| |
| |
| |
Publicatie.
Waarbij wordt bekend gemaakt het Besluit Zijner Majesteit van 30 December, 1828, La. O36, betrekkelijk het oprigten, te Suriname, eener Particuliere Bank.
IN NAAM DES KONINGS.
DE GOUVERNEUR- GENERAAL DER NEDERLANDSCHE WESTINDISCHE BEZITTINGEN.
Al dengenen, die deze zullen zien of hooren lezen, Salut! doet te weten:
Alzoo Wij belast zijn met de uitvoering van het Besluit Zijner Majesteit van den 30sten December, 1828, La. O36, betrekkelijk het oprigten, binnen deze Kolonie, eener Particuliere Bank.
In aanmerking nemende, dat de Hoofd-Directie van gezegde Bank door Ons op den 3den dezer is geinstalleerd, en mitsdien deze voor de Kolonie zoo heilzame Inrigting gezegd worden kan, reeds aanvankelijk in werking gebragt te zijn.
| |
| |
Zoo is het, dat Wij hebben goedgevonden en verstaan:
1o. Bovenvermeld Besluit Zijner Majesteit te brengen ter kennisse van elk en een' iegelijk, die bij hetzelve belang hebben mogt; zijnde van den navolgenden inhoud:
30 December, 1828, La. O36.
Wij WILLEM, bij de Gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz. enz. enz.
Gelet hebbende op het algemeen verlangen der Ingezetenen van Suriname, dat Wij onze toestemming en hulp zouden verleenen tot het daarstellen eener Inrigting, de strekking hebbende, om den Geldsomloop aldaar behoorlijk te regelen, den Wissel zoo veel doenlijk voor Agio te bewaren, en de middelen te verschaffen, om de Volkplanting te doen toenemen in bloei en welvaart;
Gezien de Rapporten van Onzen Minister voor de Marine en Koloniën, laatstelijk van den 27sten dezer La. J. No. 322k;
Hebben goedgevonden en verstaan, Ons te laten gevallen, dat te Suriname worde opgerigt eene Particuliere Bank, onder het oppertoezigt van het plaatselijk Bestuur, en zulks op den voet en de wijze hieronder aangeduid.
| |
| |
| |
Over het kapitaal der bank.
Art. 1.
Het Kapitaal der Bank zal bestaan uit eene som van drie millioen Guldens, welke in Nederland zal berusten en als representatief waarvan, in de Westindiën zal worden uitgegeven eene gelijke som in Bankbiljetten.
| |
Art. 2.
Alle uitgaven der Bank, het beleenen van vaste Goederen en het escompteren van Wissels daaronder begrepen, zullen in Bankbiljetten geschieden.
| |
Art. 3.
De Bankbiljetten zullen, tegen hunne volle nominale waarde, bij alle Publieke Administratiën in de Westindiën worden aangenomen, zoowel voor de verschuldigde Belastingen, als voor betalingen van allerlei aard.
| |
Art. 4.
De houders en vertooners der Bankbiljetten zullen bij de Bank als de wettige bezitters derzelve beschouwd worden; zullende het echter aan de Directie vrijstaan, wanneer er verdenking bestaat, of wanneer zij daartoe door de houders van vermiste of gestolene Bankbiljetten is aangezocht, van den bezitter, bij de verwisseling, het quitteren van het Bankbiljet te vorderen.
| |
Art. 5.
Tweemaal elke week zullen bij de Directie der Bank, zonder oponthoud of korting, tegen Bankbil- | |
| |
jetten, verkrijgbaar zijn, Wissels op hare Agenten in Nederland; geene Wissels echter, die minder dan honderd Gulden bedragen, zullen worden uitgereikt.
| |
Art. 6.
De waarde der af te gevene Wissels zal gelijk staan aan de nominale waarde der daarvoor ingeruilde Bankbiljetten.
De Wissels zullen op drie maanden zigt getrokken, en, zonder de minste korting, op den vervaltijd, door den betrokkene, voldaan worden.
| |
Art. 7.
