| |
| |
[pagina t.o. 5]
[p. t.o. 5] | |
GOUVERNEUR van SURINAME 1885-1888
| |
| |
| |
Mr. Hendrik Jan Smidt.
Hendrik Jan Smidt werd den 11n October 1831 te Assen uit een deftig burgergeslacht geboren. Zijn vader was aldaar koopman, wethouder en plaatsvervangend kantonrechter. Zijne moeder was eene dochter van C. Hilbrants, in de revolutionaire tijden bekend en vervolgd wegens zijne Oranjegezindheid. Zijne ouders schonken hem eene voortreffelijke opvoeding. Na het onderwijs genoten te hebben op de Latijnsche school te Assen, aan het hoofd waarvan destijds stond de als geleerde en paedagoog beroemde Dr. Hendrik Jan Nassau (aan wien Mr. Smidt zijne voornamen te danken heeft), genoot hij zijne verdere opleiding aan de Rijksuniversiteit te Groningen van September 1847 tot Juni 1851, toen hij tot Doctor in de beide rechten werd bevorderd. Uit de omstandigheid dat hij niet langer dan ruim 3½ jaar die universiteit bezocht heeft, binnen welken buitengewoon korten tijd hij zijne studiën volbracht en tot het Doctoraat in de rechten bevorderd werd, mag worden afgeleid dat de eerste grondslagen van Smidt's opvoeding in zijne geboortestad op zulk eene voortreffelijke wijze gelegd waren, dat hij op betrekkelijk zeer jeugdigen leeftijd in de Letteren eene reeds niet onaanzienlijke hoogte moest hebben bereikt. Het mag dan ook als een buitengewoon verschijnsel worden aangemerkt dat het hem vergund was reeds op 19 jarigen leeftijd den vermelden graad te verwerven.
Op 5 Juli 1851 als advocaat beëedigd, wijdde hij zich aan de balie en practiseerde als zoodanig bij het Provinciaal Gerechtshof van Drenthe en de Arrondissements-Gemeente-Rechtbank te Assen, tot zijne benoeming als Griffier der Staten op 1 September 1866.
Gelijktijdig was hij als adjunct-commies der 1ste klasse en als commies werkzaam ter provinciale griffie van Drenthe van 1 Januari 1855 tot 31 Augustus 1866, tevens van 1 October 1857 tot 31 Augustus 1866 de betrekking vervullende van Archivaris der provincie Drenthe, en van 3 Maart 1864 tot 18 Juli 1866 die van Rechter-plaatsvervanger in de Arrondissements- rechtbank te Assen.
| |
| |
Met ingang op 1 September 1866 werd hij benoemd tot Griffier der Staten van Drenthe, welke betrekking hij tot 3 November 1877 vervulde.
Intusschen was hij ook op kerkelijk gebied achtereenvolgens werkzaam als Archi-diaken, kerkvoogd, en als lid en Voorzitter van het Provinciaal Collegie van toezicht op de kerkelijke administratie der Hervormde Christelijke gemeente in Drenthe, terwijl hij in 1870 deel uitmaakte van het Dubbel Algemeen Collegie, dat te 's Gravanhage in dat jaar eene nieuwe organisatie van het goederen-beheer dier gemeente tot stand bracht.
Onderwijl was door de optreding van Thorbecke, lid der Tweede Kamer van de Staten-Generaal voor het kiesdistrict Assen - als Hoofd van het Ministerie van 3 Januari 1871 - in dat district eene vacature voor de Tweede Kamer ontstaan. Mr. Smidt werd daartoe gekozen. Hij bleef lid der Tweede Kamer, totdat hij op 3 November 1877 optrad als Minister van Justitie in het Kabinet-Kappeijne van de Coppello, met welk Kabinet hij als zoodanig aftrad op 20 Augustus 1879.
Zijn ambtelooze toestand duurde niet lang. Bij Koninklijk Besluit van 25 Maart 1881 No. 4 werd hij benoemd tot lid van den Raad van State en bij Koninklijk Besluit van 29 April 1881 No. 6 tavens tot Lid der Afdeeling voor de geschillen van bestuur. Deze laatste betrekking vervulde hij gedurende vier jaren.
Bij Koninklijk Besluit van 12 Mei 1885 No. 21 benoemd tot Gouverneur van Suriname, aanvaardde hij de aan die hooge betrekking verbonden functiën bij zijne aankomst in de kolonie op 30 Juli van dat jaar.
