| |
| |
| |
| |
| |
| |
F.W. van Eeden.
Op den 4n Mei dezes jaars overleed te Haarlem Frederik Willem van Eeden, in leven Directeur van het Koloniaal Museum.
Alhoewel van Eeden Suriname nooit heeft bezocht, en, voor zooverre bekend, door geene materiëele belangen aan die kolome verbonden was, verwekte het bericht van zijn overlijden algemeene deelneming. En daarvoor waren goede redenen....
Suriname deelt niet in het voorrecht der Oost-Indische Bezittingen om in de Regeeringskringen en daarbuiten machtige, invleedrijke vrienden te tellen, die 't zich ten taak stellen, telkens, wanneer daartoe gelegenheid is, de belangen dier Bezittingen te behartigen, ze voor te spreken en te steunen. Integendeel. Zelfs zij, die in de kolonie geboren of er carrière hebben gemaakt, dan wel er zich een rustigen ouden dag hebben verzekerd, zwijgen, op enkele loffelijke uitzonderingen na, en laten, na hun heengaan uit de kolonie, niets van zich hooren.
Wanneer dus, in afwijking van dezen regel, een man, die, zooals gezegd, aan de kolonie niets verplicht is, zich niettemin aangordt om bij elke gelegenheid hare belangen voor te spreken op de hem eigene pakkende wijze, dan behoeft 't geen betoog, dat een dergelijk optreden, noodwendig in de harten der Surinamers een gevoel van dankbaarheid en sympathie moest doen ontstaan, waardoor van Eeden een der populairste namen is geworden in Suriname bekend.
De Redactie van den Surinaamschen Almanak achtte 't daarom haren plicht haren jaargang van 1902 te versieren met de beeltenis van dien verdienstelijken Nederlander, en daarnevens, bij wijze van waardeering en erkentelijkheid, enkele daadzaken te boekstaven, die door den overledene in het belang van de ontwikkeling van Suriname is gedaan.
Alles te willen teruggeven wat door van Eeden voor den bloei en de welvaart der kolonie in 't algemeen is verricht, zoade ons te ver leiden, en het bescheiden bestek, waarover ons jaarboekje te beschikken heeft, overschrijden.
Want de man, die tot zinspreuk van een zijner opstellen over Suriname deze merkwaardige woorden neerschreef: ‘De roemrijkste loopbaan voor Nederland's wetenschappelijke mannen ligt op koloniaal gebied,’ - moest, om aan de verplichtingen te voldoen, die, volgens zijne breede en juiste opvat- | |
| |
ting als Zoon van Nederland, ook op hem rustte, veel in die richting arbeiden.
En dat heeft van Eeden ontegenzeggelijk gedaan. Maar, zooals gezegd, moeten wij, om een en ander te bewijzen, verwijzen naar de jaarverslagen van het Koloniaal Museum. Voor ons doel is 't voldoende in herinnering te brengen, dat, reeds bij den opbouw van het Koloniaal Museum, van Eeden zich immer beijverde om zooveel mogelijk de hand te leggen op Surinaamsche producten en curiosa, ten einde zoodoende eene verzameling bijeen te krijgen, waardoor belangstelling voor- en in de kolonie kon worden in 't leven geroepen.
Persoonlijk onbekend met de kolonie en bij 't gebrek aan bronnen, waaruit hare behoeften en nooden konden worden bestudeerd, kon van Eeden, gedurende langen tijd, wel niet meer doen dan op deze wijze zich voor Suriname verdienstelijk maken.
Maar hierin zoude gelukkig een ommekeer komen!
Door een' samenloop van omstandigheden werd Suriname omstreeks 1880 het onderwerp van belangrijke gedachtenwisseling in Nederland. De kolonie, die minstens een menschenleven lang verwaarloosd en miskend was, werd toen voor veler oogen gebracht, en hare onmiskenbare waarde en beteekenis het Nederlandsche Volk voorgehouden.
Er kwam belangstelling, en daarop ontstond een weinig vertrouwen. Enkelen waren te bewegen kapitaal te geven voor den opbouw van een paar land- en mijnbouw-ondernemingen. De Nederlandsche Handel-Maatschappij, die met lofwaardigen ijver eenigen tijd te voren van haar vertrouwen in de toekomst van Suriname blijk had gegeven, door den aankoop van een paar plantages, die, van de meest-moderne machinerieën voorzien, op uitgebreide schaal, werden opgebouwd, deed een stap verder in die goede richting door den aanbouw van de Centrale-Suikerusine Mariënburg.