Allen, die zich zouden mogen verstouten, om, hetzij Bankbiljetten, hetzij de Akten van de Bank, als Recepissen, Renversalen, Onderteekeningen, Stempels, Zegels, bijzonder Papier of wat dies meer zij, na te maken, te vervalschen of te veranderen, daarvan iets uit te wisschen, af te doen, bij te voegen, of op eenigerlei wijze te altereren, of wel behulpzaam te zijn aan zoodanige contrefactiën, vervalschingen, bijvoegingen of alteratiën, gelijk mede allen, die zoodanige nagemaakte, vervalschte of gealtereerde Bankbiljetten, Recepissen, Renversalen en zoo voorts opzettelijk mogten uitgeven, verspreiden of in omloop brengen, zullen, onverminderd hunne verpligting tot vergoeding van alle kosten, schaden en interessen, de straf beloopen, welke bij de Wet is, of nader zal worden bepaald.
| |
| |
| |
Art. 8.
Behalve het crediet van drie millioen Guldens, bij Art. 1 aangewezen, zullen tot meerderen waarborg van de houders der Bankbiljetten bepaaldelijk worden verbonden:
a. Alle panden en voorwerpen door de Bank beleend, en
b. Eene som van honderd vijftig duizend Gulden, welke jaarlijks uit de Koloniale Kas te Suriname in de Kas der Bank zal worden gestort.
| |
Art. 9.
Wanneer zulks tot verdere uitbreiding van den Handel, en tot bevordering der welvaart van de Westindische Bezittingen, raadzaam wordt geacht, zal het primitief Kapitaal der Bank, bij Art. 1 vermeld, vergroot kunnen worden; zullende alsdan weder eene gelijke waarde aan Bankbiljetten worden uitgegeven, om als representatief van de vermeerdering in de Westindische Koloniën in omloop te worden gebragt.
| |
Operatiën der bank.
Art. 10.
De Operatiën der Bank zullen aanvankelijk bepaald zijn:
a. Tot het bezorgen aan de Kolonie Suriname van een behoorlijk middel van circulatie, bestaande in de Biljetten der Bank.
b. Tot het afgeven van Wissels op hare Agenten in Nederland, voor alle zoodanige Bankbiljetten, als, door de Bank in circulatie gebragt zijnde, ter ver- | |
| |
ruiling tegen Wissels, zullen worden aangeboden, op den voet en de wijze, bij Art. 6 bepaald.
Alverder zullen de Operatiën der Bank, indien de staat harer fondsen het raadzaam maakt, kunnen worden uitgestrekt.
c. Tot het escompteren van Wisselbrieven, afgegeven door geäccrediteerde Grondëigenaars of Administrateurs, of wel door Kooplieden of Handelhuizen, in de Nederlandsche Westindische Bezittingen gevestigd, met dien verstande evenwel, dat de Wisselbrieven van den laatsten, behalve de handteekening van den trekker, voorzien zullen moeten zijn van ten minste twee behoorlijke endossementen van als solvabel bekend staande Kooplieden of Handelbuizen, voor welke escompte eene billijke provisie, maandelijks, door het Hoofdbestuur te regelen, zal betaald worden, en
d. Tot het voorschieten van Kapitalen op Suiker- of andere Plantaadjes in de Kolonie Suriname, welke zullen worden aangewend tot het plaatsen van Stoomwerktuigen ter bevordering van den Landbouw, of tot het invoeren en uitbreiden van de Indigoteelt.
Tot geene andere einden, dan hierboven zijn bepaald, en verder bij Art. 24 en 25 worden aangewezen, mogen door de Bank eenige gelden in beleening worden gegeven, dan op onze nadere authorisatie.
| |
Art. 11.
De bij de Bank te beleenen vaste Goederen zullen
| |
| |
niet mogen bezwaard zijn met huwelijksche voorwaarden, noch ook legaal, judiciëel of conventioneel zijn verbonden; voor zooverre reeds andere hypothecaire schulden daarop mogten gevestigd zijn, zal het voorschot alleen verleend worden, tegen overlegging eener Notariële Akte, waarbij de hypotheek houder of houders het regt van preferentie aan de Bank afstaan, en dat wel tot het bedrag, bij de Akte uitgedrukt.
| |
Art. 12.
