in de Westindische Bezittingen van toepassing te maken, alsnog in deze Gewesten niet hebben kunnen in werking gebragt worden.
Overwegende, dat het, in afwachting dier invoering, wenschelijk en noodig is, de regten van personen, met betrekking tot de meerderjarigheid, in overeenstemming te brengen met hetgene daaromtrent bij de Nieuwe Wetgeving is bepaald.
Gelet op Art. 385 van het nieuwe Burgerlijke Wetboek, in verband met Art. 5 der Wet op den Overgang van de vroegere tot de nieuwe Wetgeving.
Gelet voorts op het Koninklijk Besluit van 17 Februarij, 1819, La. B/4, alhier afgekondigd bij Publicatie van 26 Mei, 1819 (Gouvernements-Blad, e.a., No. 1).
Zoo is het, dat Wij, den Kolonialen Raad gehoord in deszelfs Vergadering van den 1sten dezer maand, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: