| |
| |
| |
Wouterus van Esveld.
Wouterus van Esveld behoeft maar te worden genoemd en er rijzen bij hen, die Suriname van 1882 tot heden hebben gekend, allerlei vriendelijke herinneringen op, die in helder licht plaatsen het feit, dat die man, eens als een onbekende in de kolonie gekomen, zich een eervolle plaats heeft weten te veroveren in hare maatschappij.
Hij is geworden een kolonist van de beste soort. Want, kwam hij om de belangen te behartigen eener financieële instelling en voor haar winsten te behalen, hij is geworden een burger van Suriname, die dat schoone tropische land liefhad.
Hoevele jaren heeft hij zich niet beijverd voor alles water te doen viel, de verwachtingen omtrent de toekomst zoo warm als één gekoesterd, mee gezorgd en mee gestreefd met hen, die iets op 't oog hadden in stad of district en ook na de grootste teleurstellingen, toch nooit opgehouden een grootsch verschiet te verwachten.
Het is niet noodig voor tijdgenooten in bijzonderheden af te dalen en zijn eigenlijk hoogst eenvoudig leven te beschrijven; doch voor de jongeren en voor wie na ons zijn gekomen en zullen komen is 't noodig in korte trekken den man en zijn werk te schetsen. En, wie van die verre landen niets heeft gezien en zich misschien niet al te best eene voorstelling kan maken van zoo'n koloniaal bestaan in de West zal zich daardoor kunnen overtuigen, wat een goed en gelukkig leven daar te vinden is, wanneer men er niet alleen zijn ambt waarneemt en er een pensioen verdient, doch er zich goed thuis gaat gevoelen en er wortel schiet.
***
Van Esveld werd geboren te Amersfoort den 26sten Mei 1844. Wie zijne familie wel eens mocht ontmoeten, heeft zeker wel gedacht, dat het een flink en degelijk ordelijk huis moet geweest zijn, waaruit die mannen en vrouwen zijn voortgekomen. De lief gelegen provinciestad, op de grens van 't Gooi en de Veluwe, is bekend om zijne goede scholen; van die hebben de jongelieden, heeft onze van Esveld eene goede opleiding ontvangen, die, aangevuld door latere studie en velerlei praktijk, hem bekwaam maakte om veel en uitnemend werk te verrichten.
Aanvankelijk was 't onderwijs de bestemming. Merkwaardig, Hoe ons van Esveld voor te stellen, staande voor eene klasse van de Lagere School? Ook dat zou best gegaan zijn, als niet Telegrafie en Post hem meer hadden aangetrokken. Met groote opgewektheid legde hij zich op dat vak toe. Ook met succes.
| |
| |
Reeds in 1873 werd hij te Goor en in 1876 te Hengelo directeur van 't Post- en Telegraafkantoor.
Vijf onvergetelijke en gelukkige jaren bracht hij, reeds gehuwd met Mej. Maria Hermina Christina de Haan, eene Amerfoortsche ook, daar in Twente door. Beiden knoopten er vriendschapsbanden, die hun gelukkig leven toen rijker deden worden en steeds hunne waarde voor hen behielden.
Met groote ingenomenheid spraken zij vaak van dien tijd, toen zij, overeenstemmende in opgeruimdheid en gezelligheid ook hun toenmalig huis tot een middelpunt van gezellig verkeer maakten. Van Esveld was een buitenman in zijn hart. De natuur van den Overijselschen Achterhoek trok hem aan. En, ofschoon wij 't niet weten, kunnen wij wel vermoeden, dat hij er zich de rechte man op de rechte plaats toonde.
Eene toevallige ontmoeting was de aanleiding tot eene verandering van loopbaan.
Mr. A. Kerdijk, destijds bezig met de oprichting van de Rijks-Postspaarbank, kwam in den winter van 1880/81 op het Nut te Hengelo lezen. Deze leerde bij die gelegenheid den jongen postdirecteur kennen en zag in hem eenen geschikten medearbeider aan de belangrijke Instelling, waarvoor hij zich met zijne groote energie en zijn warm hart beijverde. Hij wist hem te doen benoemen tot hoofd-commies aan de Spaarbank, eene aanstelling, die, behalve dat zij eene eervolle onderscheiding was, en veel aanlokkelijks had, ook een schoon voornitzicht voor latere promotie opende. En, ofschoon van Esveld slechts korten tijd, van Maart '81 tot het volgende jaar Juni te Amsterdam onder Mr. Kerdijk werkte, heeft hij steeds op hoogen prijs gesteld dat te kunnen doen en zoo in nadere betrekking te zijn gekomen met dien zoo rijk begaafden man. En dat deze hem waardeerde en later zijn vriend is gebleven spreekt niet weinig voor van Esveld.