Ingevalle de hypotheekhouder of houders ongenegen mogten zijn, om dat regt van preferentie aan de Bank of te staan, zal het aan de Directie der Bank geoorloofd wezen, indien de waarde van het Effect, de voorraad van de voorhandene penningen en de aard van het verband zulks toelaten, de vereischte voorschotten te doen, ter aflossing van al de schulden op eene Plantaadje gevestigd, en die Plantaadje als onderpand aan te nemen voor de, tot dat doel, benevens tot de verdere uitbreiding van cultuur, daarop voor te schietene gelden.
| |
Art. 13.
De beleeningen, in het vorige Artikel bedoeld, zullen echter niet mogen plaats hebben, dan nadat de Plantaadjes, waarop die geschieden mogten, vooraf behoorlijk zullen zijn gewaardeerd. - Bij deze waardering zal tot maatstaf worden aangenomen de waarde der op dezelve voorhanden zijnde slavenmagt, berekend tegen f 1300 per hoofd, voor iederen slaaf op eene Suiker-Plantaadje, en voor f 900
| |
| |
per hoofd, voor iederen slaaf, op eene andere soort van Plantaadje, onder welke waarde de gebouwen en gronden zullen geacht worden begrepen te zijn. Twee derde dier waarde, op deze wijze te berekenen, zal op zoodanig eene Plantaadje mogen worden voorgeschoten.
| |
Art. 14.
Eene Plantaadje, aangelegd wordende tot eene Suiker-Plantaadje, zal onder de volgende bepalingen deelen kunnen in de voordeelen eener hoogere beleening.
a. Wanneer de Stoommachine geplaatst is, zal het voorschot met een zesde gedeelte kunnen worden verhoogd.
b. De eerste aanplanting van ten minste vijftig Akkers Suikerriet hebbende plaats gehad, zal het voorschot met nog een twaalfde kunnen worden vermeerderd.
c. De aanplanting van het Suikerriet tot honderd Akkers gebragt zijnde, zal de Plantaadje kunnen worden beleend gelijk eene reeds bestaande Suiker-Plantaadje, dat is, tegen twee derde der waarde van de slaven, berekend tegen f 1300 per hoofd.
Eene Plantaadje, onverschillig van welken aard, met uitzondering van Suiker-Plantaadjes, aangelegd wordende tot eene Indigo-Plantaadje, zal, nadat de Stoommachine is opgerigt, beleend kunnen worden tegen twee derde van de waarde der slaven, berekend ad f 1000 per hoofd.
| |
| |
| |
Art. 15.
Ingevalle het blijken mogt, dat de slavenmagt eener Plantaadje, hetzij door de kwaadwilligheid der Negers, of door het aanwezen van een groot aantal gebrekkigen, eene mindere waarde mogt bezitten, dan de waardering op den voet en de wijze, bij Art. 13 vermeld, vooronderstelt, zal daarop geene beleening mogen geschieden.
| |
Art. 16.
Van het Kapitaal, op deze wijze voorgeschoten, zal, jaarlijks, gedurende den tijd van 26 jaren, aan de Bank betaald worden, voor rente en aflossing, acht en een half ten honderd, 8½ percent. Na afloop van dien termijn zal de schuld als finaal afgelost worden aangemerkt, en het beleende onderpand van alle bezwaar ontheven zijn.
| |
Art. 17.
Ingevalle de belanghebbenden verkiezen mogten de beleende som vroeger af te lossen, zal de hoofdsom met twee en een half ten honderd, 2½ percent, verminderd worden voor ieder jaar, dat reeds aan rente en aflossing is betaald.
| |
Art. 18.
Alle beleeningen zullen ten overstaan van eenen daartoe bevoegden persoon bij Akte gesloten worden, waarbij het doel, waartoe die gelden zullen worden gebezigd, overeenkomstig § d van Art. 10, zal worden uitgedrukt. De geldopnemer zal bij het verleiden dier Akte, waarvan hij de kosten moet dragen,
| |
| |
zich speciaal aan al de Bepalingen van dit Reglement, hem of zijne Goederen betreffende, moeten onderwerpen.
| |
Art. 19.