Nog moet worden vermeld dat hij bij Koninklijk Besluit van 12 Mei 1874 No. 2a tot Ridder- en later, bij zijne terugkomst uit de kolonie in Nederland, bij Koninklijk Besluit van 10 Mei 1889 No. 28 tot Kommandeur in de Orde van den Nederlandschen Leeuw benoemd werd.
Menigvuldige geschriften verschenen in den loop der jaren van zijne hand. Behalve onderscheidene bijdragen in dagbladen en tijdschriften, zijn zijne meest bekende werken:
a. Leesboek voor de Volkshuishoudkunde;
b. Aanteekeningen op de wet tot regeling van het armbestuur, van welke drie uitgaven verschenen;
c. Scheiding van Kerk en Staat;
d. Middelen tot dekking van 's Rijks uitgaven;
e. Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht, in drie deelen, waarvan in den laatsten tijd eene tweede vermeerderde uitgaaf het licht zag.
| |
| |
Als geleerde, schrijver en rechtskundige had Mr. Smidt dus, reeds vóór zijne komst in de kolonie, ondubbelzinnige blijken van bekwaamhaid aan den dag gelegd.
Toen hij alhier voet aan wal zette, werd hij met groote geestdrift en algemeen gejuich ontvangen en begroet. In de plechtige zitting der Koloniale Staten van 30 Juli 1885, waar hij dadelijk na zijne aankomst was verschenen ter aanvaarding zijner betrekking, werd de door hem daarbij gehouden toespraak, waarbij bij de redenen ontvouwde die bij hem gewogen hadden, en het beginsel uitsprak dat hij toegedaan was, zeer toegejuicht. Immers mochten de bij die gelegenheid door hem geuite gevoelens en voornemens in billijkheid de verwachting doen ontstaan dat van zijn bestuur veel goeds kon worden verwacht. ‘Het zou’, zoo sprak hij o.m., ‘mijn oprecht gemeend streven zijn om, na grondig onderzoek en rijpe overweging, alles te doen, te bevorderen of te steunen, wat dienstig kan zijn tot welzijn der kolonie en tot heil harer ingezetenen. Tot U, Mijne Heeren’, zoo eindigde hij zijne rede, ‘ben ik gekomen, niet anders beoogende of zoekende dan om ernstig en eerlijk te betrachten wat hoofd en hand zullen vinden te doen ten goede van het land, hetwelk ik overeenkomstig de bedoelingen van onzen geëerbiedigden Vorst, volgens de eischen der Wet, rechtvaardigheid en algemeen belang hoop te besturen. Het doel naar hetwelk door U gestreefd wordt, is geen ander en kan geen ander zijn dan wat ik zou wenschen te bereiken of te naderen. En deze eenheid van bedoeling en streven geeft mij den moed te durven meenen en uitspreken dat, ook bij verschil van inzicht omtrent de aan te wenden middelen, toch uw zedelijke steun mij niet zal ontbreken of ontvallen, en dat op uwe hulp staat zal zijn te maken voor elke zaak, die het belang der kolonie bedoelt.’
Dat de roep over zijne veelomvattende kunde hem was vooruitgegaan, bleek reeds kort na zijne vestiging in de kolonie. Men was n.l. reeds spoedig in de gelegenheid gekomen hem te leeren kennen als een buitengewoon kundig man, onafhankelijk, vast aan zijne beginselen en begaafd met eene ongeevnaarde werkkracht. Reeds spoedig begon hij zijne groote krachten te wijden aan het ontwerpen van nieuwe en het wijzigen van bestaande koloniale verordeningen. Het werk dat zijn helder hoofd en vlijtige handen successievelijk tot stand hadden gebracht, werd algemeen in die mate op prijs gesteld, dat men zich in de kolonie allerwege geluk wenschte met het bezit van een Gouverneur, die gebieken was zoozeer tot regeeren in staat te zijn. Men was het daarom dan ook algemeen eens dat hij was: ‘the right man on the right place.’ Zijne komst in de kolonie had het gelukkige gevolg dat het
| |
| |
destijds zoozeer geschokte vertrouwen in het koloniaal Bestuur zich weder herstelde.