Toen de Surinaamsche Bankdirecteur, na jaren in Amsterdam teruggekeerd nog in het Hotel des Pays-Bas met zijne vrouw logeerde, kwam de vroegere chef met diens vrouw hen bezoeken en werd er een aangename dag doorleefd; van welk samenzijn van Esveld daarna met groote ingenomenheid sprak.
***
Of de betrekking van President-Directeur aan de Surinaamsche Bank te Paramaribo door hem is gezocht, dan wel of ze ongezocht hem werd aangeboden? Ik vermoed het laatste en dat de Indische Mercuur dus terecht in haar levensbericht spreekt van den roep zijner bekwaamheden als oorzaak van de benoeming. Dat ze hem gewerd bewijst in ieder geval, dat hij zich in den korten tijd zijner werkzaamheid te Amsterdam een goeden naam had weten te verwerven. Niet iedereen juichte dat gaan naar 't vooral toen nog zoo weinig gekende en dikwijls
| |
| |
verkeerd beoordeelde Suriname toe. Ik meen wel eens te hebben opgevangen, dat Kerdijk hem dien stap ontraadde.
Van Esveld vond echter het vooruitzicht hem geopend aannemelijk genoeg. Zeker, ten eerste om de nieuwe positie en de finantieele voordeelen er aan verbonden, doch ook wel eenigszins omdat het een gaan was naar een vreemde wereld.
Wie in die dagen 't voor hun een zwaar stuk hebben gevonden, zoo ver weg te gaan, naar dat land der ‘Arouwakken’, zooals men na de tentoonstelling van 1883 en met het oog op die primietieve heeren en dames in het Surinaamsche negerdorp toen te zien, 't wel eens noemde, hebben daarmede bewezen hem niet goed te kennen. Ongetwijfeld ging hij zelf, en ik meen ook zijne vrouw, er met opgewektheid heen. Ze waren er de menschen voor.
't Was destijds met 't reizen naar de West nog niet zoo gemakkelijk als tegenwoordig. Ge gaat nu in Amsterdam aan boord en zijt verzekerd, na eene rustige vaart met de elegante boot over ongeveer 16 dagen het saluutschot te zullen hooren, dat aan 't rustige Paramaribo de aankomst van de ‘directlijn’ vertelt.
De Van Esvelds hadden het later vaak over die reis per zeilschip The Charm, die er niet minder dan 60 dagen over deed en dan ook begon in Ymuiden met 10 dagen lang op wind te liggen wachten.
Een ander schip terzelfder tijd vertrokken kwam reeds na 28 dagen aan. Er begon dan ook onrust te heerschen over dat lange uitblijven van het schip. Of dat aan zijn naam beantwoordde? We weten 't volstrekt niet. Wat ons bekend geworden is van de zeilschepen naar West-Indië doet ons er niet al te stoute denkbeelden over vormen. Van Esveld was echter - daarvan kunnen wij ons overtuigd houden - een goed en gezellig passagier en zijne vrouw niet minder. Wie met hem in de kolonie wel eens op reis is geweest - en reizen deed hij gaarne - heeft zich nooit te beklagen gehad. Zijn oog stond open voor alles; zijne opgeruimdheid minderde niet onder het plagen van muskieten, hitt- en trimitieve slaapsalons; terwijl zijne natuurlijke spraakvaard gheid er ook niet onder leed.
De traagheid van The Charm noopte den aftredenden Directeur, den heer d'Angremond Sr., nog een half jaar langer te blijven, dan het plan was. Dientengevolge moest zijn opvolger voorloopig intrek nemen in eene gehuurde woning, die in de Heerenstraat, ‘allernaast’ den lateren winkel van Newsum. Eerst na dat halfjaar werd het groote huis betrokken, het Bankhuis in de Gravenstraat, waar wij allen den Heer en Mevrouw van Esveld gekend hebben en zij 20 gelukkige jaren mochten doorbrengen. Een zonnig bestaan; ook in figuurlijken zin!
Die woning prijkt in 't eenvoudige Paramaribo met een ongewonen glans; maar in mijn herinnering dankt zij hare
| |
| |
aantrekkelijkheid ook voor een niet gering deel aan de bewoners, die ik er gekend heb. Wie kan aan hen en dan aan dat huis met zijne vroolijke omgeving en gezellige vertrekken denken zonder een glimlach van ingenomenheid?
Het groote publiek kende alleen de beneden verdieping, waar de lokalen zich bevonden voor de werkzaamheden der Bank en het ruime, frissche kantoor, aan de zijde van 't erf, waar de directeurs zijn te vinden.
