Surinaamsche Almanak voor het Jaar 1905
(1904)– [tijdschrift] Surinaamsche Almanak– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 7]
| |
[pagina 7]
| |
Julius E. Muller.
| |
[pagina 8]
| |
Want inderdaad, Muller bezat de zeldzame eigenschap der populariteit. Selfmade man, heeft hij in verschillende levensstadiën in verschillende maatschappelijke kringen verkeerd, met den gewonen ambachtsman even vertrouwelijk omgegaan als met den hoogst-geplaatsten ambtenaar der kolonie, en nimmer heeft hij zijne beleefdheid afgemeten naar de positie van dengene naar wien zij ging...... *** Een selfmade man noemden wij Muller, en dat was hij in den vollen zin des woords.
Geboren den 20 Nov. 1846, was hij zoon van een bekwaam stadsgeneescheer, Dr. Jan Muller, een man van veelomvattende kennis, die in de weinige vrije uren, welke zijne drukke praktijk hem liet, zich vooral aan de beoefening der sterrekunde wijdde. Hij had te dien einde zelfs op zijn huis een kleinen observatiepost ingericht. Mocht Julius Muller reeds op prillen leeftijd, door zijne rijke natuurlijke gaven, van dezen vader beginnen te profiteeren, dat voorrecht was hem, helaas! niet lang beschoren. De oude dokter Muller stierf begin 1862 toen Julius nauwelijks 15 jaren oud was, en liet zijn gezin bijna geheel onbemiddeld achter. Van zijne broeders - hij had er twee en eene zuster - bevond zich de oudste reeds geruimen tijd in Europa voor zijne vorming als Ingenieur, waarvan hij het eindexamen niet lang daarna aflegde, terwijl de andere kort na den dood des vaders naar Nederland vertrok, en daar dienst nam bij het Instructiebataljon te Kampen, waar hij door ijverige studie en nauwgezette plichtsbetrachting opklom tot Officier. Muller verliet ook toen de school van den hollandschen hoofdonderwijzer Brouwer, welke hij getrouw bezocht had, en kwam in de leer op de smederij van het Departement der Koloniale Vaartuigen. Met ijver legde hij zich toe op het machinistenvak, en reeds 1864 zien wij hem als 3de machinist varen. Intusschen liet hij de van zijnen vader verkregen kennis der wiskunde niet ongebruikt liggen, maar bekwaamde zich, geholpen door den onvergetelijken, toen nog als Officier der infanterie dienenden, Cateau van Rosevelt, een vriend van den ouden Muller, die zich zijner aantrok, in het landmetersvak, waarin hij begin 1870 examen aflegde en admissie verkreeg. Muller diende voorspoedig; weldra 2e en 1e machinist, werd hij in 1873 tot een geheel anderen wekkring geroepen. Bij K.B. van 15 Maart 1871 No. 22 (G.B. No. 3) werd bepaald dat op 1 Januari 1874 het Metrieke Stelsel in de Kolonie zou worden ingevoerd en een behoorlijk IJkwezen ingericht. | |
[pagina 9]
| |
Ter uitvoering van dit K.B. liet de toenmalige Gouverneur het oog vallen op Muller en werd deze bij G.R. dd. 25 September 1873 aangesteld als IJker, met opdracht voorstellen te doen tot organisatie van het IJkwezen. Desniettemin bleef hij den Beheerder der Koloniale Vaartuigen toegevoegd ten einde dezen ‘in zijn beheer behulpzaam te zijn.’ Als ijker, ambtenaar der Secretarie, kwam Muller in nadere aanraking met dezen Gouverneur, die dra zijne gaven erkende en hem met zijne vriendschap vereerde. De eene onderscheiding na de andere viel Muller nu te beurt. Geene commissie bijna werd samengesteld of er werd een beroep gedaan op Muller's werkkracht en doorzicht. Voor den kleinen landbouw, die toen juist in geboorte was, voor de ontluikende goudindustrie, voor een op te richten strafetablissement, maar vooral en herhaaldelijk voor de Koloniale Vaartuigen moest hij zich opmaken tot het uitbrengen van advies of het uitvoeren van benoodigde werken. Geen wonder dan ook dat toen in 1878 de betrekking van Hoofdmachinist bij de Koloniale Vaartuigen openkwam, de nog zeer jonge man, - hij was toen nauwelijks 32 jaar oud, - ter vervulling van dezen post geroepen werd, met handhaving evenwel van zijne kwaliteit van ijker, waarvan echter het traktement werd verlaagd. Ook heeft Muller een tijd lang, naast den toenmaligen waarnemenden Beheerder der Vaartuigen, den heer Cateau van Rosevelt, gefungeerd als adjunct-Beheerder van dat Departement. Inmiddels was hij bevorderd tot Officier der Schutterij, eene toenmaals zeer vereerende hoedanigheid, welke niet anders begeven werd dan aan mannen van verdienste en beteekenis. Zoo stond Muller op 32-jarigen leeftijd reeds vast in het leven en lachte de toekomst hem toe. Zeer zeker, zijne kennis, die hij door aanhoudende studie meer en meer verrijkte, de vriendschap en waardeering eens Gouverneurs waren hem een waarborg voor een steeds hoogere stijging op de maatschappelijke ladder. Plotseling echter kwam er een gewichtige ommekeer in Muller's bestaan en werd zijne ambtelijke carrière gebroken. Het was tegen het eind der zeventiger jaren, - de tijd dat de goudkoorts hier het hevigst woedde. Muller kwam in zijne kwaliteit van landmeter, welke hij niet opgegeven had, in aanraking met lijders aan deze kwaal, werd zelf daardoor aangetast, en stak zich in goudondernemingen. Maar ook zijn vriend en beschermer, Gouverneur Jhr. van Sypesteyn, ontging die besmetting niet, en trots het verbod van | |
[pagina 10]
| |
het Regeerings-Reglement geraakte hij, - hoewel in het geheim - geïnteresseerd in hier bestaande goudondernemingen. Dit veroorzaakte eene botsing tusschen de belangen van den Gouverneur en die van den ambtenaar, welke hevig was. Muller kwam daardoor op eenen tweesprong te staan. Hij moest kiezen tusschen den Gouverneur en diens vriendschap en zijn goed recht, hetwelk innig verbonden was met dat van derden. En hij koos. Waren alleen zijne belangen op het spel, misschien ware de keus anders uitgevallen. Maar niet alleen zijne belangen, doch ook die van anderen waren daarmede gemoeid; en Muller ware dan Muller niet geweest, hadde hij anders gekozen dan hij toen deed. Buitenoien, het spel, dat Gouverneur Jhr. van Sypesteyn speelde, dreigde de kolonie met groot gevaar. Fel werd toen de strijd, die zoo hoog opliep dat Muller, na persoonlijk grovelijk beleedigd te zijn door den Gouverneur, die hem zelfs krankzinnig liet verklaren, in 1880 naar Europa trok, om alhier het krankzinnigengesticht te ontkomen en om te trachten aldaar recht te verkrijgen. Een tijd van onnoemlijk bitter lijden werd het toen voor hem: hij werd verguisd door de vrienden van den Gouverneur, die geen middel onbeproefd nalieten, zelfs niet het meest ongehoorde, om hem af te maken. Dit veroorzaakte Muller veel, heel veel leed. Na eene harde worsteling, gelukte het hem eindelijk gehoor te vinden bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Eene interpellatie, welke tot resultaat had dat Muller recht verkreeg, volgde op dat gehoor. Maar daardoor was Jhr. van Sypesteyn als Gouverneur van Suriname ook ten val gebracht. Zijne wraak bleef echter niet uit. Toen Muller in 1882 in de kolonie terugkeerde, ontving hij als laatste Bestuursdaad van Jhr. van Sypesteyn ontslag uit alle openbare betrekkingen, zonder vermelding van het epitheet ‘eervol’ en met verlies van zijn aanspraken op pensioen.Ga naar voetnoot(*) | |