Maar er was meer, waarin de kolonie zich, tijdens het bestuur van Mr. Smidt, mocht verheugen. Het was n.l. het voor Suriname zoo gunstige verschijnsel dat het dezen Bewindsman gegeven was gedurende zijn bestuur het vertrouwen van het Opperbestuur ten volle te genieten. Dat dit het geval was, bleek uit vele omstandigheden, waaronder voornamelijk mag worden gerekend het toestaan door de Nederlandsche Regeering van aanzienlijke kosten, gepaard met een zeer aanzienlijke verhooging van het subsidie-cijfer, door hem reeds op zijn eerst ingediend Begrootingsontwerp voor het dienstjaar 1887 aangevraagd ter bestrijding, in het welbegrepen belang der kolonie, van uitgaven van allerlei aard. Daaronder waren toen hoofdzakelijk begrepen:
a. | subsidie voor telegrafische verbinding met het wereldnet voor het laatste halfjaar van 1887; |
| |
b. | het inrichten van eene groote openbare school te Paramaribo voor meer uitgebreid lager onderwijs; |
| |
c. | kosten voor den aankoop van localen, die tot dus ver voor den publieken dienst gehuurd werden; |
| |
d. | het aanbouwen van een nieuwen vleugel aan het militair hospitaal; |
| |
e. | aanleg van het reeds begonnen gedeelte van den weg van Paramaribo naar zee; |
| |
f. | uitgaven voor onderzoek naar de mogelijkheid om eene communicatie tot stand te brengen tusschen Coronie en de Coppename of Nickerie, en |
| |
g. | het aanschaffen van eene rivier-stoomboot en van drie stoombarkassen, noodig voor de bediening van de transporten te water. |
Daar waar de voorganger van Mr. Smidt bij het Begrrotingsontwerp van het jaar te voren, niettegenstaande bekend was dat zeer veel ontbrak dat voor de welvaart der kolonie hoogst noodig en nuttig was, op de meest ondubbelzinnige wijze zoowel in de Openingsrede op 12 Mei 1885, als in de Memorie van Toelichting op het toen voor 1886 ingediende begrootings-ontwerp, als zijne meening te kennen gaf dat door de drukkende tijdsomstandigheden de ingediende begrooting geen andere strekking kon hebben dan den dienst gaande te houden; - voorts, dat de financieele toestand der kolonie het ten plicht maakte strenger dan in het vorige jaar de uitgaven te beperken tot het allernoodzakelijkste, - had
| |
| |
men in Suriname het voorrecht, met de optreding van Mr. Smidt, dezen voor goed te zien breken met die voor het belang en den bloei der kolonie zoo schadelijke politiek, welke vroeger in het beheer van 's landsaangelegenheden steeds op den voorgrond werd gesteld. Hij gaf, op de meest zelfstandige wijze, onbewimpeld te kennen er niet mede te kunnen gaan niet alleen, maar tot het bewustzijn te zijn gekomen dat der kolonie niet mocht worden onthouden wat zij behoefde om tot welvaart te geraken. In dien goeden geest is Mr. Smidt dan ook onafgebroken voortgegaan met, zooveel in zijn vermogen was, te doen wat maar tot bevordering van de opbeuring en den bloei der aan zijne zorgen toevertrouwde kolonie strekken kon. Hij was gewoon daarbij niet te letten op de geldelijke offers welke gevorderd werden ter aanbrenging van hoogst noodige verbeteringen in verschillende takken van den dienst en het openen van nieuwe welvaartsbronnen en instellingen tot ontwikkeling der kolonie. Scheen zijn voorganger quand même te ijveren ter verkrijging van subsidievermindering, Mr. Smidt bepaalde er zich toe op onbekrompen wijze de middelen aan te vragen, welke naar zijne overtuiging strekken konden ter verbetering van al datgene, dat hij in het welbegrepen belang der kolonie noodig achtte. Onder zijne beginselen werd dan ook gelukkig niet geteld dat van die noodlottige subsidievermindering.