Ingevalle van nalatigheid aan de zijde der geldopnemers, om aan de voorwaarden te voldoen, waarop de beleening is toegestaan, of wel, zoo de slavenmagt op eene beleende Plantaadje, hetzij door sterfte, desertie of andere omstandigheden, zoodanig mogt verminderen, dat dezelve, berekend tegen den maatstaf in Art. 13 vastgesteld, minder mogt opleveren dan tien ten honderd, 10 percent, boven het beleende Kapitaal, zal de eigenaar verpligt zijn het ontbrekende aan te vullen, of daarvoor, ten genoegen der Directie van de Bank, borg te stellen. Bij gebreke van dien, zal de beleening worden opgezegd; en wanneer het beleende Kapitaal alsdan niet wordt teruggegeven, of aan de bij het Contract bepaalde voorwaarden niet wordt voldaan, zal de Hoofd-Directie tot den verkoop van het beleende Effect overgaan, op den voet en de wijze, als zulks, volgens de dan bestaande inrigtingen in de Koloniën, behoort te geschieden.
| |
Art. 20.
Wanneer de verkochte Goederen de som niet mogten hebben opgebragt, waarvoor zij bij de Bank zijn beleend, zal de Directie het te kort doen verhalen op de verdere bezittingen van den geldopnemer, voormalig eigenaar der Goederen. De Directie zal ook het regt hebben, om de verkooping uit te stellen
| |
| |
tot eene gelegenheid, welke zij, in het belang der Bank, gunstiger zal achten.
| |
Art. 21.
De Akten van beleening zullen onderworpen zijn aan het Regt van Zegel, hetwelk in Suriname bestaat, of in het vervolg mogt worden ingevoerd. Van alle andere thans in de Kolonie bestaande of nader in te voerene Belastingen, geene uitgezonderd, worden dezelve vrijgesteld.
| |
Art. 22.
Alle Aktiën, tegen de Bank aan te vangen, zullen voorloopig, en totdat daaromtrent nadere Bepalingen mogten worden gemaakt, geïnstituëerd en gebragt moeten worden voor de gewone Regtbanken in de Kolonie, overeenkomstig de Bepalingen, op de wijze van Regtspleging vastgesteld.
| |
Over het bestuur der bank.
Art. 23.
Het Hoofdbestuur der Bank zal te Suriname zijn gevestigd, en worden uitgeoefend door den Gouverneur-Generaal, als President, benevens den Procureur-Generaal en den Contrôleur-Generaal, die gezamenlijk de Hoofd-Directie zullen uitmaken. Aan dezelve zullen worden toegevoegd twee bezoldigde Kommissarissen en een vaste Secretaris, benevens het noodige getal Ambtenaren en Klerken.
| |
Art. 24.
Bijaldien het Hoofdbestuur zulks raadzaam en nuttig mogt oordeelen, zal hetzelve aan het Departement
| |
| |
voor de Marine en Koloniën kunnen voorstellen, om de Bank te Curaçao gevestigd aan te merken als een onderdeel of bijbank der Bank te Suriname. In dat geval zullen de Bankbiljetten, door de eerste uitgegeven, worden ingewisseld tegen Bankbiljetten van de laatste, en de Directie te Curaçao door de Hoofd-Directie worden gemagtigd, om ook, tot een bepaald en door dezelve op te geven bedrag, Wissels op de Agenten in Nederland te kunnen afgeven; blijvende voor het overige alle Bepalingen bij het Reglement door onzen Kommissaris-Generaal, bij deszelfs Besluit van den 6den Februarij, 1828, voor de Bank te Curaçao vastgesteld, voorloopig in werking en van kracht.
| |
Art. 25.
Te St. Eustatius en te St. Martin zullen almede, ter bevordering van Handel en Landbouw, op voordragt der Hoofd-Directie te Suriname, door het Departement voor de Marine en Koloniën nader te bepalene sommen aan Bankbiljetten in circulatie kunnen worden gebragt, en de Besturen dier Eilanden, in dat geval, kunnen worden gemagtigd, om voor de ter verwisseling aangebodene Bankbiljetten een gelijk bedrag Wissels af te geven op de Agenten in Nederland, op den voet en de wijze als bij § b van Art. 10 is bepaald.
| |
Art. 26.
De Hoofd-Directie der Bank is met het oppertoezigt en de administratie voor alle zaken der Bank belast, op den voet en de wijze, bij dit Reglement bepaald, met inachtneming der Koloniale Wetten.
| |
| |
De verpligtingen, welke op de Hoofd-Directie rusten, de orde en wijze, waarop zij hare werkzaamheden zal verrigten, worden bij afzonderlijke reglementaire voorschriften geregeld.
| |
Art. 27.
