Surinaamsche Almanak voor het Jaar 1821
(1820)– [tijdschrift] Surinaamsche Almanak– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Na den dood van den heer van sommelsdykGa naar voetnoot(*) was er veel verwarring en oneenigheid in de Kolonie. De heer kapitein vredenberg wordt in de beschrijving van Suriname, bij injema gedrukt, gezegd, eenige der moordenaren en muitelingen geprotegeerd te hebben. Deze kapitein de oudste officier zijnde, fungeerde als kommandeur; eene bedenkelijkheid, waarover men nog met den heer verboom vóór zijn overlijden had geraadpleegd, in hoe verre het hoogste gezag, althans bij de civiele magt, of bij het hoosd der militairen, zoude verblijven, geeft een' schijn, dat men het over zoo een belangrijk punt niet eens was. Twist in de Kerk, knevelarijen van kapitein samuel cohen nassy, door ontijdige executiën van boeten en breuken onder de Joden (volgens hartsinck), hadden, benevens andere oorzaken, eene algemeene tweedragt daargesteld, toen de heer van scherpenhuizen, na eene allerongelukkigste reis gehad te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hebben, omtrent den 8 Maart 1689 voor de Suriname kwam, en den 11 daaraan volgenden in de Kolonie ontvangen werd. Men had in Holland gaarne gezien, dat de heer van chatillon, zoon van den overledenen heer van sommelsdyk, het gouvernement op zich hadde willen nemen; dan deze verontschuldigde zich daarvan wegens familie-redenen; nogtans kwam hij in de Kolonie, om de zaken van zijnen heer vader te redderen. De heer van scherpenhuizen stilde deze oneenigheden; hij scheidde de Administratie der Policie af van die der Civiele Justitie, en rigtte een bijzonder Kollegie van Civiele Justitie op, alsmede een kollegie van kleine zaken en opzieners der Gemeene Weide. Den 6 Mei, dus zeer korten tijd na de aankomst van dezen Gouverneur, werd de Kolonie aangetast door eene vloot van negen Fransche oorlogschepen en een bombardier-galjoot, onder den admiraal du casse, een gevolg van de vredebreuk tusschen Holland en Frankrijk. Dadelijk werd de bark, de stad Amsterdam genaamd, die aan den mond der rivier lag, weggenomen; en schoon de middelen van verdediging nog niet volkomen in orde waren gebragt, heeft men zoo veel tegenstand geboden, dat de expeditie van den Franschen admiraal vruchteloos afliep. Indien wij den heer hartsinck mogen gelooven, dan heeft men aan de voorbeeldelooze werkzaamheid, ijver en moed der kolonisten alles te danken. Die schrijver verhaalt alles zoo omslagtig, en was in de mogelijkheid, om uit echte bronnen na te vorschen. Dit verhaal echter strookt niet met dat der Joden, die hartsinck stellig tegenspreken. Jammer is het, dat bij die schrijvers deze gelegenheid wordt waargenomen, om duidelijk aan den dag te leggen, hoe veel verpligting de Kolonie aan hen heeft, hoe zij door den heer van scherpenhuizen zijn vernederd geworden, enz. Hoe het dan zij, het is waarschijnlijk, dat aan de gevolgen des oproers en het ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moorden van den heer van sommelsdyk, in vele vakken, vooral in het militaire vak, vele verwaarloozing heeft plaats gehad, en welligt de susschentijd tusschen deszelfs dood en de komst van den heer van scherpenhuizen, met opzet hetgeen daarvoor vatbaar was, zal verwaarloosd of bedorven zijn. Wij hebben immers reeds gezien, dat het in het civiele ten uiterste verward was; waarom dan ook niet in het militaire vak? Dit kan toch geenszins den goeden naam van den heer van sommelsdyk bezwalken; hetgeen hij in orde had gebragt, zal wel, om het minste te zeggen, na zijn' dood veronachtzaamd wezen. Dit alles is zoo natuurlijk, dat wij het getuigenis der Joden met regt in twijfel durven trekken, en gelooven, dat in de Forten het kanon niet gemonteerd en er niets bij de hand was; en juist meenen wij in die omstandigheden redenen te vinden, om den inwoners, zeevarende en andere kolonisten, den welverdienden roem van werkzaamheid en Vaderlandsliefde niet te mogen weigeren. Als wij