Het spreekt van zelf dat dit door Mr. Smidt op zoo loffelijke wijze omhelsde systeem - waaromtrent hij bij de Memorie van Toelichting der begrooting voor 1887 als zijn gevoelen uitsprak: ‘dat hij, nu moest worden ingehaald wat vroeger verzuimd werd, zich den schijn van een kostbaar bestuur liever getroosten zou, dan de verantwoordelijkheid voor een schijnbaar zuinig beheer’ - in de kolonie algemeen bijval vond. Die betuiging lokte der Commissie van Rapporteurs in haar Voorloopig Verslag over gezegde begrooting de navolgende ontboezeming uit: ‘Eenparig bracht men hulde aan het Bestuur in de eerste plaats voor het juiste standpunt dat het bij de begrooting heeft ingenomen: het niet opofferen van de waarheid aan den zóó verleidelijken schijn van een zuinig beheer, maar, waar vooral ook nu moet worden ingehaald wat vroeger verzuimd werd, zich liever den schijn van een kostbaar bestuur getroosten; in de tweede plaats voor de uitvoerige inlichtingen waarmede het de begrooting in het algemeen en hare artikelen in het bijzonder, voor de Vertegenwoordiging heeft willen ophelderen.
Op dien weg voortschrijdende, zal gewis voor den landvoogd de zelfvoldoening zijn weggelegd van in het belang dezer, zooals ook hij haar noemt, schoone, gezonde, door de natuur zoo rijk gezegende kolonie, met vrucht werkzaam te zijn geweest’.
| |
| |
Ook zijne begrootings-ontwerpen voor de dienstjaren 1888 en 1889 (het laatste was nog kort vóór zijn vertrek uit de kolonie door de Koloniale Staten behandeld en mede met algemeene stemmen, op één stem na, aangenomen) getuigden van het door hem tot het laatst toe volgehouden loffelijke beginsel om al wat mogelijk was aan te wenden, ter verbetering van bestaande toestanden en opbeuring der kolonie in het algemeen. Zij werden mede in Nederland door de wetgevende macht, hier en daar met enkele afwijkingen, met algemeene stemmen aangenomen. Steeds werd, bij de behandeling daarvan, zoo door den Minister, als van de zijde van leden der beide Kamers, hulde gebracht aan de wijze, waarop Gouverneur Smidt de bestuurstaak opvatte.
Gedurende zijn Bestuur in de kolonie is Mr. Smidt niet achtergebleven in het nemen van maatregelen van allerlei aard en het in het leven roepen o.m. van de na te melden werken en inrichtingen, welke mogen worden beschouwd als der kolonie ten goede te zijn gekomen.
Er werd n.l. op zijn' last eene expeditie uitgezonden om het terrein te verkennen, teneinde het district Coronie zoowel met de Coppename als met Nickerie in verbinding te brengen. De pogingen daartoe mochten niet in alle deelen gunstig uitvallen. Het resultaat was dat er eene rits werd ontdekt, loopende van Inverness naar de Coppename, uitkomende tegenover de Coesewijne-kreek welke, ofschoon hier en daar afgebroken door zwampen, nochtans tot communicatie-weg zou kunnen worden in orde gebracht. Het terrein tusschen Coronie en Nickerie door de Koffiemakkakreek daarentegen, in de richting van de Maratakkakreek, werd bevonden zeer laag en moerassig te zijn.
Er werden aangekocht en in gebruik genomen de nieuwe gouvernements-gebouwen, op den hoek van den Grooten Combéweg en de Gravenstraat, waarin gevestigd werden de bureelen van de Koloniale Staten, van den Procureur-Generaal, den Agent-Generaal, den Inspecteur voor den Geneeskundigen dienst, den Rechter-Commissaris en het Post- en Telephoon-kantoor.
Hierdoor werd de zoo gewenschte concentratie van alle publieke kantoren in de stad verkregen.
Zonder het transportwezen te water op den door hem gewenschten behoorlijken voet te hebben kunnen regelen, wist Mr. Smidt er eene vrij goede verbetering in aan te brengen,
| |
| |
door de aanschaffing van een rivierboot en eenige stoombarkassen. Daardoor werd op vrij voldoende wijze tusschentijdsche voorziening in dien tak van dienst tot stand gebracht.
In het algemeen werden overigens door hem de aansluiting aan het telegraafnet en uitbreiding van gemeenschapswegen te water en te land sterk gesteund, evenzoo als door hem eene Commissie werd benoemd tot het onderzoeken van de mogelijkheid der balata-exploitatie in Suriname.
Door het nemen van maatregelen in betrekking tot het toezicht op den sluikhandel als anderszins, werd door hem zooveel mogelijk gearbeid aan de verbetering der inkomsten, zonder de bevolking onevenredig te drukken, of schade te doen aan de algemeene welvaart.
Het telephoon-stelsel, onder het Bestuur van zijn' voorganger, Gouverneur van Heerdt, aangelegd en in werking gebracht, werd door Mr. Smidt uitgebreid.