Daar heeft van Esveld als president-directeur zoo vele jaren, alleen onderbroken door een verlof naar Nederland voor een klein jaar, de belangen zijner instelling behartigd, hare operatie's geleid, de altijd toestroomende bezoekers te woord gestaan en steeds het voorrecht gehad, bijna sinds zijn optreden, in den heer d'Angremond Jr., broeder van den vertrekkenden, een collega naast zich te hebben, die door hem zeer werd gewaardeerd.
Van zijn arbeid aldaar zij vooral iets gezegd, iets ten minste, waardoor in 't licht treedt, wat deze voor de Bank zelve en inzonderheid voor de Kolonie en hare bewoners had te beteekenen.
In de nagenoeg 20 jaren, gedurende welke van Esveld aan de Surinaamsche Bank te Paramaribo werkzaam was, heeft hij met deze instelling allerlei up and downs, zooals de Kolonie steeds opleverde, mede gemaakt. Toen hij in 1882 kwam, was de suikercultuur wel niet meer wat zij vroeger was, doch de inkrimping nog niet zoo ver als wij, helaas, later hebben moeten aanschouwen. Toch was de ommekeer reeds aan den gang en voortaan niet meer te stuiten. Er werd toen alles verwacht van de cacao. En 't ging er ook goed mede. Er is een tijd geweest, in de laatste jaren vooral van de vorige eeuw, toen de opbrengst der verschiliende plantages eene groote aanmoediging was voor uitbreiding dier cultuur. Een lust was het, om bij de heeren planters te komen en hen te hooren vertellen van hun oogst en wat die worden kon. Men wist toen wel reeds van de krulloten af; ze hadden zich hier en daar vertoond, doch deden nog niet vreezen, dat zij de voorboden waren van een ramp, die de geheele schoone cacaocultuur met vernietiging zou bedrergen en de Kolonie, althans tijdelijk, in de diepste ellende dompelen.
Als de Liberia-koffie, die een 12 jaren geleden zooveel vooruitzicht scheen op te leveren, voor dien nood nu maar eene vergoeding had mogen oporengen! Maar het is in Suriname genoegzaam bekend, wat men zich van die cultuur had voorgespiegeld en de schatten. die sommigen aan beplanting en het aanschaffen van pelmolens en ander materiaal moesten besteden, het was alles op teleurstelling uitgeloopen, toen de markt voor de Liberia aanmerkelijk daalde, zoo zells, dat aan geene redelijke winst meer te denken viel.
Up and down! De goudexploitatie maakte er allerminst eene
| |
| |
uitzondering op. Toen Mr. de Savornin Lohman in 1898 zijne inaugureele rede hield, kon hij nog reden vinden, als zijne meening uit te spreken, dat men er met het goud wel komen zou. 't Scheen ook wel eens of wij van die zijde 't licht voor Suriname zagen aanbreken. Er zijn gelukkigen geweest. Hun voorspoed moedigde anderen aan en lokte gelukzoekers. Een opbloei van groote verwachtingen. Er kwam handel in placers. Maatschappijen en syndicaten rezen uit den grond en verdrongen zelfs elkander. Er kwam, met de goede oogsten der planters, opgewektheid allerwege. Helaas, om spoedig weer plaats te maken voor grooter neergedruktheid, dan ooit was gekend. En het waren al deze wederwaardigheden, die niet alleen voor de min of meerdere welvaart der burgerij van belang waren, maar ook voor de Bank en hare werkzaamheden eene groote beteekenis hadden.
Als goed Bankbeheerder reeds beleefde Van Esveld al die lotgevallen mede. Door zijn' arbeid was hij er bij betrokken. Maar iemand als hij voelde er zich ook om andere redenen bij betrokken; want al wat er in en voor de kolonie gedaan werd, was een voorwerp zijner warme belangstelling.
Elke onderneming, van welke iets was te verwachten, werd door hem met blijdschap begroet en, voor zoover 't in zijn vermogen lag, aangemoedigd.
Elk vleugje van voorspoed deed hem juichen en zijn vertrouwen in de toekomst stijgen.
Ik herinner mij hem in de jaren '97 en '98, toen er werkelijk kans scheen op rijke ontginning en nieuwe cultuur, bij eene wandeling langs den Waterkant eens te hebben hooren zeggen: ‘Over 25 jaar ligt deze reede vol schepen en is alles, zoover we langs deze rivier kunnen zien, kantoor en steiger.’
Zoo was de man. Een prettige optimist. Prettig voor hem en voor anderen.