[pagina 11]
| |
Maar geen nood! In Nederland had Muller niet alleen voor zijne zaak geijverd. Door zijne veelzijdige ontwikkeling en zijne ongemeene kennis van Surinaamsche toestanden en zaken, gepaard aan zijne groote liefde voor het Land zijner geboorte, had Muller de aandacht weten te vestigen op Suriname, dat toenmaals in het geheel niet of heel slecht bekend was in Nederland. Hij wist zoodanige belangstelling te wekken, dat er zich spoedig maatschappijen tot operaties in Suriname vormden. De eerste en de voornaamste was de West-Indische Exploitatie Maatschappij, welke ten doel had de exploitatie van plantages en goudvelden in de kolonie. Van deze Maatschappij werd Muller directeur. Zij had echter weinig voorspoed, en verliep spoedig. Eene andere Maatschappij waaraan ook toen door Muller de eerste stoot is gegeven, is de K.W.I. Maildienst. Omstreeks 1882 werd de eenige directe stoomvaartverbinding tusschen Suriname en Europa door de Fransche Mail onderhouden, die eens in de maand op de doorreis naar Fransch Guyana en vice-versa voor eenige weinige uren de haven van Paramaribo binnenliep. Muller begreep het groote voordeel dat eene directe verbinding met het Moederland door eene Hollandsche lijn voor den handel der Kolonie zou hebben. Hij zocht daarom, gedurende zijn verblijf in Nederland, den heer P.N. Muller en eenige andere kapitalisten op, aan wie hij berekeningen voorlegde die het winstgevende van zulke eene onderneming in een helder licht stelden. De zaak kreeg dan ook spoedig haar beslag en reeds in 1884 deed de eerste boot van den K.W.I.M. Paramaribo aan. Na de liquidatie der West-Indische Expl. Mij. wijdde Muller zich geheel aan de exploitatie der goudconcessie L. & F. de Jong, welke de oorzaak was van den ommekeer in zijn leven. Van aandeelhouder werd hij, dank zijnen ijver en zijne groote kennis van zaken, directeur der Vennootschap, welke betrekking hij, - ofschoon eenige jaren geleden de Vennootschap werd omgezet in eene Naamlooze, - tot aan zijn' dood bleef bekleeden.
***
De strijd, welken Muller - den eersten en eenigen keer voor zijn eigen belang - moest voeren, had hem warm gemaakt en zijn combatieve eigenschappen wakker geroepen. Buitendien was hij in Holland voor zijne zaak in nadere aanraking gekomen met de Pers, en had hij hare waarde en hare macht op den rechten prijs leeren stellen; daar reeds had hij zijne intrede in de journalistiek gedaan door beschouwingen te leveren voor ‘Het Vaderland’ over Surinaamsche zaken en toestanden. | |
[pagina 12]
| |
Toen hij naar Suriname terugkeerde, stelde dit blad hem dan ook als zijn correspondent aan. Nauwelijks in de kolonie terug, wierp hij zich in de politiek, dat veld bij uitnemendheid voor strijdbare actie, en versneed hij zijne pen tot het schrijven van krachtige, zaakrijke artikelen over Surinaamsche zaken en toestanden. Eerst verbonden aan de Suriname, vond hij echter weldra de ruimte, welke de Redacteur van dit blad hem had kunnen afstaan voor zijne beschouwingen, niet ruim genoeg meer, en sloot hij zich aan bij De West-Indiër, waarvan hij weldra de leider en redacteur werd. Dit alles geheel belangloos, zoo alles Muller immer gewoon was in zijn dienstbetoon aan anderen, die zijne hulp kwamen inroepen.