In den aanvang van het jaar 1888 werd op zijn' last aanvang gemaakt met den weg van het boschneger-dorp Kriki naar Gegé te traceeren. Dat werk werd behoorlijk volbracht, waardoor aan eene groote behoefte voor de in de Boven-Saramacca gelegene goud-concessies voldaan werd.
Door de afschaffing bij wet van uitvoerrechten van suiker zoomede de gradueele vermindering van die op de cacao, heeft Mr. Smidt den landbouw, en daarmede der kolonie een' zeer belangrijken dienst bewezen.
Op het gebied van den legislatieven arbeid, waarmede hij zich bijna uitsluitend persoonlijk onledig hield, heeft Mr. Smidt in de kolonie een ongeëvenaarde werkkracht ontwikkeld. Den bundel onzer koloniale verordeningen heeft hij verrijkt met tal van nuttige publicatiën, verordeningen, besluiten en resolutiën, waaraan groote behoefte bestond. Teneinde zijne werkzaamheid op het vermelde gebied zooveel mogelijk in zijn geheel te kunnen aantoonen wordt hieronder melding gemaakt van de voornaamste wetten en besluiten, welke, na de voorgeschreven behandeling, werden afgekondigd.
| |
| |
Deze zijn:
1o. Verordening van 8 September 1885 (G.B. No. 11) houdende wijziging en aanvulling van de Herziene Strafverordening van 1874 (G.B. 1879 No. 12);
2o. Resolutie van 24 October 1885 La. A No. 328 (G.B. No. 13), houdende nadere vaststelling van eenige administratieve voorschriften omtrent de koloniale geldmiddelen en de wijze van inrichting en behandeling der vorderingen ten laste van de koloniale kas;
3o. Besluit van 26 October 1885 (G.B. No. 14), ter uitvoering van de verordening van 28 November 1878 (G.B. 1879 No. 4), waarbij bepalingen worden vastgesteld omtrent de meting en meetbrieven van zeeschepen;
4o. Verordening van 25 November 1885 (G.B. No. 17), waarbij wordt aangevuld de publicatie van 11 October 1851 (G.B. No. 11), houdende reglementaire bepalingen voor de plaatselijke en landelijke politie in het district Nickerie;
5o. Verordening van 9 Februari 1886 (G.B. No. 3), op de heffing en invordering der personeele belasting.
Ten aanzien dezer verordening, welke in niet geringe mate heeft bijgedragen tot verbetering der inkomsten, zij hierbij aangeteekend dat in Februari 1885 door twee leden der Koloniale Staten een ontwerp-verordening aan den Voorzitter der Staten was aangeboden, betreffende de belasting op het personeel. In Mei d.a.v. bood de Gouverneur van Heerdt aan de Staten ter goedkeuring aan eene verordening, houdende vervanging der belasting op het personeel door eene personeele belasting, als wanneer zijdens de bedoelde twee leden der Staten, om de daarbij vermelde redenen, hun ontwerp werd ingetrokken. De Staten brachten toen op het ontwerp-van Heerdt Voorloopig Verslag uit, en in September 1885 beantwoordde de Gouverneur Mr. Smidt dit Verslag, intrekkende het laatste ontwerp en in de plaats daarvan stellende de tegenwoordige verordening op de heffing en invordering der personeele belasting.