Ook de zaken hadden er geene schade van. Waar anderen den moed lieten zinken, hield hij stand; wat velen hopeloos scheen, hij zou 't er nog eens wagen. Zoo deed hij, zoo raadde hij anderen. Zijn ruime blik deed hem nog kansen zien, als niemand iets anders dan ruïne vreesde. Een praktisch man, maar rijk bedeeld met goed vertrouwen en jeugdige opgewektheid.
De arbeid aan de Bank was niet zoo heel gemakkelijk. In Suriname loopen de dingen niet zoo bijster vlug; destijds vooral stuitte men op veel gebrekkigs.
Toen van Esveld in Suriname kwam, was de eerste rechtstreeksche stoomvaartverbinding nog ver te zoeken en aansluiting aan 't wereldtelegraafnet nog schier ondenkbaar. De verbindingen in de Kolonie zelve en die met de naast liggende plaatsen waren van dien aard, dat èn verkeer èn correspondentie zeer ontoereikend konden geacht worden. Dat alles is nu beter. De dagelijksche stoomvaart op de binnen- | |
| |
landsche wateren is toegenomen; de telefoon deed zijn intrede en breidde zijn net allengs uit; mailbooten, ook van buitenlandsche maatschappijen, doen Paramaribo geregeld aan; zij 't ook voor zeer veel geld kan nu burger en baukier des believend zich op de hoogte stellen van 't geen op beurzen en markt, in heel de wereld, voorvalt. Kolossale verbeteringen.
De heer van Esveld heeft ze nog mogen beleven. Edoch, toen hij kwam en nog veel later ook, heeft hij het met minder moeten doen.
De ontwikkeling der toestanden was voor de Bank van groote waarde; doch ook op andere wijze breidde zich haar arbeid uit. De zaken, die zij deed, zijn niet weinig toegenomen, daar de gelegenheid voor den kleinen man geopend werd, om aan geld te komen voor bedrijf en landbouw. Van Esveld vooral was het die in deze richting stuurde. Er is, zoo meende hij, lang zooveel risico niet verbonden aan de kleine schulden van dien kleinen man, dan aan de groote schulden van hen, die met veel grooter kapitaal werken.
De nieuwe Bankconcessie, in 1889 weder voor 25 jaar verleend, bracht bovendien uitbreiding van werkzaamheid teweeg, omdat zij de gelegenheid opende geld op hypotheek te geven. En dat van Esveld met allen ijver aan dezen tak van onderneming deelnam zal iedereen kunnen weten, die heeft kunnen bevroeden, dat al die morgen- en middag-ridjes in den welbekenden dogear niet alleen voor genoegen gedaan werden, maar ook dienstbaar werden gemaakt aan onderzoek van terreinen- en gebouwen. De bankier ging zich verfrisschen, maar tegelijk op verkenning uit. Er was niet veel in stad en land, dat hij niet onder de oogen had gehad. Met wien was hij niet bekend geworden? van wiens zaken wist hij niet wat af? Een uitnemend iets voor eene directie die straks zon hebben te beslissen of een of ander pand wat lijden kon of niet.
In goudzaken deed, zoover ik weet, van Esveld nooit. Hij bleef weleens aan aandeelen hangen: goedhartigheid deed hem ze soms overnemen; doch als directeur had hij op allerlei wijze met het zoeken naar goud en het gevondene te maken.
Er is in de jaren 1882-1901 heel wat edel metaal gevonden en overgemaakt. De Bank kwam daarbij te hulp. In een eigen smelterij, achter op haar erf, was ook in dezen tijd eene gelegenheid gemaakt om het aangevoerde goud te smelten en om te zetten in staven, baren genaamd, voor de verzending het meest geschikt. Er is op die wijze heel wat schats door zijne handen gegaan. Blinkend goud! Helaas, heeft de Bank en dus ook van Esveld kunnen ondervinden, dat er heel wat tobberij toebehoort om het te vinden.
Zoo noemde ik 't een en ander van 't geen de Directeur der Bank behartigde en wist te bereiken. Naar volledigheid streefde ik niet. 't Is er alleen om te doen den man voor ons
| |
| |
te hebben en don man vooral in zijn voornaamste werk, waardoor hij èn de Bank èn het door hem geliefd Suriname ten zegen was.
***
Hij had voor de plaats, die hij innam, over vele uitnemende gaven te beschikken. Zoo kwam de gemakkelijkheid, waarmede hij zich in verscheidene vreemde talen wist uit te drukken hem goed te pas in het veelsprakige Suriname. Daardoor kon hij ook connecties aanknoopen met vreemdelingen, die door zijne aangename gastvrijheid en zijn ruimen blik op zaken en toestanden werden bekoord. Waar, in de Fransche en Engelsche Antillen, in Venezuela, tot in Noord-Amerika, had hij zijne vrienden niet? Men kwam gaarne bij hem. En de man van zaken ging niet in de gezelligheid verloren. De Bank had er voordeel bij.
