deze luidt na de daarin aangebrachte wijzigingen en aanvullingen, laatstelijk bij verordening van 30 Augustus 1916 (G.B. No. 61), zoomede de in de eerstgenoemde verordening in Afdeeling VI opgenomen strafbepalingen, voor zoover die betreffen de bovengenoemde artikelen.
| |
| |
| |
Overgangsbepalingen.
Art. 14.
(1) Zij, die op het tijdstip der indiening van deze verordening aan de Koloniale Staten, houder zijn van eene vergunning tot het doen van onderzoek naar de aanwezigheid van delfstoffen, behouden ten aanzien van het onderzoek naar bauxiet voor den verderen duur van den vergunningstermijn, doch uiterlijk gedurende een jaar na de inwerkingtreding van die verordening, de voorkeur, bedoeld bij het 5e lid van art. 4 der verordening van 7 September 1882 (G.B. No. 19), zooals dat artikel luidt blijkens G.B. 1905 No. 1.
Zij zullen echter geene concessie tot ontginning van bauxiet kunnen verkrijgen dan op den voet van deze verordening.
(2) Zij, die op het tijdstip van de indiening van deze verordening aan de Koloniale Staten, houder zijn van eene concessie, tot ontginning van delfstoffen en in of op het in concessie afgestane terrein bauxiet wenschen te ontginnen, hebben gedurende een jaar, gerekend van den dag waarop deze verordening in werking treedt, het recht van voorkeur om dat terrein aan te vragen tot ontginning van bauxiet, mits overigens voldaan wordt aan de voorschriften van deze verordening.
(3) De in de beide voorgaande leden bedoelde rechten van voorkeur gaan voor den daar genoemden termijn over op hem, aan wien de vergunning of de concessie mocht zijn of worden overgedragen.
| |
Slotbepaling.
Art. 15.
(1) Deze verordening treedt in werking op een nader door den Gouverneur te bepalen tijdstip.
(2) Zij kan worden aangehaald onder den naam van Bauxietverordening 1919’.
|
|