Deze gebeurtenis deed enorm veel goed.
De Kon. West-Indische Maildienst, aan welks tot standkoming, alhoewel als een levensvoorwaarde voor Suriname erkend, al een paar jaren vruchteloos was gewerkt, kwam nu eindelijk tot stand.
Nu de verkeersmiddelen met het Moederland beter waren geworden, kwamen enkele invloedrijke mannen, die daartoe vroeger niet zouden zijn te bewegen, de kolonie bezoeken. En zoo had Suriname het voorrecht in 1884 onder zijne vele bezoekers ook de hoogleeraren Suringar en Martin te tellen.
Dàt was een merkwaardig feit, dat niet zonder gevolgen zoude blijven.
In het door hem, naar aanleiding van zijn bezoek aan West-Indië, uitgegeven werk, wees professor Suringar op het
| |
| |
groote nut dat Cultuurtuinen in de Britsch West-Indische Koloniën afwerpen, en het gemis van eene dergelijke inrichting in Suriname.
Dat was voor van Eeden eene aanwijzing, welke vervuld moest worden. En hij heeft dan ook niet gerust tot het doel bereikt, en voor Suriname de gelegenheid werd geopend een' Cultuurtuin met der tijd te kunnen bezitten.
Dit was het eerste optreden van van Eeden voor- en in 't belang van Suriname, hetwelk naar buiten werkte.
Eene tweede gelegenheid bood hem weldra aan de verzameling van ongeveer 300 photographieën van Suriname, door den heer Julius E. Muller aan de Regeering ten geschenke gegeven, onder beding dat zij in de voornaamste steden in het Moederland zouden worden tentoongesteld, en dàn in bruikleen aan het Koloniaal Museum, gegeven.
Deze photo's van 24 × 30 c.M. geven een trouw beeld terug van hetgeen er merkwaardigs tusschen Marowijne en Corantijn in Suriname te zien valt: gezichten van de voornaamste gebouwen en instellingen; van straten en feestelijkheden in Paramaribo; afbeeldingen van tal van ondernemingen in de districten; van de cultures in de verschillende phases van bebouwing en fabricage; van de goudindustrie in de verschillende vormen in de kolonie gedreven, en eindelijk, types der onderscheidene rassen die de bevolking uitmaken, welke, in verband met de aanteekeningen op de meeste dier platen den aanschouwer in staat stellen op de meest volledige wijze Suriname in beeld te leeren kennen.
Dit was wat van Eeden nog behoefde om voor Suriname aan het werk te togen.
Juist te zelfder tijd werd de rede van den vervaardiger der photo's gepubliceerd, welke hij als lid der Koloniale Staten op 11 Juli 1895 bij de behandeling der surinaamsche begrooting voor 1896 had uitgesproken.
Wij kolonisten zijn of kuunen allen bekend zijn met hetgeen die rede bevat. Voor hen evenwel, die daarmede onbekend zijn, is het niet onnoodig t.d.p. te doen uitkomen, dat de heer Muller de aandacht van het Bestuur en van de Regeering vestigde op het verkeerde om, bij de vele hulpbronnen, welke Suriname bezit, de schatten welke zijn bodem bewaart, voort te gaan om de toekomst te bouwen op de exploitatie van slechts enkele dier producten, of te rekenen op de schommelende waarden van slechts eenige cultuurgewassen.
Naar 't inzien van den spreker was 't bepaald noodig voor de stabiele ontwikkeling van Suriname, dat het nog onbekende gedeelte der Kolonie opgenomen, en de bodemgesteldheid der geheele Kolonie wetenschappelijk onderzocht zoude worden, opdat met zekerheid van succes hare exploitatie ter hand zoude kunnen worden genomen. En ten be- | |
| |
tooge, dat een dergelijk, onderzoek, naar menschelijke berekening, gunstige resultaten zoude opleveren, werd verwezen naar hetgeen in de Kolonie op onderscheidene punten bereids was aan het licht gebracht.
Van Eeden greep toen beide zaken aan, en heeft daar uit voor de Kolonie mant weten te slaan, zooals slechts enkele anderen vermogen.
Vlug werd een kaartje van Suriname geteekend, waarop graphisch de gronden in cultuur voor suiker, cacao, koffie, bananen en andere vruchten werden aangewezen, de landstreken waar goud gevonden wordt, terwijl het overige onbekende niet eene donkere tint werd aangeduid.