Een andere vrang is of niet zijn goed hart, voor medelijden zoo open, hem als bankdirecteur wel eens niet minder opgewekte oogenblikken zou hebben bezorgd, als hij niet naast zich had gehad een collega, die in sommige opzichten juist een goed tegenwicht vormde. Maar wat Mr. C.F. Schoch, zijn opvolger aan de Surinaamsche Bank te Paramaribo, zoo treffend bij van Esvelds graf zeide, dat hij zijn gemoed bij alles wat hij deed liet meespreken en dus als Directeur zoo gezien en bemind was, kon met recht beschouwd worden, als een woord van dankbare waardeering van 't geen de overledene voor zijne instelling was.
Er waren er en er zijn er in Suriname, die oordeelen, dat de Bank de diensten door haar den volke bewezen duur deed betalen en klaagden, dat het gemis aan concurrentie een hinderlijk monopolie schiep; doch het feit, dat aan haar hoofd een man stond, van wien ieder hield en die ook een hart toonde te hebben voor hen met wie hij te doen had, woog ook tegenover die klachten ten allen tijde grootelijks op.
Zou het ook niet daardoor zijn gekomen, dat de Bank, vooral in de tweede helft van zijn verblijf in de kolonie goede zaken maakte en niettegenstaande verschillende afschrijvingen op reserven haar dividend weldra op 10% kon brengen?
De Hoofddirectie heeft die goede diensten ten volle erkend, toen zij in haar verslag over 1904, met enkele woorden het overlijden van Van Esveld herdenkende, zeide, dat hij op de meest loffelijke wijze de belangen der Bank had behartigd en zijn dood voor haar een zwaar verlies was.
En hoe Van Esveld de gunst en de hoogachting van het publiek heeft weten te veroveren is zeer treffend gebleken bij zijn vertrek in 1901, toen aan de ovatie's geen einde kwam en het huldeblijken regende.
***
Een Bankdirecteur komt met iedereen haast in aanraking,
| |
| |
met hoog en laag. Als voornaam handelsman, als eerste burger kon men wel zeggen, geniet hij de onderscheiding van hem, die in de Kolonie boven allen staat. Doch wat Van Esveld ambt halve ten deele viel, dat schouken hem de Gouverneurs veelal uit persoonlijk welgevallen.
Van meer dan één Landvoogd is hij vriend geworden en dat gebleven. In 't nog al eens aan politieke standjes en kleine woelingen rijke Suriname wist van Esveld zich steeds buiten geschillen te houden. Dat was zijn plicht, zeide hij eens. En 't was ook om die reden, dat hij in 1892, toen Staten en Gouverneur de Savornin Lohman met elkander in conflict kwamen, in dien tijd van ‘omwenteling’, zooals men 't wel eens gewichtig noemde, voor het lidmaatschap der Kol. Staten, waartoe des Gouverneurs keuze hem had geroepen, bedankte. Hij wou niet tegenover 't Gouvernement staan, ook al kon hij 't geen het Bestuur wilde, niet geheel beamen.
Dat hij met de meeste hooggepluatsten omging en bevriend werd, lag aan zijne positie en aan hemzelf; dat hij met den handelsstand veel te doen had en met vele kooplieden zeer verbonden was, lag aan zijne positie bovenal, ofschoon niet uitsluitend; dat hij met de voorgangers van alle kerkelijke genootschappen op goeden voet raakte, vriend werd van predikanten, Herrnhutter leeraars, van R.C. geestelijken, zijne buren, lag niet aan indifferenten aard, noch enkel aan eene neutraliteit in de koloniale samenleving niet zeldzaam, maar aan iets persoonlijks vooral, dat hem tot eere strekt; dat de planters hem genegen waren en velen hunner - ik mag die van Mariënburg en Voorburg wel in 't bijzonder noemen - vriendschap met hem sloten, dat lag ook niet enkel aan wederzijdsche belangen, maar ook aan sympathie over en weer en aan de levendige voorliefde, die van Esveld steeds toonde in al wat landbouw was; en dat de Hollandsche Boeren, evenals, vele anderen, hem ook bij zijn beengaan een souvenir brachtten, was niet omdat zij altijd zoo gaarne met den bankier te doen hadden - gelijk, voeg ik er bij, deze met hen - maar omdat zij hem, den buitenman in zijn hart, en ten laatste, zij het ook als heereboer, eigenlijk een hunner, zoo goed kenden, daar hij dagelijks tot hen kwam, hunne werden en vee en kostgronden verkende met een kennersoog en tevens met een hart voor den ijverigen eigenaar en zijn gezin; maar dat hij met talloos velen, men kan haast zeggen met iederen burger en iedere burgeres bekend, ja haast familiaar was, zich minzaam toonde, een aardig woord, een attentie bij de hand had, dat kwam zeker allerminst van zijn ambt en positie, maar van zijn gezelligen en vriendelijken aard.
