Surinaamsche Almanak voor het Jaar 1831
(1830)– [tijdschrift] Surinaamsche Almanak– Auteursrechtvrij
[pagina 249]
| |
[pagina 251]
| |
Korte Surinaamsche kronijk.1696. Werd de Kolonie bedreigd door den aanval eener Fransche vloot, onder bevel van de gennes en de feroles, Gouverneur van Cayenne; doch de laatste kennis verkregen hebbende door de Indianen, dat alhier twee zware oorlogsschepen ter reede lagen, heeft men van dat plan afgezien. 1701. Namen de vijandelijkheden der weggeloopene Slaven tegen de Kolonisten eenen aanvang. 1706. 23 October van dit jaar, volgde de Heer Mr. willem de goyer, als Gouverneur-Generaal, in het Bestuur dezer Gewesten, den Heer Mr. paul van der veen op. 1712. Werd op eene vijandelijke wijze de Kolonie tweemaal, in den tijd van vier maanden, bezocht door jacques casard, de eerste maal vruchteloos; doch ten tweedemale met eenen voor de Ingezetenen zeer nadeeligen uitslag, naardien hij meester der Plantaadjes in de Rivier Suriname tot aan de Joden-Savane, en van verscheidene in de Para-Kreek, geworden, de Ingezetenen noodzaakte tot de betaling eener aanmerkelijke brandschatting, en wel ter waarde eener som van f 622,800 Holl. Ct. Idem. Op den 6den December vertrok jacques casard met zijne vloot uit deze Kolonie; zijnde de gevorderde brandschatting aan hem uitbetaald. | |
[pagina 252]
| |
1713. Hebben de Saramaccaansche Boschnegers eenen Timmerman, op de Plantaadje van govert andriessen, in de Para-Kreek gelegen, vermoord. 1716. Aanvaardde de Heer johan mahony het Bestuur dezer Volkplanting; zijnde de Heer Mr. willem de goyer overleden. 1717. Nadat men reeds vroeger premiën van Gouvernementswege had vastgesteld op het opvangen van weggeloopene Slaven, werd, op den 20sten Februarij van dit, en op den 18den Mei van het volgende jaar, vastgesteld, dat hij, die, op zijne eigene kosten uitgaande, de Claes- en Pedro-dorpen, voorname schuilhoeken der Saramaccaansche Boschnegers, mogt ontdekken, eene belooning zoude genieten van f 1500, en die andere dergelijke dorpen mogt opsporen, voor zoodanige ontdekking zoude ontvangen eene premie van f 600. Idem. Overleed de Heer johan mahony, en werd, in zijne betrekking als Gouverneur-Generaal, opgevolgd door den Heer jan coutier. 1720. Zoude, door zekeren hausback, in deze Kolonie de eerste koffij geplant zijn; zoodanig, dat men reeds in het jaar 1724 eenige boompjes uit den Stadstuin alhier naar het Vaderland zoude verzonden hebben. 1721. Nam de Heer hendrik temminck, na het overlijden van den Heer jan coutier, het Bestuur dezer Kolonie over. 1728. Werd de Heer carel emelius hendrik de cheusses aangesteld tot Gouverneur-Generaal dezer | |
[pagina 253]
| |
Volkplanting; zijnde het jaar te voren de Heer hendrik temminck overleden. (NB. In den Kalender staat, bij vergissing, 1798.) 1729. Hebben de Portugesche Joden, aan Paramaribo woonachtig, eene Kerk gebouwd, waarvan de onkosten beliepen eene som van f 8398: 2, op een stuk gronds van 140 voet breed, hun tot dat einde door het Gouvernement geschonken. 1730. Is het invoeren van Slaven binnen deze Kolonie, hetgene vroeger alleen de Westindische Maatschappij mogt doen, ook voor anderen opengesteld geworden; terwijl desniettegenstaande gemelde Maatschappij bleef verbonden tot eene invoering van 2500 koppen jaarlijks. Idem. Is de Plantaadje Bergendaal, in de Boven-Suriname gelegen, thans een Houtgrond, doch destijds eene Suiker-Plantaadje, door de weggeloopene Slaven afgeloopen, welke in de bosschen, tusschen de Rivieren Saramacca en Suriname, ver landwaarts in, hunne schuilhoeken hadden. Idem. Dit zelfde jaar is men begonnen met Militietogten te maken tegen de bovengenoemde schuilers, welke zoo veel onrust in de Kolonie veroorzaakt hadden. 1733. Is de eerste cacao uit deze Kolonie verzonden, en in het Vaderland aangekomen. Idem. Is het Stadhuis vergroot, alsmede, omstreeks dat zelfde jaar, het destijds bestaande Gouvernementshuis afgebroken, en het nu nog in wezen zijnde gebouwd. Idem. In dit zelfde jaar werd er eindelijk, na vele vruchtelooze pogingen, eene Overeenkomst geslo- | |
[pagina 254]
| |