6o. Verordening van 23 Maart 1886 (G.B. No. 10); tot tijdelijke schorsing der heffing van uitvoerrecht op suiker, melasse rum en dram (tot en met 31 December 1886);
7o. Verordening van 3 Maart 1886 (G.B. No. 19), betrekkelijk de concessie van een spoor- of tramweg tusschen Paramaribo en de Saramacca-rivier;
8o. Verordening van 3 Maart 1886 (G.B. No. 20), tot wijziging van die van 8 December 1876 (G.B. 1877 No. 10), houdende voorloopige voorzieningen betrekkelijk het lager onderwijs in Suriname, in afwachting eener definitieve regeling van het onderwerp;
| |
| |
9o. Verordening van 23 April 1886 (G.B. No. 26), houdende bepalingen tot wering van besmetting door scheepvaart;
10o. Verordening van 14 Juli 1886 (G.B. No. 28), waarbij voorloopig wordt vastgesteld de koloniale huishoudelijke begrooting voor het dienstjaar 1887;
11o. Resolutie van 24 Augustus 1886 La. A No. 5124 (G.B. No. 31), tot vaststelling van huishoudelijke bepalingen en instructiën betrekkelijk de armenpraktijk te Paramaribo;
12o. Verordening van 5 Augustus 1886 (G.B. No. 36), tot wijziging der wettelijke bepalingen omtrent het pandrecht;
13o. Verordening van 5 Augustus 1886 (G.B. No. 37), tot wijziging der wettelijke bepalingen omtrent het voorrecht van commissionairs;
14o. Besluit van 19 November 1886 (G.B. No. 38), houdende bepalingen omtrent ontsmetting, ter uitvoering van art. 10 tweede lid en van art. 18 der verordening van 23 April 1886 (G.B. No. 26), boudende bepalingen tot wering van besmetting door scheepvaart;
15o. Besluit van 19 November 1886 (G.B. No. 39), regelende het beheer en toezicht over de quarantaine-inrichtingen, ter uitvoering van art. 15 van de verordening van 23 April 1886 (G.B. No. 26), houdende bepalingen tot wering van besmetting door scheepvaart;
16o. Besluit van 19 November 1886 (G.B. No. 40), tot vaststelling van een reglement voor de schippers van aan quarantaine onderworpen schepen, bedoeld bij art. 21 van de verordening van 23 April 1886 (G.B. No. 26), houdende bepalingen tot wering van besmetting door scheepvaart;
17o. Resolutie van 22 November 1886 La. A No. 6942, (G.B. No. 41), tot vaststelling van eene instructie voor de geneeskundigen, belast met het onderzoek betreffende quarantaine;
18o. Verordening van 22 November 1886 (G.B. No. 42), tot wijziging van de verordening van 5 Maart 1872 (G.B. No. 13), betreffende het Recht van Zegel;
19o. Verordening van 5 Augustus 1886 (G.B. 1887 No. 2), ter regeling van de verloftraktementen, uit de koloniale kas te kwijten;
20o. Verordening van 5 Augustus 1886 (G.B. 1887 No. 3), ter regeling van de wachtgelden, uit de koloniale kas te kwijten;
21o. Verordening van 18 Januari 1887 (G.B. No. 6), houdende wijziging der verordening van 3 November 1871 (G.B. 1872 No. 6), ‘betreffende heffing van de rechten op in- en ‘uitvoer en scheepvaart’;
22o. Verordening van 17 Februari 1887 (G.B. No. 7), tot schorsing der heffing van het uitvoerrecht op suiker, melasse, rum en dram (tot en met ultimo December 1887);
| |
| |
23o. Resolutie van 29 Maart 1887 La. B No. 1665 (G.B. No. 10), houdende nadere regeling der vergoeding voor reis- en teerkosten, gelijk mede voor verhuizingskosten;
24o. Besluit van 18 April 1887 (G.B. No. 14), tot vaststelling van modellen van formulieren bedoeld bij de artt. 6, 23, 26 en 30 van de verordening van 3 November 1871 (G.B. 1872 No. 6) ‘betreffende heffing van de rechten op in- en uitover en scheepvaart’ in voege gewijzigd bij die van 18 Januari 1887 (G.B. No. 6);
25o. Verordening van 14 Januari 1887 (G.B. No. 15) (uitgegeven 18 Mei 1887), houdende bepalingen ter voorkoming van aanvaringen of aandrijvingen op zee en op de rivieren, stroomen, kanalen, reeden, havenmonden en zeegaten der kolonie Suriname en tot vaststelling van seinen voor schepen die in nood of gevaar verkeeren of een loods verlangen;