Zich onder de menschen te bewegen was hem een groot genoegen. En tot zijne grootste genoegens behoorde het zeker, nu en dan het ingespannen kantoorleven te kunnen afwisselen met een uitstapje naar een plantage en daar dan in 't los kos tuum, de breedgerande hoed op 't hoofd, de vetlaarzen over
| |
| |
over den witten broek, de gronden in te gaan en met opzichters en directeurs rietveld of cacaoakker te bewonderen.
Het is natuurlijk, dat hij ook buiten zijn ambt tot velerlei bemoeïing werd geroepen. Wat werd ondernomen in 't belang van land en volk, waaraan hij niet meedeed? Wie begeerde hem niet als medewerker? Zijn lidmaatschap der Koloniale Staten vermeldde ik reeds. Voor de gevangenis op Fort Amsterdam beijverde hij zich jarenlang als lid der commissie. Voor de Protestantsche melaatschen-verpleging, die hij zeer genegen was, werkte hij als lid der Commissie van Toezicht.
Toen in 1883 en '84 het plan werd beraamd een groot Protestantsch weeshuis te stichten, schonk hij den door hem bewonderden ontwerper, Dr. Zaalberg, zijne volle adhaesie, stond dezen als Penningmeester der Commissie trouw ter zijde en bleef ook, nadat het plan schipbreuk had geleden, zorgvuldig het kapitaaltje beheeren, dat 't eerste enthousiasme opgeleverd had. Ik zou nog zooveel kunnen noemen; doch zwijgen mag ik allerminst van het ambt, waarvoor hij, er eenmaal toe geroepen, niet weinig gevoelde en zoo bijzonder geschikt was. Ik bedoel, dat hij sinds 1894, na den dood van Dr. Delmoute Lyon, als vice-consul van Frankrijk, werkzaam was.
Met welk een liefde hij die benoeming waarnam en zijn huis en tafel openstelde voor voorbij en doortrekkende Franschen, zullen velen zijner vrienden zich herinneren.
't Was voor Suriname een treurmare, toen het bericht zich verspreidde, in 1901 dat van Esveld benoemd was tot Hoofddirecteur te Amsterdam en er bij, dat hij de Kolonie inderdaad zou gaan verlaten. Velen betreurden zulks ook om hem zelf.
Die man, zoo samengegroeid met Suriname en zijne bewoners, zoo gelukkig in zijn ambt en omgeving, dilettant-landbouwer zelfs, sinds hij een stuk grond aan de Steenbakkersgracht en de Van Idsingastraat tot een model boerderijtje had laten inrichten, royaal menschenvriend met een goede beurs, minnaar van een breede leefwijze en een ruim terrem om zich te bewegen, zou zich op den duur niet gelukkig kunnen voelen in een veel beknopteren werkkring en binnen de perken, die het Hollandsche leven en de positie in de hoofdstad vanzelf hem stelden.
Maar door velen ook werd enkel om hemzelf dat heengaan betreurd, al gunden zij hem gaarne wat naar algemeene meening ten minste eene groote onderscheidig was.
Door geen zoozeer, als door 't hulppersoneel, de beambten, die korter of langer onder hem dienden en zulk een goeden chef, en tevens een vaderlijken vriend gingen verliezen. Aan hen voelde ook van Esveld zich verbonden.
Later in zijn huis aan de Weesperzijde alhier, op zijn studeerkamer, waar het vroolijk getint meubilair van Surinaamsch
| |
| |
bosch-tamarinde hout, in zijn woontrek, waar zoovele afbeeldingen en zoovele ook zeer kostbare souvenirs van vrienden en vereerders hem en de trouwe deelgenoote van al het goede in 't nu zoo verre en toch zoo eigene land aan dat blij verleden herinnerden, wees hij wel eens met bijzondere ingenomenheid op een keurig tafeltje van 30 verschillende houtsoorten, door Dumarchi, zijn timmerman en die van de Bank zoovele jaren lang, vervaardigd.