Dàt moest pakken. Elke Nederlander, die zijne plichten en verplichtingen als lid eener Koloniale Mogendheid beseft, en weet dat in het bezit onzer Koloniën voor het meerendeel de bloei en de welvaart, ja zelfs de zelfstandigheid van het Moederland gezocht moeten worden, moet bij de aanschouwing van deze kaart tot de overtuiging komen, hoe schromelijk Nederland zijne verplichtingen jegens zich-zelve, doch vooral jegens Suriname is te kort gekomen, door de verwaarloozing van eene kolonie, welke zij gedurende ruim twee eeuwen in bijna ongestoord bezit heeft gehad.
In een opstel: ‘Een verwaarloosd Erfdeel’, voorkomende in het nommer van de Indische Mercuur van 18 Januari 1896, heeft van Eeden getracht het nederlandsche Volk op deze fout te wijzen, en wij mogen zeggen dat zijne pogingen niet zonder gevolg zijn gebleven.
Wij volstaan voor ons doel met slechts een deel van dit opstel hier terug te geven, en laten van Eeden zelf aan Let woord:
‘De heer Julius E. Muller te Paramaribo zond ons eene rijke verzameling fotographische afbeeldingen tot toelichting der Surinaamsche toestanden, met de opdracht, die op verschillende plaatsen in ons land ten toon te stellen. Deze afbeeldingen zijn reeds in staat om ons van de kolonie Suriname een beter en ruimer denkbeeld te geven, dan wij door onvoldoend onderricht op dit gebied konden verkrijgen.
Maar ook de denkbeelden van den heer Muller over de ontwikkeling der kolonie verdienen algemeene bekendheid, en daarom acht ik het plicht, daarvan eenige mee te deelen, uitgesproken in zijne rede in de Vergadering der Koloniale Staten, gehouden op den 11n Juli dezes jaars, ter behandeling der koloniale begrooting.’
En dan volgt de rede van den heer Muller, wier korte inhoud wij bereids hebben teruggegeven, en zegt de heer van Eeden in overzicht hiervan voorts:
‘Tot zoover de heer Muller. Zijne rede heeft mij versterkt in de overtuiging, dat het A.B.C. van den vooruit- | |
| |
gang van Suriname is: wetenschappelijk onderzoek. Laat onze wetenschappelijke mannen op het gebied van natuuronderzoek zich wijlen aan onze kolomën, en zeer zeker ook aan het in dit opzicht zoo verwaarloosde Suriname.
Vestig in Suriname een wetenschappelijk lichaam, van waar uit de kolonie in alle richtingen en in elk natuurwetenschappelijk gebied wordt onderzocht, - en gij zult overtuigd worden dat hiermede het goede deel is gekozen.
Niet de goudvelden alleen beloven schatten. Schatten van hooger waarde liggen ook in de onmetelijke oerwouden en in den onuitputtelijk vrachtbaren grond. Wat er voor onze pioniers nog te doen valt, is duidelijk voorgesteld op het hierbij gevoegde schetskaartje. Het donkere gedeelte, darkest Suriaam, is een gebied van onderzoek, grooter nog dan ons geheele land. Dit gebied is totnogtoe nagenoeg niet wetenschappelijk onderzocht. Nederland heeft hier zijn plicht als beschaafde Natie vergeten, en daarom is die kolossale duistere vlek eene vlek op onze Nationaliteit.
Hoe komt Nederland tot dit onverklaarbaar verzuim? Zijn de koene pioniers en ontdekkers van de 17de eeuw uitgestorven? Is er geen geld voor wetenschappelijke onderzoekingen? Zijn er geen flinke jongelui, die deze willen aanvaarden? O ja! Geld genoeg, jongelui genoeg. De natuurwetenschap wordt wel beoefend in Nederland, maar niet overeenkomstig de roeping eener Natie, die nog woeste oppervlakten in Oost en West, 50 maal grooter dan het Moederland, zijn Erfdeel noemt.
Er zijn in Nederland instellingen, zoo van het Rijk als van particulieren, waaraan groote sommen worden besteed, en wier doel is, uitbreiding van kennis op het gebied der natuurwetenschap. Maar waarom werken deze niet meer op koloniaal gebied? Voorzeker, hulde aan de mannen, die voor eenige jaren de Maatschappij tot bevordering van het natuurkundig onderzoek der koloniën hebben gevestigd; maar haar werking en middelen zijn nog te beperkt voor eene Koloniale Natie.
Wat wil eigenlijk de wetenschap in Nederland? Haar steentje aanbrengen tot het groote gebouw der algemeene wetenschap. Welnu, dààr is dat steentje, dat nationaal Nederlandsch steentje: het naarstig onderzoek van onze nog voor een groot deel onbekende Koloniën; de inventarisatie van het Erfdeel der Vaderen. Onze Zusternatiën vragen ons niet anders. Zij zouden zelfs hoogst verbaasd staan, als zij vernamen, dat nog niet lang geleden een onzer hoog-wetenschappelijke lichamen besloot een jeugdig botanicus uit te zenden tot een onderzoek in..... Egypte!
Een wetenschappelijk lichaam ontbreekt in Suriname nog geheel.
Dat moet dus het eerste doel zijn als eenmaal de oogen worden geopend.
| |
| |
Hoe moet zulk een lichaam zijn ingericht? Van de richtige opvatting dezen vraag hangt verbazend veel af.
Mijne overtuiging is: Ga eerst na wat voor de hand ligt en onderzoek dat: - dus in de eerste plaats den bodem en de flora. Geografisch, Topografisch, Geologisch en Botanisch moet Suriname worden onderzocht en beschreven. Met het geologisch onderzoek bedoel ik vooral ook de praktische zijde, - het nasporen van nuttige mineralen en van de gesteldheid van den bodem voor de culturen, - met het botanische, de eenvoudige beschrijving der planten, met het oog op de nuttige producten die daaruit te verkrijgen zijn.
De Zoölogie en Ethnografie van Suriname zijn minder stiefmoederlijk behandeld, doch mogen op het programma niet ontbreken.
De instelling van een wetenschappelijk station, of van eene West-Indische afdeeling van de Maatschappij tot bevordering van het natuurkundig onderzoek der Koloniën, de vestiging van een geschikt gebouw in Paramaribo, met eenigszins ruime lokalen voor het bewaren en beschrijven der verzamelingen, en de benoeming van bekwame deskundigen als leiders der onderzoekingen, is dus noodzakelijk. Een deel der wetenschappelijke krachten zal zeker reeds in de kolonie te vinden zijn. Geldelijke opofferingen zullen daarvoor noodig zijn, maar toch niet grooter dan in Nederland herhaaldelijk worden gedaan voor de oprichting van wetenschappelijke werkplaatsen ten dienste van het onderwijs.
En bovendien zullen de kosten, die de Regeering en de particulieren aan het wetenschappelijk onderzoek der Koloniën besteden, nooit verloren zijn. Vooral als men ook in aanmerking neemt den verbazenden invloed, dien de aanwezigheid van een wetenschappelijk lichaam op de beschaving en de ontwikkeling der Kolonie hebben zal.
Maar als dit onderzoek wordt verwaarloosd, dreigt een gevaar, grooter dan menigeen vermoedt, namelijk, dat het Erfdeel van den luiaard zal worden afgenomen en gegeven aan zijn broeders die het beter verdienen.
't Is toch bekend dat niet alleen broeder Bull, maar ook broeder Jonathan ons in onze kolonie Suriname reeds vooruit zijn, en o.a. reeds vrijwel op de hoogte van de gesteldheid des bodems.
Door Amerikanen is zelfs reeds een plan ontworpen om van de Boven-Suriname een ex editie te ondernemen naar het Tumuc Humac gebergte, in het Zuiden, waar de kolonie aan Brazilië grenst. Zij hebben ook het stoute voornemen om een' weg te ontwerpen (tram, spoor of wat dan ook) dwars door de kolonie tot aan dit heerlijke bergland, naar men zegt, zoo uitstekend gelegen voor de koffiecultuur.
De grootste firma der Balataontginners is eene Amerikaansche. Aanplantingen van de beste Caoutchouc (Para-gom)
| |
| |
worden door haar ondernomen met plantjes die uit den Botanischen tuin te Georgetown, Demerara, werden ontboden. (Ach, was de Surinaamsche Cultuurtuin nu maar gevestigd!)
Ontbreekt het ons niet aan flinke jongens, welnu, laten we hen dan in staat stellen om onze eer en onze welvaart in Suriname te handhaven.
Maar dat zal geld kosten!!