26o. Verordening van 24 Februari 1887 (G.B. No. 17) (uitgegeven 7 Juli 1887), houdende bepalingen omtrent den accijns op het binnenlandsch gedistilleerd;
27o. Verordening van 14 Juli 1887 (G.B. No. 18), waarbij voorloopig wordt vastgesteld de koloniale huishoudelijke begrooting voor het dienstjaar 1888;
28o. Verordening van 10 Mei 1887 (G.B. No. 19), strekkende om belemmeringen voor de kleine scheepvaart te doen vervallen. (Vervallenverklaring van de permitten voor corjalen of kleine vaartuigen en het verbod voor ponten en plantagevrachtvaartuigen om in de rivier voor Paramaribo droog te vallen);
29o. Verordening van 10 Mei 1887 (G.B. No. 20), ter intrekking van die van 30 Juli 1877 (G.B. No. 24), houdende de invoering eener belasting voor straatverlichting;
30o. Besluit van 23 Augustus 1887 (G B. No. 23), tot het buiten omloop stellen en verwisselen der koperen pasmunt (op 31 October 1887);
31o. Besluit van 14 September 1887 (G.B. No, 24), tot afschaffing van het medicinaal gewicht en invoering van het metriek gewicht voor geneesmiddelen (met ingang op 1 Januari 1888);
32o. Verordening van 10 Mei 1887 (G.B. No. 25) (uitgegeven 15 October 1887), omtrent de heffing van in- en uitvoerrechten en van baak- en los- of laadgelden;
33o. Resolutie van 26 September 1887 La. A No. 5047 (G.B. No. 26), omtrent de verplegingskosten in het militair hospitaal te Paramaribo en in de infirmeriën op de buitenposten;
34o. Besluit van 6 October 1887 (G.B. No. 27), tot regeling van het bedrag en de invordering van het schoolgeld op de openbare school voor uitgebreid lager onderwijs te Paramaribo;
| |
| |
35o. Besluit van 8 October 1887 (G.B. No. 28), ter nadere vaststelling van lijsten van geneesmiddelen en benoodigdheden voor de apotheek en van hospitaal-fournitures en kleeding, op plantages en gronden met immigranten:
36o. Resolutie van 8 October 1887 La. A No. 5274 (G.B. No. 29), houdende afkondiging van nieuwe lijsten van geneeskundige voorschriften en diëeten, ter vervanging van die, behoorende bij het Besluit van 16 Juni 1884 (G.B. No. 9);
37o. Besluit van 10 October 1887 (G.B. No. 30), tot nadere vaststelling van eene lijst van geneesmiddelen en verbandstukken die ter plaatse van ontginning van delfstoffen aanwezig moeten zijn;
38o. Resolutie van 10 October 1887 La. A No. 5314 (G.B. No. 31), ter vaststelling van eene beknopte aanwijzing tot het toedienen van geneesmiddelen in voorkomende ziektegevallen bij arbeiders in de goudvelden:
39o. Verordening van 28 December 1887 (G.B No. 35), houdende invoering van eene belasting op de huurwaarde van de huizen, gebouwen en erven te Nieuw-Nickerie;
40o. Verordening van 29 December 1887 (G.B. No. 36), houdende nadere regeling van het patentrecht van administrateuren van plantages en gronden;
41o. Resolutie van 2 Januari 1888 La. A No. 1 (G.B. No. 1), omtrent de plaatsing in het gouvernements-blad van den thans geldenden tekst van de scheepvaart-verordening.
Deze resolutie heeft de strekking om, tengevolge van de verschillende wijzigingen welke de verordening van 3 November 1871 (G.B. 1872 No. 6) ‘betreffende heffing van de rechten op in- en uitvoer en scheepvaart’ heeft ondergaan, den geldenden tekst dier verordening, waarvan de raadpleging moeilijk was geworden, in één geheel te doen vervatten.
42o. Verordening van 17 Januari 1888 (G.B. No. 3), betreffende telegrafen en telephonen;
43o. Resolutie van 27 Januari 1888 La. A. No. 660 (G.B. No. 6), bepalende de plaatsing in het gouvernements-blad van eenige bepalingen der instructie van de postambtenaren, belast met den postwisseldienst;
44o. Besluit van 9 Maart 1888 (G.B. No. 12), omtrent de wijze van heffing enz. der rechten van zegel en van successie en overgang;
45o. Besluit van 10 Maart 1888 (G.B. No. 13), ter uitvoering van het 2de lid van art. 9 van de verordening van 17 Januari 1888 (G.B. No. 3), betreffende telegrafen en telephonen.