Met al wat hem bij zijn vertrek was aangeboden voelde hij zich gestreeld; maar aan dat geschenk van het hulppersoneel hechtte hij eene bijzondere waarde.
Over gemis aan waardeering heeft hij niet te klagen gehad. Hij had geluk en stond in gunst. Het officiers-insigne van de Oranje Nassau-orde, door H.M. de Koningin hem in 1898 verleend, sprak er mede van. Toen hij, en niet om een otium cum dignitate te genieten, in Nederland was teruggekeerd, bleek hoe zijne beteekenis voor de kolonie ook daar werd erkend; want weldra werd hij commissaris van den Koninkl. Westindischen Maildienst; idem van den Handel- en Industrie-Maatschappij Curaçao; secretaris der Vereeniging voor Suriname; bestuurslid van het Aardrijkskundig Genootsckap; President vanhet Centraalcomité der Protestantsche Vereeniging voor de verpleging der melaatschen in de kolonie Suriname; lid van 't Hoofdbestuur van Oost en West. Zijn adviezen en medewerking werden ook ooor de hoogste autoriteiten op prijs gesteld.
Zeker is er in de laatste jaren ter bevordering van Suriname's bloei niet veel ondernomen of ook zijne inzichten werden ingewonnen. Tot groot nut van de kolonie; want ofschoon een veel te eenvoudig man om zich uit te geven voor eene specialiteit in kolonie-zaken, stelden zijne algemeene kennis, zijn heldere ruime blik, zijne warme liefde vooral voor het rijke en zoo schoone Hollandsch Gewest bij den evenaar, hem in staat goeden raad te geven, en - wat 't voornaamste was - geloof in Suriname te wekken. Daarenboven was hij een raadsman van allen, die met Suriname te doen hadden. Wie vandaar tijdelijk hier was ging, en niet alleen om het genoegen hem te ontmoeten, tot hem. Geholpen heeft hij velen met woord en daad.
***
Zoo heeft hij nog vier jaren in Amsterdam geleefd en gearbeid. Eene benijdenswaardige levens- en werkkring voor een, die eene lange loopbaan in de tropen achter zich had. Ach dat geen geluk onvermengd kan zijn! Hoe bevoorrecht hij was en hoe blijmoedig wij hem vaak aantroffen, wie hem in de ziel kon lezen, wist dat ook zijn hemel nu en dan dik betrokken was. Meer dan hij wou toegeven en zijn uiterlijk deed denken, had zijn van nature krachtig gestel geleden. De inderdaad nog levenslustige man werd allengs lijdende en voelde zich daardoor menigmaal gedrukt. Het soms donkere en sombere klimant van Holland, zoo het tegendeel dan van 't zonnige, koes- | |
| |
terende Suriname, maakte het niet beter. Er was in de tropen iets in hem gebracht, eene behoefte gewekt, eene levensmanier aangenomen, eene stemming geboren, waarmee noch de natuur, noch het leven in Holland zich verdroeg. Hij had wel eens heimwee - naar de zon, de bosschen, de wijde rivieren, ook naar de menschen en niet weinig ook naar 't lievelingsplekje ‘Veldzicht’ ginds......
In de Kolonie heet het, dat wie geproefd heeft van de oranjekleurige, frissche moppé-appeltjes, van het land niet best meer kan scheiden.
Die groote ingenomenheid met eigen land en zijn heerlijkheden klopt eenigszins met de ervaring, door meer dan één opgedaan, dat Suriname, zoo lang in discrediet, gevreesd als ware het een ballingsoord voor wie er zijn moeten, uitgemaakt door onbevoegden tot oordeelen voor een lastpost van 't al zoo Koloniën-rijke Nederland, ten laatste vat op u krijgt, zoodat ge niet meer kunt laten met liefde en soms met verlangen er aan te denken Zoo ging het van Esveld vooral, hem, die 't er zoo goed had, en....er zooveel goeds heeft gedaan.
't Was bij hem Suriname en 't bleef Suriname. Kwamen wij bij hem, dan waren wij na een kort poosje, gewijd aan het tegenwoordige, weer den oceaan overgetrokken. Van Esveld zat, als zoo dikwijls, op zijne praatstoel en we reisden met hem van oord tot oord, per mailboot of barkas, per tentboot of korjaal, langs zijweg en boschpad, niet zonder hier of daar stil te houden, in bijzonderheden te vernemen wat hij zag en hoorde, een schat van détails, die toch niet verhinderen ter bestemde plaats te komen. Hoe jammer, dat zich dan tegenover die prettige herinneringen van een vroolijk, vriendelijk man, opdrongen de narigheden der laatste jaren, het leed, dat zoo velen trof, de tegenspoed, de verwoesting van veler verwachtingen en jaren langen arbeid. Hij had er zulke goede jaren gehad en toen, na hem, eene ruïne in de schoone cacaoboomgaarden, de mislukking eener onderneming, die voor Suriname zooveel scheen te beloven en nog zooveel ander onheil.