Intusschen hadden er in het Bestuur der kolonie eenige veranderingen plaats gegrepen. Teruggeroepen in 1882 om de zaak-L. & F. de Jong, waarin Muller betrokken was, was Jhr. van Sypensteyn opgevolgd door Baron van Heerdt, die na twee jaren reeds het Bestuur overdroeg aan Mr. Smidt. Aanvankelijk ingenomen met het bestuur van dezen Bewindsman, werd Muller evenwel spoedig een zijner tegenstanders; niet-weinig trok hij in couranten-artikelen tegen hem te velde, en werkte alzoo het gaan van Mr. Smidt naar Patria ongemeen in de hand. De jaargangen 1885/87 van De West-Indiër, waarvan, zooals wij hiervoren zeiden, Muller redacteur was, getuigen hiervoor: de daarin voorkomende beschouwingen over het beleid van Mr. Smidt, nu eens met bijtende ironie, dan weer met scherp sarcasme, soms ook met bitteren wrevel gesteld, waren alle blijk van de hevige campagne, welke hij tegen het Bestuur van Mr. Smidt leidde. Den 1n Mei 1888 deden de kiezers uitspraak in het geding, en werd Muller, hoewel niet dan na hevig verzet van de heerschende klasse en van het Mr. Smidt gezinde Pers-orgaan in de kolonie, de Suriname, gekozen tot lid der Koloniale Staten. Gouverneur Smidt abdiceerde toen en keerde naar Nederland terug. Sinds is Muller in het Vertegenwoordigend Lichaam der Kolonie steeds herkozen, en kan de wijze, waarop hij zijn mandaat heeft uitgevoerd, zonder vrees voor tegenspraak, als voorbeeld gesteld worden. Vervuld van eene onbegrensde liefde voor het Land zijner geboorte, het tot in de uiterste hoeken kennende, was hij steeds op post om over zijne belangen te waken. Wie de aanalen van de Staten van 1888 af naslaat, zal ervaren dat sedert geen zittingjaar is voorbijgegaan, waarin Mul | |
[pagina 13]
| |
ler niet eene rede gehouden heeft, welke eene daad was, of voorstellen gedaan, die de kolonie tot bloei en welvaart moesten brengen. Maar ook dààr heeft hij veel leed moeten ervaren; ook daar werd hij op een' tweesprong geplaatst. Wij zullen ons vergenoegen met eene bloote vermelding der feiten, het aan den lateren historieschrijver, die ver genoeg van de gebeurtenissen van die voor de kolonie zoo woelige tijden zal staan, om een juist oordeel te kunnen vellen, overlatende, te beslissen of Muller ook toèn juist gekozen heeft. Mr. Smidt was in het Bestuur der kolonie opgevolgd door Jhr. Mr. de Savornin Lohman, die het spoedig verkort bij een zeker deel der bevolking. Het wilde toen voorkomen dat Muller het voor dezen Gouverneur opnam, en het gerucht deed de ronde dat Mr. Lohman hem voor groote dingen bestemd had. Plotseling echter veranderde Muller's houding geheel. Men fluisterde elkaar toen in dat hem eene keus gesteld was; en zijn goed hart den doorslag had gegeven. Op zekeren December-morgen van het jaar 1889 stelde hij de zoo zeer befaamde Paramotie voor, welke de breuk tusschen Gouverneur Lohman en de Staten volkomen maakte, en den strijd deed ontbranden, welken deze Machten - in - de kolonie hebben gestreden en geëindigd is met Lohman's terugroeping naar Nederland in 1892. Opgevolgd werd toen Jhr. Mr. Lohman door Jhr. Mr. van Asch van Wijck. Deze Gouverneur leerde Muller kennen, en op rechte waarde stellen. Van dit tijdstip af is er geene enkele commissie van eenig belang benoemd, waarvan Muller geen deel uitmaakte. In alles werd zijn raad en voorlichting gevraagd; van zijne veelzijdige ontwikkeling en zijne uitgebreide kennis der kolonie werd vaak en ruim gebruik gemaakt. Het verwonderde daarom dan ook niemand, toen H.M. onze geëerbiedigde Vorstin bij hare troonsbeklimming Muller het Officierskruis der Oranje Nassau Orde schonk, - eene welverdiende onderscheiding, welke algemeen door klein en groot werd toegejuicht.