(Vaststelling van een Reglement omtrent de door de kolonie aangelegde telephoonlijnen van Paramaribo naar fort Nieuw-Amsterdam en Frederiksdorp, gelijk mede naar post Leiden, indien deze als quarantaine-plaats gebruikt wordt).
| |
| |
46o. Resolutie van 22 Maart 1888 La. A No. 1697 (G.B. No. 15), betreffende de legalisatie van handteekeningen door den Gouverneur;
47o. Resolutie van 2 Mei 1888 La. A No. 2353 (G.B No. 18), bepalende de plaatsing in het Gouvernements-blad van het Koninklijk-Besluit van 9 April 1888 No. 10, waarbij dat van 14 Maart 1882 No. 6 (G.B. No. 12), betrekkelijk eene vervanging van den Gouverneur, wordt ingetrokken;
48o. Verordening van 4 Mei 1888 (G.B. No. 19), omtrent den afkoop van rotourpassage van immigranten;
49o. Resolutie van 18 Juni 1888 La. A No. 3354 (G.B No. 22), houdende vaststelling van een Reglement op den binnenlandschen postdienst;
50o. Verordening van 7 April 1888 (G.B. No. 23), tot regeling van de pensioenen, uit de koloniale kas te kwijten;
51o. Verordening van 14 Juli 1888 (G.B. No. 24), waarbij voorloopig wordt vastgesteld de koloniale huishoudelijke begrooting voor het dienstjaar 1889;
52o. Verordening van 2 Mei 1888 (G.B. No. 26), omtrent de weeg-, rooi- en bergloouen en entrepôtrechten.
Nog bleven, bij het vertrek van Mr. Smidt uit de kolonie in behandeling bij de Koloniale Staten onderscheidene wetten, door hem ontworpen en ter goedkeuring ingediend.
Er blijft nog een belangrijk onderwerp te releveeren over, n.l. het verdienstelijke werk dat Mr. Smidt in de kolonie ondernomen en volbracht heeft, tot verbetering van het schoolonderwijs.
Nieuwe schoolgehouwen werden door hem opgericht op Onoribo in de Boven-Para, en op den hoek van de Nepveu en de Nieuwe Dominéstraat (Westerschool).
Op 19 Februari 1887 werd de eerste steen gelegd van een nieuwe openbare school voor gewoon lager onderwijs. Deze school (de Willemschool), bestemd voor een 300 tal leerlingen, werd reeds in het begin van November geopend.
Maar het belangrijkste door Mr. Smidt op het gebied van het onderwijs gedaan, was het in het leven roepen van de openbare school voor uitgebreid lager onderwijs, met welke stichting het onderwijs in deze kolonie, zoowel in aard als in omvang een zeer belangrijke stap vooruit deed.
Ook deze school werd in November 1887 geopend.
Terwijl hij nog in de kolonie was, werd hij in het, tengevolge van de Grondwetsherziening, nieuw gevormde hoofdkiesdistrict Emmen gekozen tot lid van de Tweede Kamer
| |
| |
der Staten-Generaal. Hij vroeg en verkreeg bij Koninklijk Besluit van 10 Mei 1888 No. 12 op de meest eervolle wijze zijn ontslag als Gouverneur van Suriname en legde, bij zijn vertrek uit de kolonie, op 18 Juli 1888 die betrekking neder, na te zijn vervangen door den bij Koninklijk Besluit van 10 Mei te voren No. 13 aangewezen vervanger Mr. W. Tonckens Jlz., gouvernements-secretaris en lid van den Raad van Bestuur.
In het vaderland teruggekeerd, nam hij op nieuw een werkzaam deel aan de vergaderingen der Tweede Kamer, totdat hij bij Koninklijk Besluit van 20 Augustus 1891 No 3, in het toen opgetreden Kabinet-van Tienhoven, weder benoemd werd en optrad als Minister van Justitie.
Er behoeft, na het hiervoren aangevoerde in betrekking tot al hetgeen door Mr. Smidt gedurende zijn driejarig bestuur tot hare opbeuring verricht werd, daaraan niets meer te worden toegevoegd.
De bevolking van de kolonie Suriaame is en blijft hem daarvoor erkentelijk, en houdt zich ten volle overtuigd dat zijne belangstelling in haar lot en toekomst niet alleen niet verflauwen zal, maar dat hij steeds al het zijne er toe zal willen bijdragen om te helpen vervullen den wensch en de bede, door hem bij het slot zijner openingsrede van de Koloniale Staten op 18 Mei 1888 uitgesproken: ....‘Daarbij, hetzij het mijne roeping zal zijn hier werkzaam te blijven, hetzij ik dezen bodem weldra mocht verlaten, om er al dan niet terug te keeren, zal het niet ontbreken aan mijn innigen wensch.... neen, aan mijne vurige bede voor de opbeuring, herleving, vernieuwing, herschepping en wederopstanding van het heerlijke, gezonde, vruchtbare en aan velerlei natuurschatten overrijke Suriname’.
|
|