ten tusschen de Directeuren der Societeit aan de eene, en de Raden van Policie, en vele der aanzienlijke Ingezetenen dezer Kolonie, aan de andere zijde, wegens het versterken dezer Kolonie tegen eenen buitenlandschen aanval. Volgens deze Overeenkomst zouden de benoodigde vestingwerken binnen den tijd van 7 jaren voltooid worden; de Directeuren zouden daartoe, gedurende dien tijd, jaarlijks f 20,000, de Kolonisten f 60,000 opbrengen; de opbrengst dezer laatste som zoude gevonden worden door het leggen eener belasting, voor een gedeelte op de produkten der Kolonie, en voor het andere gedeelte op zoodanige Ingezetenen, die hun bestaan niet in het planten vonden. Bij die zelfde Overeenkomst hadden de Directeuren aangenomen, op hunne kosten 4 compagniën welgeoefende soldaten, ieder 25 man sterk, alhier te zullen onderhouden, mitsgaders al het geweer en de ammunitie van oorlog. 1734. Is tot Gouverneur-Generaal aangesteld de Heer jacob alexander menry de cheusses, welke het daaropvolgende jaar is overleden, en opgevolgd door den Heer jan ray. 1735. Is de eerste katoen uit deze Gewesten naar het Vaderland verzonden. 1737. Is de Heer gerard van de schepper tot Gouverneur aangesteld, en, in het jaar 1742, door den Heer jan jacob mauritius opgevolgd. 1742. Werd aan zekeren wilhelm hack, c.s., een Octrooi verleend voor een tijdvak van twaalf jaren, om, hoog landwaarts in, op, tot dit einde aangewezene | |
[pagina 255]
| |
gronden, te hunnen voordeele, onderzoek te doen naar mineralen, edelgesteenten of andere handelbare stoffen, welke zij aldaar mogten vinden. Dezelve ontvangen eenige voordeelen tot aanmoediging der Societeit. Ten einde het tot deze onderneming benoodigde geld konde verkregen worden, werd er eene Geoctrooijeerde Surinaamsche Mineraal-Compagnie opgerigt, bestaande uit 128 Aandeelen; ieder groot f 750. In deze onderneming is men evenwel nimmer geslaagd; wel heeft men eenig erts naar het Vaderland gezonden; doch dit is van zoo weinig waarde bevonden, dat het de kosten niet konde opwegen. 1745. Heeft de Heer louis nepveu, door zijnen togt naar de Marowijne, het vermoeden bevestigd, dat deze Rivier met de Rivier Cottica eene gemeenschap had door de Courmotibo-Kreek, thans de passage van de Wana-Kreek. 1747. Werden, door den Baron van spörke, eenige Zwitsersche familiën naar deze Kolonie gezonden, aan welke door het Gouvernement het Oranjepad, benevens eenige gereedschappen, Slaven en vee werden toegevoegd; met dat gevolg, dat zij in weinig tijds aanmerkelijke voordeelen daardoor verkregen, en mede strekten ter beteugeling der wegloopers; doch het slechte gedrag dezer lieden was oorzaak van derzelver spoedig verval. 1748. Heeft er eene finale Overeenkomst plaats gehad, wegens de verdediging dezer Kolonie, tusschen den Gouverneur, als Gemagtigde der Directeuren van de | |
[pagina 256]
| |
Societeit, en de Raden van Policie, waarbij de Directeuren der Edele Societeit plegtig aannamen de Forteres Amsterdam, mitsgaders de verdere batterijen en fortificatiën dezer Kolonie, van toen af, ten eeuwigen dage, op kosten der Societeit te zullen onderhouden, en nimmer iets voor dat onderhoud van de Planters te zullen afvorderen, behalve het netto provenu van het ambt van Vendumeester, hetwelk tot het onderhoud der fortificatiën met den aankleve van dien zoude gebruikt worden. Bij dit zelfde Verdrag werd besloten, het Fort Sommelsdijk te verlaten, zoodra de verdere verdedigingswerken in behoorlijken staat zouden gebragt zijn. De Directeuren der Societeit verbonden zich gelijktijdig, voortaan 300 man militie binnen deze Volkplanting te zullen onderhouden, welk getal in tijd van oorlog met 100 man zoude vermeerderd worden, terwijl men in tijd van vrede, na eene augmentatie gedurende den oorlog, even zoo vele jaren 100 man minder, dus slechts 200 man, zoude houden als de vermeerdering met 100 man gedurende den oorlog zoude geduurd hebben. 1749. Is het bovenvermelde Verdrag door H.H.M. bekrachtigd en in eene Resolutie veranderd. Idem. Op het einde van dit jaar is het eerste Verdrag met eenige weggeloopene Slaven, namelijk die, welke zich tusschen de Saramacca en Suriname ophielden, gesloten; zijnde zij tot dit Verdrag door eene niet onaanzienlijke op hen gemaakte verovering genoodzaakt geworden. |
|