***
Treurig voorwaar dat aan Suriname zoo spoedig na elkaar twee zulke mannen moesten ontvallen, wier harten zoo zeer gloeiden voor de kolonie, en die veel er voor wilden en zouden kunnen doen: Gouverneur van Asch van Wijck was na zijne benoeming tot Minister van Koloniën de macht, die, hoe kort van levensduur ook, veel tot stand heeft gebracht, en ongetwijfeld | |
[pagina 14]
| |
nog veel meer tot stand zoude brengen, ware de dood met zoo ras tusschen getreden, terwijl Julius Muller was de kracht, die de harten en geesten stuwde daarheen waar hij het belang der kolonie meende te zien. Lang is de lijst van al wat de kolonie aan Muller te danken heeft. Stipten wij hier boven reeds aan dat Muller de belangstelling in de kolonie, waaraan wij het ontstaan van nieuwe goud- en landbouw-ondernemingen te danken hebben, heeft doen herleven; - vermeldden wij bereids dat hij den eersten stoot heeft gegeven tot de oprichting van den K.W.I. Maildienst, - wij zouden er nog op kunnen wijzen, hoe hij door zijne aanhoudende en doorwrochte artikelen in De West-Indiër en in buitenlandsche bladen en tijdschriften, waarin hij stapels bewijzen voor ons goed recht ophoopte, voor het voornaamste deel heeft bijgedragen tot de voor ons gunstige scheidsrechterlijke uitspraak van den Czar van Rusland in de Lawa-quaestie, waardoor wij in het ongestoord bezit geraakten van ± 1 millioen H.A. goudrijk land; wij zouden kunnen gewagen van zijn krachtig optreden ter zake van-, en het eerst en steeds met meer klem aandringen op de noodzakelijkheid van een onderzoek van den bodem der kolonie; wij zouden kunnen herinneren aan het feit dat het Muller was, die het eerst de noodzakelijkheid heeft aangetoond van een spoorverbinding met het binnenland; dat hij het was die na het falen der Maatschappij Suriname, de Regeering er toe decideerde zelve den aanleg van den spoorweg naar het Lawagebied ter hand te nemen door helder in het licht te stellen hoe de Maatschappij zelve daar aan schuld had, door hare onzaakkundige ramingen en door de voedingsbronnen van den spoorweg te zoeken in reeds langer dan 25 jaren geëxploiteerde streken, in plaats van dadelijk de schreden te richten naar het Lawagebied met zijn rijke beloften en bijna geheele ongereptheid.