Ik heb eerbied voor de mannen, die het kolossale plan hebben beraamd om de Zuiderzee droog te maken. Ik bewonder hun geestkracht; maar ik heb ook eerbied voor een volk dat in de mogelijkheid is, daarvoor twee honderd millioen gulden op te brengen.
Vreest niet dat ik uit koloniale geestdrift dat plan in 't minst zal tegenwerken. Integendeel, als het kan tot standkomen in 't belang van den landbouw en de werkloozen en zonder schade voor de visscherij, - zal ik er zelfs voor ijveren.
Maar nu heb ik één voorstel aan wakkere voorstanders:
Overlegt eens met Neerland's waterbouwkundigen of het plan niet voor 199 millioen kan worden uitgevoerd, en spaart dan één millioen voor het wetenschappelijk onderzoek van Suriname!’
Deze van gloed en waarheid tintelende woorden bleven niet zonder uitwerking. Al spoedig nà het verschijnen van van Eeden's ‘Verwaarloosd Erfdeel’ kwam, door bemiddeling van de Maatschappij tot bevordering van het natuurkundig onderzoek der Nederlandsche Koloniën, eene West-Indische Afdeeling dier Maatschappij, een Comité tot stand, dat door het Koloniaal Gouvernement als zedelijk lichaam werd erkend. Het Gouvernement zelf, dat wel is waar aanvankelijk het nut van het voorstel-Muller niet had bestreden, maar de urgentie daarvan had ontkend, toonde tot inkeer te zijn gekomen door voor een begin van een in te stellen onderzoek de som van f 30.000 op de begrooting voor het ‘topographisch en geologisch onderzoek van onbekende streken der kolonie’ voor te stellen, welke post evenwel geen genade vond bij den toenmaligen Minister Bergsma, en van de voorloopig vastgestelde koloniale begrooting werd afgevoerd.
Hoe onwijs deze maatregel voor de gereede ontwikkeling van Suriname ook ware, direct nadeel kon hij de kolonie niet berokkenen, nu veler aandacht op haar gevestigd was, en enkelen zelfs aan het werk waren om handelend op te treden.
Al spoedig ontstond de Maatschappij Suriname, die o.m. in haar program den aanleg van een' spoorweg naar de verre binnenlanden had opgenomen, om zoodoende de exploitatie dezer rijke en anders niet te ontginnen terreinen mogelijk te maken.
| |
| |
Het goede voorbeeld van de Maatschappij Suriname vond navolging, en in een tijdsverloop van slechts twee jaren waren, wat voor Suriname wel een ongewoon verschijnsel mocht worden genoemd, nog ongeveer een half dozijn Vennootschappen in het leven geroepen, die zich ten doel stelden goud en andere mineralen te exploiteeren, en tabak te cultiveeren.
Eindelijk begon 't voor Suriname in Nederland te dagen!
Verscheidene mannen van invloed en vermogen bezochten de Kolonie, ten einde haar van nabij te leeren kennen, en zoo mogelijk er iets te beginnen.
Intusschen bleef van Eeden niet stil.
Het aanvankelijk verkregen succes prikkelde hem als 't ware tot nader en krachtiger optreden.
Van de gelegenheid, welke zijne kennismaking met den toen met verlof in Nederland vertoeven den Gouvernements-landmeter Loth ten gevolge had, maakte hij dadelijk gebruik om dezen uit te noodigen in een der lokalen van het Koloniaal Museum eene voordracht over Suriname te houden.
Wij gelooven dat van Eeden zeer goed begreep, dat, uit den aard der zaak, het bespreken van een onderwerp, hetwelk, in den laatsten tijd vóóral, zoo herhaaldelijk was behandeld, zelfs door den heer Loth, niet veel nieuws zoude bevatten. Maar de omstandigheid, dat Loth is een Zoon van Suriname, die er zijne opvoeding heeft gehad, en desniettemin eene schitterende carrière heeft gemaakt, een zoo sprekend bewijs is van hetgeen ‘het verwaarloosd Erfdeel’, trots zijne verdrukking, toch op intellectueel gebied vermocht voort te brengen.
van Eeden begreep dat dit feit ongemeen zoude bijdragen, om de voordracht aantrekkelijk te maken, en zoodoende de belangstelling in Suriname te verhoogen, wat toch het hoofddoel van van Eeden zijn streven was.
Zooals men weet werd het doel dan ook, dank zij de medewerking van de Pers, volkomen bereikt.