eenige omstandigheden, die daarbij voorgevallen zijn, nagaan: als het bombardement van drie dagen, den 8, 9 en 10 Mei van het fort; de pogingen der Franschen om de Commewijne op te varen; de vereenigde pogingen der schepen, zoo uit de Suriname als Commewijne afzakkende, en het eindelijk verlaten der Kolonie door den admiraal du casse, zal men althans niet meer in twijfel trekken, of men in de Kolonie zijnen pligt gedaan hebbe. Gedurende dezen aanval werd de heer van chatillon, bij eene militaire expeditie, ellendig gekwetst, en een der Fransche schepen verviel, twee maanden na de expeditie, op den wal tusschen de Coppename en Corantijn, en was genoodzaakt, uit gebrek aan levensmiddelen, zich zelven als krijgsgevangen over te geven. Wij gaan met stilzwijgen de partikuliere oneenigheden voorbij, welke er tusschen den heer van scherpenhuizen en de Joden hebben plaats gehad. De Heer van scherpenhuizen werd op zijn verzoek ontslagen en als Gouverneur den 14 Mei 1696 door den heer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mr. paulus van der veen vervangen. Op deszelfs terugreis naar het Vaderland, werd het schip Brigdamme, waarop de Heer van scherpenhuizen zich bevond, na eenmaal den vijand in een scherp gevecht afgeslagen te hebben, door de Fransche kapers genomen en te St. Malo opgebragt, van waar hij met een paspoort in het Vaderland gekomen is. Men was over zijne administratie niet tevreden, en hij is door de Societeit deswege tot verantwoording geroepen geworden. De uitslag van het onderzoek staat bij hartsinck niet aangeteekend. De Douairière van wijlen den Gouverneur van sommelsdyk schijnt haar aandeel in de Kolonie aan Koning william den Derden te hebben willen verkoopen; doch het blijkt niet, dat die koop tot stand is gekomen. Wij vinden, wat de Kolonie betreft, gedurende het bestuur van den heer van der veen, niets bijzonders aangeteekend, dan alleen, dat de landbouw in de Kolonie zeer is toegenomen, hetgeen ook bleef voortduren onder deszelfs opvolger, volgens de Joden willem de gruyter en na hem jan de goyer, terwijl hartsinck hiervoor willem de goyer stelt. Wij houden ons aan den laatsten schrijver. Deze aanvaardde de regering in October 1706. In het jaar 1712 trof de Kolonie eene zware ramp, wordende dezelve gebrandschat. Aldus luidt het verhaal: De oorlog tusschen Frankrijk en de Republiek weder uitgebroken zijnde, werd de Kolonie den 8 October 1712 aangetast door een vijandelijk eskader van zes of acht oorlogschepen, onder bevel van den admiraal jacques cassard. Daar het eskader zeer langzaam opkwam, was het niet vóór den 10en, dat men in den avond met zekerheid ontdekte, dat het vijanden waren; en het eerste alarmschot viel 's avonds te elf ure van de Forteres Zelandia. Men bereidde zich tot eene ernstige verdediging. De Franschen deden eenige aanvallen op verschillende plaatsen, doch werden steeds met verlies afgewezen, De vijandelijke schepen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schenen van hun oogmerk op de Kolonie te hebben afgezien, en zakten de rivier weder af. Intusschen ontstond er groot verschil, tusschen de inwoners en het Bestuur, over den staat der verdediging van de Kolonie, en schoon men dadelijk handen aan het werk sloeg, was men niet in staat, de Kolonie tegen eenen nieuwen aanval van bovengemelden admiraal te verdedigen. Den 9 October kreeg men de tijding, dat van het eskader, als nu te zamen gesteld uit Le Neptune van 74, Le Téméraire van 60, Le Rubis van 56, La Vestale van 48 en La Meduze van 36 stukken, reeds een schip de brandwacht was voorbijgezeild. Men bezette wel eenige posten; doch de Franschen voeren de rivier op, en verbreidden zich wijd en zijd in de Kolonie, op verschillende Plantaadjes landende. De onderlinge oneenigheden tusschen het Bestuur en de ingezetenen bleven voortduren. Van tijd tot tijd werden er bomben in de stad Paramaribo geworpen, werwaarts men tot verdediging kompagniën uit Para en de boven-rivier had gerekwireerd. Op eenige plaatsen