't Was voor zijne natuurlijke opgeruimdheid en zijn verkwikkend optimisme wel eens te veel. Dan ontsnapte hem ook wel een wanhoopsklacht, een: ‘Dáár slaagt nu niets.’ Doch die stemming bleef niet. Er was weinig toe noodig, dan herleefde de moed en het geloof in eene schoone toekomst voor het toch aan alles zoo rijke en in vele opzichten aantrekkelijke lund.
***
Zoo heeft van Esveld geleefd en gewerkt, genoten en geleden ook; veel wat hij gehoont had te zullen zien, is niet gekomen. Het goud, rijk vloeiende uit de eiedelijk ontdekte en niet verraderlijk weer wegsnappende aderen, de schepen van alle natiën wedijverende met de enkele schepen, die nu ter stille reede het anker laten vallen, de heerlijke rivieren,
| |
| |
kreeken met niet slechts hier en daar een witte plantagewoning ter verlevendiging van de eentonige groene oevers, spoorlijnen getrokken door het maagdelijk woud, de stad Paramoribo, die hij reeds had zien groeien en verfranien, nog meer waard dan heden in één adem genoemd te worden met Georgetown en andere plaatsen in de Antillen - dat alles heeft hij van verre gezien, gelijk Mozes Kanaän van verre zag, edoch, ook hij heeft die beloften niet verkregen. Ook wat hij van eigen onderneming, van Veldzicht b.v., zich voorstelde, was nog grootendeels in 't verschiet gebleven. Dat niet alles voor den wind gaat in de West, dat heeft ook hij ondervonden. Hij werd er geen pruttelaar om en het heeft hem niet verhinderd een gelukkig mensch te zijn, een uitstekend burger, een zegenrijk werker, een man, wiens heengaan zoo goed als door iedereen betreurd werd.
Uit dat werkzame leven en streven is hij opeens weggerukt.
Toen hij op 2 Februari l.l. 's morgens gereed stond naar zijn kantoor te gaan, kwam opeens de benauwdheid, die eene voorbode bleek van het einde, dat, na vreeselijk doch gelukkig kort lijden, in den avond volgde.
Zijn laatste arbeid, 's avonds te voren, was nog gewijd geweest aan de hem zoo dierbare belangen, met het opmaken namelijk van het jaarverslag voor de Vereeniging voor Suriname.
Enkele dagen daarna stonden wij in grooten getale bij zijn graf, bedroefd omdat hij was heengegaan, vol medelijden met zijne treurende gade, die met het pleegkind zooveel had verloren.
Er werd gesproken uit naam der oude vrienden in Twente, uit naam van zijne vrienden in de West, uit naam van de Bank, ten bewijze wat hij was voor de zijnen, voor zijne betrekking en voor de Surinaamsche samenleving. Een weemoedvolle doch hoogst indrukwekkende uitvaart van een verdienstelijk en algemeen bemind man.
***
En nu ik gereed ben de pen neer te leggen, stel ik hem nog eens voor mij, liefst zooals ik hem een paar jaren geleden kon zien en hooren.
't Was in 't American-hôtel albier. Het Centraal comité der Protestantsche Vereeniging ter verpleging van melaatschen in Suriname, kwam voor het eerst en ter constitueering bijeen. Het koos toen van Esveld tot Voorzitter. Als zoodanig sprak hij ex improviso een inleidend woord. Eenvoudig, gezellig, zich latende drijven door herinneringen en zoo schilderend, wat hij van het leven dier ongelukkigen zag. Wat werd en naar hem geluisterd! De heeren kenden hem, op een paar hunner na, niet, doch thans wisten zij, wie hun voorzitter was. Eensklaps was hij het middenpunt van den kleinen kring geworden. Er was leven, er was kracht van hem uitgegaan.
| |
| |
De joviale man - zijn warm gemoed, zijn open oog voor veel, zijn gemakkelijke manier van zijn, zijn kennis van en zijne liefde voor Suriname - men had van hem een indruk ontvangen.
En zooals wij hem toen voor ons hadden, zoo zie ik hem thans ook. Zoo blijve hij aan allen, die hem hebben gekend, aan de bewoners van Suriname vooral, voor oogen staan. Een gedenken, dat zoowel genegenheid, als hoogachting insluit.
Amsterdam.
H.H. ZAALBERG. |
|