Nu deze overwinning behaald was, wilde van Eeden een van grootere meer practische beteekenis erlangen. Dat zoude gewis eene tentoonstelling opleveren, welke aan het Nederlandsche Volk konde voorleggen wat zoo al het bekend gedeelte van Nederlandsch West-Indië voortbrengt, en waaruit zoude kunnen worden afgeleid wat de uitgestrekte en ongetwijfeld rijkere wildernissen, die ongeveer 90% uitmaken van de totaal-oppervlakte der Kolonie, naar menschelijke berekening, kunnen bevatten.
Zij, die deel hebben gemaakt van de Commissie, welke in Suriname belast was mede te werken tot het welslagen van van Eeden's geliefkoosd plan, en zoodoende met den ijverigen man in briefwisseling kwamen, weten welke zorg en toewijding de wakkere grijsaard aan den dag legde tot het wel- | |
| |
slagen van de taak, welke hij zich in het gemeenschappelijk belang van Moederland en Kolonie vrijwillig op de schouders had gelegd.
En die tentoonstelling is geslaagd!
Het moet voor den grijzen, maar altijd met jeugdig vuur bezielden man eene steelende voldoening zijn geweest, toen eindelijk, na lang schikken en regelen, alles bijeengebracht en geplaatst was, en de Minister van Koloniën Cremer met een toepasselijk woord op de tentoonstelling haar geopend verklaarde.
Wie weten wil wat van Eeden toen gevoelde, wat er zoo al in zijn binnenste omging, leze vooral zijn ‘Voorwoord’ van den ‘Catalogus der Nederlandsche West-Indische Tentoonstelling’, - de rest volgt dan van zelf, na kennismaking met deze inleiding:
‘Met dit boekje’ - zoo vangt van Eeden aan - ‘wordt een deel van mijne wenschen omtrent Nederlandsch West-Indië vervuld.
De Cultuurtuin in Suriname is gevestigd. Eene uitbreiding daarvan tot Botanischen Tuin en Wetenschappelijk Station en meerder onderzoek van het binnenland worden ernstig besproken. De inwoners hebben blijk gegeven van hunne ingenomenheid met ons streven; de inzending van bijdragen toont hun ijver. Nederlandsch West-Indië zal in deze Tentoonstelling rijker dan ooit worden vertegenwoordigd.
Ik heb sinds lang een groote voorliefde voor onze koloniën in het Westen. Waarom? Niet omdat zij hulpbehoevend zijn! Maar uit de overtuiging dat zij zijn een verwaarloosd erfdeel, een erfdeel dat gereed is, ons de blijken te geven van kracht en leven, maar daarin wordt tegengehouden door onze onverschilligheid. De schuld daarvan - een schuld van eeuwen - ligt aan ons.
Wij hebben de groote zegeningen der beschaving zelf in allen overvloed genoten, maar aan ons West-Indië niet gegund.
Onze eeuw gaat den philanthropischen kant uit, - en dat is voortreffelijk.
Maar wij vergeten te veel dat niet alleen de zwakken, de armen ons hulp vragen; - er zijn ook krachtige lichamen, die ondrdrukt worden door eene macht van schadelijken ballast, miskende genieën die zich niet kunnen ontwikkelen en alleen vragen: Ach, neem dien ballast weg, en maak ons vrij! Zoo een genie is Suriname. Vroeger was Suriname rijk door de slavernij. Thans is ze zelf eene slavin, zwoegende aan een ketting - die ketting is onze bekrompenheid.
Er is geen beter middel tegen de domheid dan kennis, en daarom blijft mijn vaste overtuiging: Breng wetenschap in Suriname, en de kolonie is gered.
| |
| |
Dit is mijn doel geweest bij het aandringen op de vestiging van een' Cultuurtuin, op het regelen van eene Expeditie, op het houden van deze tentoonstelling Niet anders dan kennis van het land en zijne productie.
In Suriname was de Wetenschap tot dusver verwaarloosd. Enkele landgenooten zijn ons daarin voorgegaan, reeds in de vorige eeuw, maar kleingeestig jagen naar dadelijk voordeel maakte van de rijke kolonie een vuile scharrelboel, van het heerlijke land dat schatten van welvaart en volksgeluk zou kunnen geven een lastpost.