was men zeer werkzaam, onder anderen op het eiland aan de Paulus-kreek, waar men batterijen opwierp. Men mag zeggen, dat, gedurende al dien tijd, de beneden - rivieren door de Franschen en Hollanders genoegzaam gelijkelijk bezet werden, totdat men den 27 October over eene brandschatting in onderhandeling kwam. Dezelve gereguleerd zijnde, blijkt het uit eene deswege bij den Franschen admiraal gegevene kwitantie, in dato 6 December 1712, dat dezelve niet minder heeft beloopen dan f 747,350 Surinaamsch Courant, of f 622,800: - Hollandsch. Het schijnt wel, dat zoowel eenigen tijd te voren, als gedurende en na dit voorval met cassard, sommige kolonisten (wij nemen dit uit de aanteekeningen van nassy over) hunne slaven zeer wreed hebben behandeld, en dat dit eene voomame oorzaak is geweest, dat deze zich in de bosschen begaven. De Joodsche schrijvers verdedigen zich zeer op dit stuk, voor zoo verre | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hunne natie in het bijzonder betreft, schoon zij de algemeenheid der zaak niet ontkennen. Den 12 December verliet cassard met zijne vloot de rivier Suriname. De tweespalt tusschen het Bestuur en de inwoners bleef voortduren, en klom tot eene verbazende hoogte. Na het overlijden van den heer de goyer volgde hem den 22 Januarij 1716 in de regering op de heer johan mahony, wiens bestuur zeer kort duurde, daar hij in 1717 overleed. Jan coutier, deszelfs opvolger, aanvaardde de regering den 2 Maart 1718; hij stierf in September 1721. Zijn opvolger, de heer hendrik temming, was aan het hoofd van het Bestuur tot 1727. Wij zijn genoodzaakt alhier eenigzins terug te treden. Wij hebben gezegd, dat er, bij gelegenheid van den aanval van cassard, wegens de verdediging der Kolonie, tusschen het Bestuur en de ingezetenen groote onlusten ontstaan waren. Men kwam wel in 1733 tot eene soort van verdrag, doch hiermede hielden geenszins de verdeeldheden op; dezen werden niet dan na zeer veel onderzoek geëindigd, door tusschenkomst van het gezag van H. Hoog Mogende bij acte in dato 6 Maart 1748, bevattende 12 Artikelen van dezen inhoud:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit deze overeenkomst blijkt, dat, niettegenstaande het getal der weggeloopene Negers reeds aanmerkelijk was toegenomen, men eene bezetting van 300 man voor de Kolonie niet alleen als genoegzaam beschouwde, maar zelfs dat er, wanneer men over de Koopvaarderen, die zich in de Kolonie zouden bevinden, beschikte, waarbij gevoegd twee middelmatige schepen van oorlog, eene toereikende magt zoude zijn, om eene aanzienlijke vloot af te weren. Wij vatten den draad van het historiëele verhaal weder op. Den 26 Julij 1728 werd de heer carel emilius hendrik de cheusses met de waardigheid van Gouverneur bekleed; hij overleed in 1734. Het was omtrent dezen tijd, dat men de reguliere versterking der Kolonie Suriname bepaalde. Hem volgde op jacob alexander de cheusses, die reeds het volgende jaar overleed. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In dit jaar werd de eerste steen van de Forteres Nieuw-Amsterdam gelegd. De volgende Gouverneurs waren: Jan ray, geerard van den schepper en vervolgens de heer en Mr. joan jacob mauricius, die den 7 Februarij 1742 als Gouverneur-Generaal aangesteld werd. Wij hebben van de onlusten, destijds ontstaan, een uitgebreid Werk in folio, bestaande in procedures tusschen hem heer Gouverneur en salomon du plessis en andere. Het einde hiervan is geweest, dat de heer mauricius, behoudens zijne eer, van den post als Gouverneur is ontslagen, en dat zijner partijen, behoudens eene schadeloosstelling, vergiffenis is geschonken. Beschouwen wij nu, wat genoegzaam eene halve eeuw, met betrekking tot de algemeene welvaart der Kolonie, heeft plaats gehad. Schoon de ingezetenen der Vereenigde Nederlanden alleen de vrijheid hadden, om op Suriname te handelen en te varen, vergunde men den Engelschen, uit Noord-Amerika komende, (en waaruit in het vervolg de Amerikaansche handel ontstaan