De Leden der Hoofd-Directie van de Bank zijn niet aansprakelijk voor schaden, voortgesproten uit zoodanige daden, handelingen of bedrijven, door hen in hunne kwaliteit verrigt of gedaan, welke niet strijdig bevonden worden met dit Reglement.
Zij zijn in Persoon en Goederen niet arrestabel voor civile aktiën en vorderingen ten laste der Bank.
| |
Art. 28.
De Kommissarissen, de Secretaris en mindere Ambtenaren, leggen, bij de aanvaarding hunner posten, den eed op dit Reglement, mitsgaders dien van zuivering en geheimhouding, af.
| |
Art. 29.
Bij het einde van elk Boekjaar worden de balansen aan het Departement voor de Marine en Koloniën ingezonden. Deze balansen accoord bevonden en goedgekeurd zijnde, wordt de Hoofd-Directie, wegens hare gehoudene administratie, gequitteerd en gedechargeerd, en tevens de som bepaald, die in het volgend jaar wederom op hypotheek zal worden uitgezet; terwijl van het bedrag der zuivere baten in de Koloniale Kas zal gestort worden eene som, niet te boven gaande het gefourneerde aan het Reservefonds der Bank, en het overige in de Reservekas der Kolonie.
| |
| |
| |
Art. 30.
De stiptste geheimhouding omtrent alle zaken de Bank of particuliere Ingezetenen betreffende, en meer bijzonder omtrent de escomptes en beleeningen, wordt bij dezen aan de Hoofd-Directie, den Secretaris, mitsgaders aan de verdere onderhoorigen der Bank, op hunnen eed aan den Lande gedaan, of te doen, ten sterkste opgelegd en aanbevolen, ieder voor zooveel hem aangaat.
| |
Art. 31.
Aan alle geconstituëerde Authoriteiten in de Nederlandsche Westindische Bezittingen wordt de bescherming en de beveiliging der Bank, gelijk mede hare handhaving bij de voorregten en voordeelen, bij dit Reglement bepaald, ten duurste aanbevolen.
Onze Minister voor de Marine en Koloniën zal voor de uitvoering dezes zorg dragen.
Gegeven te Brussel, den 30sten December des jaars 1828, van onze Regering het zestiende.
(Geteekend) WILLEM.
Van wege den Koning,
(Geteekend) J.G. de Mey van Streefkerk.
Accordeert met deszelfs Origineel,
De Griffier ter Staats-Secretarij,
(Geteekend) D'Hamecourt, L.G.
Voor Kopij-Conform,
De Secretaris-Generaal bij het Ministerie van Marine en Koloniën,
(Geteekend) Asmus, L.S.G.
| |
| |
2o. Te bepalen, dat de bij het 3de Artikel, hierboven vermeld, vastgestelde aanneming der Bankbiljetten bij de Publieke Administratiën, voor verschuldigde Belastingen en voor betalingen van allerlei aard, niet eerder eenen aanvang nemen zal, dan nadat vooraf de Bankbiljetten in omloop zullen zijn gebragt, en door Ons gangbaar verklaard zijn zullen.
3o. Te bepalen, dat eveneens de bij het 5de Artikel vermelde Wissels niet verkrijgbaar zullen zijn, dan nadat vooraf de Bankbiljetten in omloop gebragt en gangbaar verklaard zullen zijn, waarvan, zoo als ook van hetgene verder tot de geheele inwerkingbrenging dezer Inrigting noodig mogt bevonden worden, de bekendmaking door Ons nader geschieden zal.
En opdat niemand hiervan eenige onwetendheid voorwende, zal deze in het Gouvernements-Blad. worden geïnsereerd, en afgekondigd, waar zulks gebruikelijk is te doen.
Aldus gedaan en gearresteerd aan Paramaribo, den 9den Maart des jaars 1829, van Zijner Majesteits Regering het zeventiende.
CANTZ'LAAR.
Ter Ordonnantie van Zijne Excellentie,
De Algemeene Secretaris,
G.A. van der MEE.
Gepubliceerd, aan Paramaribo, den 10den daaropvolgende.
De Algemeene Secretaris,
G.A. van der MEE. |
|