Daarom stel ik voor Ned. West-Indië een geheele omwenteling voor. Als onze geliefde Koningin slechts het sein wil geven, dat in Suriname een centrum van wetenschappelijke ontwikkeling worde gevestigd, zooals in onzen tijd in Nederland zelf en in alle beschaafde landen bestaat, dan is de toekomst van Nederlandsch West-Indië verzekerd.
Wie er meer van wil weten, kan aan het Koloniaal Museum inlichtingen, krijgen.
Moge deze tentoonstelling daartoe eene nuttige bijdrage leveren, dan is ons doel bereikt.’
Zoo sprak van Eeden op 1 Juli 1899.
Warmer pleidooi voor de belangen van Suriname, en beter oog voor zijne behoeften kunnen moeilijk beter geleverd of aangewezen worden, dan in hetgeen hiervoren door den onvermoeiden vriend der Kolonie is gereleveerd.
En 't mag gelukkig gezegd, - zijne verwachting heeft veel kans van verwezenlijking. Immers mocht hij toen slechts enkele weken later het genoegen smaken, dat, ter wille van den tragen loop, welke de besprekingen hadden van de daartoe samengestelde Commissie tot voorbereiding van eene wetenschappelijke expeditie naar de binnenlanden van Suriname, Dr. van Cappelle, bij diens bezoek aan de Tentoonstelling, zich het bewegen zelf eene expeditie naar de Boven-Nickerie te leiden. Nauwelijks was die bereidverklaring verkregen, of van Eeden wendde zich tot den Minister van Koloniën Cremer om hulp en bijstand. En zoo kwam de expeditie-van Cappelle tot stand, welke van Eeden nog heeft kunnen zien heengaan en, na volbrachte taak, in het Moederland in welstand terugkeeren.
Van de twee andere wetenschappelijke expedities, die van Professor Went en die onder leiding van den Majoor der Infanterie Bakhuijzen, mocht hij alleen van hare uitrusting hooren. Vóór beider vertrek van het Moederland kwam de dood aan het welbesteed en nuttig doorgebracht leven op 4 Mei een einde maken!
Het behoeft geen betoog dat een man van zulke breede opvattingen ten aanzien van de verplichtingen, welke op elken
| |
| |
Nederlander rusten als burger van de tweede Koloniale Mogendheid, ook ten opzichte van Nederl. Oost-indië en van het Moederland zelf, zich mede verdienstelijk moet hebben gemaakt.
Dit alles op te sommen zoude, zooals gezegd, ons te ver voeren. Wij volstaan met te verwijzen wat daaromtrent opgeteekend staat in de ‘Hollandsche Revue’ van November 1899 en in het nommer van de ‘Indische Mercuur’ van 7 Mei dezes jaars.
van Eeden is te goed bekend dan dat wij, die 't ons ten taak hebben gesteld aan te toonen hoe en op welke wijze hij zich onderscheiden heeft als de warme vriend en wakkere strijder voor Suriname's belangen, ons niet zouden kunnen bepalen met te vermelden wat hiervoren is opgeteekend.
Dat, het flink en onbaatzuchtig optreden van van Eeden reeds nu, niet alleen, voor de Kolonie, maar ook voor het Moederland gunstige resultaten heeft, - wie zou dàt durven ontkennen!
De Commissie, samengesteld om in de Kolonie de zaken voor de Haarlemsche tentoonstelling bij elkâar te brengen, konde dan ook geen beter werk doen dan de ongebruikte gelden, voor- en ten behoeve van die Tentoonstelling verkregen, te bestemmen tot grondslag van een fonds, dat zij het van Eeden's Fonds noemde, en hetwelk bestemd is om de kosten te helpen bestrijden van het meest geliefkoosd denkbeeld van den overledene: het floristisch onderzoek van Neêrland's West-Indië.
De bijdragen ter versterking van dat fonds vloeien mild toe; wel een bewijs van de waardeering en de erkentelijkheid van de ingezetenen van Suriname, jegens den man die zich in zoovele opzichten voor de Kolonie verdienstelijk heeft gemaakt.
Maar zoo zal dan ook door hetgeen het ‘van Eeden's Fonds’ in de toekomst zal worden gewrocht, een Monument voor de nagedachtenis van van Eeden in Suriname zijn gesticht, hetwelk nuttiger zal zijn, luider zijne eer, en langer zijne verdiensten zal verkondigen dan ware er een gedenkteeken van graniet of brons voor hem opgericht!
Paramaribo, 25 September 1901.
|
|