is,) om spek, gezouten vleesch, visch, meel en anderen leeftogt in de Kolonie in te brengen, en melasse uit te voeren, mits 6 levende paarden of derzelver koppen, indien dezelve op de reis mogten sterven, aanbrengende. In 1730 werd de invoer van slaven, te voren alleen der West-Indische Maatschappij toegestaan, ook aan partikulieren vergund, vermits de Maatschappij aan de verpligting, om jaarlijks 2500 slaven te leveren, niet had voldaan. Vele Nederlandsche huisgezinnen en Fransche vlugtelingen verplaatsten zich naar de Kolonie, waardoor dezelve aanmerkelijk in bloei toenam. Men legde zich met een gelukkig gevolg op de Koffij-teelt toe: men wil, dat die vrucht in 1720 of 1721 het eerst in de Kolonie is gebragt door een' zilversmid, hansbach genaamd, schoon men ook wil, dat de eerste boompjes uit den Hortus Medicus aan den Gouverneur van der veen zouden zijn ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zonden geworden. Is dit zoo, dan is de Koffij-plant eenige jaren te voren in Suriname geweest, omdat die Gouvermeur in 1715 overleed. In 1733 werd de eerste Cacao, en in 1735 het eerste Katoen, naar Holland gezonden. Men ziet hieruit, dat in dezen tijd de landbouw aanmerkelijk in aanzien is toegenomen, daar men te voren niets dan suiker en wat tabak in de Kolonie teelde. Men deed ook pogingen, om de Indigo-teelt daar te stellen; doch hierin is men minder gelukkig geweest; hetzij zulks aan het doorzigt der bewerkers haperde, hetzij dit aan andere onoverkomelijke redenen, te wijten zij: zeker is het, dat men de aanplanting en bewerking van de Indigo wegens ongezondheid heeft laten varen, blijvende alleen de herdenking daaraan bewaard, door eene Plantaadje aan de Tawaycoera-Kreek, Indigo-Veld geheeten. Ook legde men Steenbakkerijen aan; doch het werk, dat de slaaf verrigt, is zoo langzaam, dat, schoon ook de steen vrij goed is, men dien in gewone tijden, hoe duur dan ook, met meer voordeel uit het Vaderland ontbiedt. Deze Etablissementen bloeijen alleen, wanneer men door het uitbarsten van een' oorlog in de mogelijkheid is, den prijs der steenen zoo hoog te bepalen, dat die gelijk staat met de winst, welke de andere produkten geven. Het denkbeeld van den heer hartsinck, alsof het werk van den slaaf goedkooper is, dan van den daghuurder in Holland, is ongegrond, en daarenboven gelieve men aan te merken, dat een Hollandsche daglooner in eene steenbakkerij 's daags meer werk aslevert dan 5 of 6 slaven. In het jaar 1747 werden behoeftige familiën uitgenoodigd, zich als landbouwers naar de Kolonie te begeven, waartoe eenige Paltzer-boeren besloten: hun werd een gedeelte gronds in de Binnenlanden, en wel aan den Oranje-Weg boven Para, aangewezen, en zij werden met beesten en bouwgereedschappen voorzien. Dit gebeurde ook naderhand met twee Zwitsersche familiën; doch dit is alles verloopen. Deze lieden vonden zich | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geplaatst in de ongunstigste en welligt onvruchtbaarste streek, zonder genoegzaam toevoorzigt, omringd van slaven, die, wel is waar, werkten, maar door geene zorgen gekweld werden; terwijl deze menschen, als verlaten, al spoedig onder den last en kommer bezweken, en zich aan eene liederlijke leefwijze overgaven, waardoor dit geheele Etablissement al spoedig is te niet gegaan. Den 5 September 1742 werd er aan wilhelm hack, en mede-geïnteresseerden, door Directeuren een octrooi verleend tot het zoeken van Mijnstoffen, Edelgesteenten en andere handelbare stoffen en produkten. Het octrooi bevattede XI artikelen, van dezen inhoud:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze geöctroyeerde Mineraal-Kompagnie bepaalde, om zich tegen afgunst te dekken, onder zich conditiën en voorwaarden, noodigde een ieder uit om daarin deel te nemen, en bepaalde, dat, boven de vijf portiën, welke zij gehouden waren aan de Societeit af te staan, er nog eene portie aan het Militairen-Hospitaal te Suriname zoude worden afgegeven, volgens artikel VII van het Reglement. De