wij zouden melding kunnen maken van de vele opofferingen, welke Muller zich belangeloos in het belang der kolonie heeft getroost door de schenking aan het Koloniaal Museum van de verscheidene door hem gemaakte photographieën van ons Land en Volk, en van de Legio goudhoudende en andere ertsen en gesteenten, welke hij in het Hinterland heeft verzameld, ten einde te bewijzen hoeveel rijkdom en onmetelijke schatten onze bodem bevat, - een en ander dat gewis krachtig heeft bijgedragen tot de belangstelling, welke men in den laatsten tijd in de kolonie is gaan stellen;
wij zouden niet onvermeld kunnen laten het ernstig streven dat Muller bezielde, om de bevolking van het Land onzer geboorte met arbeidzamen, rustigen, - boeren uit het Moederland - te vermeerderen; getuige het, ter gelegenheid van het 50 jarig jubilé der Boeren in Suriname in 1895, door hem, in | |
[pagina 15]
| |
combinatie met Ds. Hoekstra, uitgegeven geschiedkundig verhaal aangaande de Boeren-kolonisatie; wij zouden er nog op kunnen wijzen..... Doch waar zouden wij dan eindigen?..... Zullen onze krachten daartoe niet ontoereikend blijken?..... En dan, zal de weemoed ons niet sterker gaan vervullen, wanneer wij steeds duidelijker en duidelijker ons voor de oogen stellen wat wij aan dezen man verloren hebben?..... Zijn laatste werk, de biographie van Kappler, bestemd voor den Surinaamschen Almanak voor 1903, ligt naast ons. Bij tijd en wijle dwaalt ons oog van ons werk naar zijn manuscript, en de kolossale figuur van Muller staat ons dan voor den geest. Wij zien hem nog, den man met de zware gestalte, die voor iedereen een' groet, een' gullen lach, een hartelijk woord over had. Want dit was het geheim der populariteit van Muller, dat hij niemand gering achtte, dat hij van een ieder, dien hij op zijn' levensweg ontmoette, evenveel notitie nam. Muller bezat een onverwoestbaar optimisme en eene behaaglijke bonhomie. In den intiemen vriendenkring was de scherts steeds op zijne lippen, en zelfs in oogenblikken van verdrukking, - in de laatste dagen had hij niet-weinig te kampen met de zorgen des levens, en ondervond hij de eene teleurstelling op de andere, - bij eene gewichtige rede in de Koloniale Staten, altijd kwam, zij het slechts even, de humor bij hem om den hoek kijken. Eenvoudig en sober als hij was, en levende op bescheiden voet, was toch zijn huis, evenals zijn hart voor een ieder, die er steun, raad of opwekking kwam zoeken, open. Op zijne stoep hield hij iederen avond hof. Voorwaar eene merkwaardige stoep. Daarvoor heeft gestaan, de hand aan de ijzeren balustrade, misschien de minste bewoner der kolonie, maar ook vaak de Gouverneur van Suriname. De vreemdeling die hier kwam, 'tzij de man van wetenschap die er op uit gaat om zijne kennis te verrijken, 'tzij de fortuinzoeker die het goede uit de kolonie komt trachten te halen, 'tzij de pleizferreiziger om van het natuurschoon der kolonie te genieten, - zij allen werden dadelijk bij Muller gebracht, als de man van wiens terreinkennis zij voor hun doel het meeste voordeel zouden kunnen trekken. Inderdaad, de redenaar aan zijn graf heeft het juist gezegd: ‘Zeker, ook hij heeft wel eens misgetast, ook hij droeg zijn schat in aarden vaten - wie doet het niet? - maar wat men ook op het aarden vat mocht aanmerken, het kon niet ontkend worden, dat hij er in droeg een rijken schat van liefde voor zijn land en volk.’ | |
[pagina 16]
| |
En voegen wij daarbij: Waar Julius Muller gezondigd heeft, waar hij zich vijanden gemaakt heeft, daar was het niet om zijn zelfs wille, want vaak heeft hij in den strijd voor het publieke belang zijn eigen belang op den achtergrond teruggedrongen, ja zelfs benadeeld. Daarom, laten wij voor heden zwijgen over het ‘aarden vat’ van dezen man, laten wij slechts denken aan den schat, waarvan hij ons zoo rijkelijk heeft doen genieten, en betreuren dat hij zoo vroeg, ach, zooveel te vroeg, van ons weggenomen is. Laten wij voor de kolonie hopen, dat hij, die zooveel voor haar geleden en gestreden heeft, maar die, zelfs in oogenblikken van teleurgestelde verwachtingen, steeds weer eene blijdere toekomst voorzag, laten wij hopen voor ons arme Suriname, dat hij, als een andere Mozes, gestorven is in het gezicht van het Beloofde Land. H.v.O. |
|