eerste inleg van eene portie was f 750. Bij den berg Victoria, op Bergendaal, heeft men navorschingen gedaan; doch het schijnt wel, dat zulks geenszins aan de verwachting beantwoordde. Voeg hierbij een ongeluk, den bergwerkers overgekomen, dat, namelijk, door gebrek van voorzorgen, een gedeelte van het werk instortte, waardoor er meer dan 40 menschen levend begraven werden. De ondernemers ontmoedigd zijnde, hebben het werk laten steken, en sedert blijkt het niet, dat men dit weder opgevat heeft. De toegang der mijn, waar dit ongeval plaats had, is nog te zien aan Bergendaal. Men kan in den ingestorten' toegang naauwelijks zes passen indringen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat er van tijd tot tijd eenige slaven, door weg te loopen, zich aan den last, die op hen drukte, trachtten te onttrekken, was in den aard der zaak gelegen, en dat zulks, voor zoo ver zij mishandeld werden, meer en meer toenam, is niet te verwonderen. Wij stipten dit reeds even aan, toen er over de Expeditie van cassard gesproken is. Het schijnt wel, dat reeds van de eerste tijden af, ten tijde der Engelschen, er zich marons langs de rivieren van Suriname, Saramacca en Copponame gevestigd hebben, en de Plantaadjes ontrustten. Bij gelegenheid van de landing van cassard nam dit getal toe. Bij dezen voegden zich de wegloopers van de verschillende Plantaadjes. Men stelde op het vangen der wegloopers premiën, nog heden onder de benaming van Vanggeld bekend. Eerst was deze premie f 5: -, doch naderhand opgeklommen tot f 25: - In het jaar 1717 werden de togten tegen dezelve aangemoedigd door uitlokkende belooningen, als f 1500: - op de ontdekking der Claas- en Pedro-dorpen en f 10: - voor ieder bewoner derzelve. Men loosde dit vervolgens algemeen voor het ontdekken van dorpen. Negerslaven, wegloopers, die dezelve ontdekten, zouden niet alleen vergissenis, maar premiën genieten, ja zelfs de vrijheid erlangen; terwijl, bij Plakkaat van 22 Julij 1721, de doodstraf tegen de wegloopers bepaald werd. Verscheidene moorden en rooverijen der Boschnegers op de Plantaadjes, vielen er van 1701 tot 1713 voor. Ten tijde van den heer Gouverneur de cheusses ruineerden de wegloopers, zoo in Para als Tempati en Peninica, verscheidene Plantaadjes, vermoordden de Blanken, voerden de slaven, en alles, wat van hunne gading was, weg. Den 28 Julij 1730 ondernamen zij eenen aanval op Bergendaal. De Negers van die Plantaadje vervolgden hen met den meesten ijver, en waren gelukkig genoeg, hunne wijven, die de Boschnegers medegenomen, en in de sleek hadden moeten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
laten om zich te redden, wederom terug te bekomen. Verscheidene togten werden er tegen hen door de Kolonisten ondernomen; doch deze hadden maar weinig goed gevolg. Eene expeditie, den 21 September 1730 onder kapitein bedlo en den vaandrig swallenburg, tegen drie dorpen bij de Saramacca, viel veel gunstiger uit. Men ruineerde die dorpen en de kostgronden; men doodde tien Negers, en kreeg achttien gevangenen. Den 9 November werd er wederom een togt ondernomen, die den 1 December met zestien koppen terugkwam. Men bragt 26 gevangenen mede. Van de uitgetrokkenen had men twee Blanken en een' slaaf aan dooden verloren, alsmede eenige gekwetsten. Den 16 December werden er elf wegloopers geexecuteerd. De Neger joosje werd aan eene galg met een' ijzeren haak door de ribben geslagen, en alzoo gehangen, totdat hij sterven zoude. Wierai en manbote werden met klein vuur levend verbrand; de Negerinnen lugretia, ambia, aga, gomba, marie en victoria levend geradbraakt; diana en christina met eene bijl het hoofd afgeslagen. In Maart 1731 werd er een nieuwe togt ondernomen; doch deze liep genoegzaam vruchteloos af. Den 27 September daaraan volgende werd er wederom, zonder groot gevolg, een kommando tegen hen gezonden. De togt in 1733, onder den Raad thomas pistorius ondernomen, was gelukkiger; men schoot eenige negers dood, en keerde met twaalf gevangenen terug. Daar deze togten zeer bezwarende voor de inwoners waren, ging men eindelijk tot pogingen, om met hen een verdrag te sluiten, over, en er werd deswege eene Instruktie aan het Kommando, dat onder den kapitein creutz den 20 September 1749 naar de Savana vertrok, medegegeven. De korte inhoud der Instruktie was als volgt: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Na eenige wederwaardigheden ontdekte de expeditie wel eenige dorpen en kostgronden, welke zij vernielden en verbrandden; doch de Boschnegers hadden de woningen verlaten. Van tijd tot tijd werden zij onverhoeds uit hinderlagen overvallen. Men doodde hun den vaandrig herge en een' Neger. Dit werd wel beantwoord; doch ijlings togen de Boschnegers op de vlugt. Eindelijk aan hun laatste dorp gekomen, hielden zij post. Dit dorp werd overweldigd en benevens de kostgronden verbrand. De Negers verstaken zich in het Wild-Bosch. Men zond hun een' gids toe, om met hen in onderhandeling te komen. Zij besloten hiertoe. Er werden tot zekerheid gijzelaars gegeven, en creutz het opperhoofd adoe de voorwaarden hebbande voorgehouden, bewilligde deze daarin, en hiermede eindigde deze togt, welke den 11 December 1749 in Paramaribo terugkwam. Het was er verre af, dat men door dit verdrag van de zijde der Boschnegers volkomen rust had; want buiten deze waren er nog meerder wegloopers, die het benedengedeelte der Saramacca bewoonden, en een aantal wijd en zijd verspreide Negers in de Binnenlanden hadden zich van de Suriname tot aan de Marowyne gevestigd. De toegezegde presenten werden afgezonden. De heer picolet, knelleke en twee Blanken, benevens twintig lastdragende Negers, die dezelve bragten, werden door eenen zamzam, opperhoofd van het Para-dorp, overvallen en vermoord, waardoor de oorlog op nieuws uitborst. Eene van de redenen, welke de Negers bewoog, zich als wegloopers aan de magt van hunne meesters te onttrekken, en in de bosschen weg te loopen, is geweest de verplaatsing van de eene Plantaadje naar de andere: de Negers van de Plantaadje, aan de Tempati-kreek gelegen, zouden verplaatst worden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naar de beneden-Plantaadjes. Zij verzetteden er zich ten sterkste tegen onder verscheidene voorwendselen; doch de ware redenen zullen wel hierin bestaan hebben, dat zij op Koffij- en Suikerplantaadjes meerder en zwaarder werk vonden, dan op de Houtgronden, alwaar zij destijds gevestigd waren. Toen zij hiertoe gedwongen zouden worden, geraakten zij in oproer. Den Directeur der Plantaadje hieuwen zij de hand af; de vaandrig hertsbergen daarop kommando leggende, werd zwaar gewond, en twee soldaten werden doorschoten. Een sterk kommando, tegen hen gezonden, werd geslagen en met verlies van dertig man terug gedreven; vervolgens werden zij in het bosch verjaagd. Deze Tempati-Negers hadden acht dorpen onder één opperhoofd, in het bosch geboren en araby genaamd, bewesten de rivier Maroni, dus op Fransch grondgebied: men rekende hen 1500 à 1600 man sterk. Deze Negers waren ook onder den naam van Auka-Negers bekend. Men zond hun in 1758 twee getrouwe Negers, die hen tot den vrede geneigd vonden: dien ten gevolge werden hun de heeren aber crombie en zobre tot het sluiten van een traktaat toegezonden. De Instruktie, hun medegegeven, hield hoofdzakelijk in:
‘Dat men aan de Negers de verzochte goederen, uitgezonderd kruid en lood, (waarvan zij hen zouden trachten af te brengen,) zoude geven, hen overhalen eenigen van hen naar Paramaribo, doch zoo zij hiervoor schroomden, naar de Joden-Savane te zenden; hun premiën toe te zeggen voor het opbrengen van wegloopers en voor het vernielen van dorpen van schuilers; hen over te halen om hunne kinderen ter opvoeding aan de Blanken te vertrouwen, en zoo zij met andere Boschnegers in akkoord stonden, die tot dit verdrag mede trachten te bewegen.’
In dezen geest werkzaam zijnde, werden er eenige Artikels den Boschnegers voorgelegd, inhoudende: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze Kommissie kwam in October 1759 in de nabuurschap der Boschnegers, en het scheen, alsof alles zich dadelijk ten beste zoude schikken; dan, zoodra men bij de medegebragte presenten geen kruid en lood vernam, waren de Negers zoo dringende en ongeduldig, ja werden eindelijk zoo brutaal, dat zij den heer aber crombie noodzaakten, om eene nieuwe lijst van goederen te schrijven, waarop de oorlogsbehoeften niet vergeten waren. Zij gaven een rond jaar, te beginnen met den 14 October, binnen welken tijd zij de goederen wilden hebben; doch zouden zich inmiddels stil houden, en gaven te kennen, dat het der Blanken eigen toedoen was, dat men zooveel wegloopers had. Zij gaven zelfs te verstaan, dat Courcabo en Commewyne, Killenstein-Nova, de Goede Vrede in Suriname en Kortenduur in Perica, indien men de Directiën niet veranderde, zouden afgeloopen worden: en welke hunne strafbare voornemens geweest waren, indien deze onderhandeling daarin geene verandering gebragt hadde. Het bepaalde jaar stilstand verschenen zijnde, werden de noodige presenten gebragt. Deze Kommissie werd door hen geschikt ontvangen, de artikelen in verschil na veel tegenspraak veressend, en de vrede werd den 22 Mei gesloten. Het opperhoofd pamo gaf een' zijner zonen als gijzelaar mede, die in het begin van Julij 1761 in Paramaribo aankwam. In October van dat jaar werd de Majoor meyer gezonden, om den vrede volkomen te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sluiten en de presenten te geven; doch hij moest alvorens gijzelaars hebben, die echter door de Negers geweigerd werden. Daar nu de Majoor de presenten gaf, zonder zich strikt aan deze voorwaarde te houden, werd er tegen hem eene actie van wege den Fiskaal aangelegd; doch de Aukaners hielden hun woord, en gaven drie gijzelaars, waarmede dit geval alzoo eindigde. Men verbond zich over en weder bij eede; boven den gewonen eed nam men aarde, water en het bloed uit den arm van ieder der partijen: dit moest onder vervloekingen gedronken worden. De vrede met die van Tempati en Auka bevestigd, zocht men ook dien met de Saramaccaanders te vernieuwen, waartoe men door tusschenkomst van een' Neger, wili geheeten, geraakte. Alles daartoe genoegzaam voorbereid zijnde, zoo door het geven van kleine geschenken, als anderzins, trad zeker heer, louis nepveu, in onderhandeling, en er werd den 19 September 1762 een verdrag van vrede met hen gesloten, hierop uitkomende:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit verdrag werd op deze wijze bevestigd: Zij namen aarde en water, en ieder opperhoofd stelde een kind of een' jongeling voor zich, nemende God hier boven tot getuige; vervolgens spraken zij met eenige ceremoniën den vloek uit over diegenen, die ieder artikel van dit verdrag zouden breken of overtreden. Ondertusschen gaven zij telkens een weinig van dat mengsel aan de jongelingen te drinken, en voorts kregen zij kruid en lood, ter bevestiging van het in hen gestelde vertrouwen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Den Heer nepveu werd f 1200: - voor zijne verschotten, een jaarlijksch pensioen van f 500: - en een stuk zilver, tot belooning van de diensten der Kolonie bewezen, toegelegd. Naderhand werd de Vaandrig dorig met presenten afgezonden. Deze ontmoette een opperhoofd zamsam; hij gaf hem dezelve, onder verzekering, dat hij die zoude verdeelen. Dit echter deed hij niet, waardoor het opperhoofd musinga zeer misnoegd was, die vervolgens eenige Plantaadjes afliep en wel 150 slaven medevoerde. Hij versloeg den vaandrig dorig en noodzaakte hem met 160 man terug te trekken; doch kwam tot andere gedachten, en stelde 16 slaven aan die van etja ter hand, waarvoor hij f 50: - premie ontving, verzocht den vaandrig dorig te spreken, gaf hem acht en vijftig weggeloopene slaven terug en sloot op nieuws den vrede. Er zijn naderhand wel wederom slaven weggeloopen, die zich vooral in de moerassen of zwampen aan den zeekant hebben opgehouden; doch vooreerst had men van hen niet veel overlast. |
|