| |
| |
| |
Ludo Abicht en Johan vanhoutte
‘Het gevaar dat men Jezus zelf of zijn boodschap niet serieus neemt’
Streven sprak met Roger Lenaers
Ik geloof in God, oneindige Liefde,
die zich op verbijsterende wijze uitdrukt
in de evolutie van kosmos en mensen.
En in Jezus, onze Messias,
zijn unieke menselijke evenbeeld,
geboren uit menselijke ouders, en toch geen mensenwerk,
maar volledig vrucht van Gods reddingsinitiatief.
Die de weg van lijden en dood gegaan is,
Op last van Pontius Pilatus gekruisigd is,
maar niettemin in volheid leeft,
want volkomen opgegaan in God
en daardoor een onbegrensde kracht ten goede geworden,
die de hele mensheid tot haar voltooiing zal brengen.
Ik geloof in de inspirerende werkzaamheid van de Geest
die Gods scheppende levensadem is,
en in de wereldwijde gemeenschap
waarin Jezus Christus verder leeft.
En in Gods aanbod ons te genezen
en ons te herscheppen tot (eindelijk) mensen.
En in de goddelijke toekomst van de mensheid,
Een toekomst van leven. Amen.
Aan het woord is Roger Lenaers, 93 jaar oud, jezuïet, classicus, opvoeder en rebels theoloog. De hierboven geciteerde ongewone geloofsbelijdenis staat in het boek Op verkenning in een nieuw land (2011), het derde van
| |
| |
zijn vier ophefmakende essays over de breuk tussen de traditionele roomskatholieke vorm van het geloof en wat er volgens hem als ‘wezenlijke kern’ van overblijft. Sterker nog: wat er noodzakelijk van bewaard moet worden om onze persoonlijke en collectieve toekomst te redden uit de toenemende teleurstelling, onverschilligheid en verzuring.
Jij bent, net zoals wij, begonnen als een ‘preconciliair katholiek’ - een katholiek die de kerk nog heeft meegemaakt in haar traditionele vorm. Die vorm werd na 1962, na het Tweede Vaticaans Concilie, ingrijpend gemoderniseerd. Wat is er volgens jou met die modernisering misgegaan?
Ik ben nog steeds een diep overtuigd gelovig christen, tot honderd procent, maar bevrijd van wat wij meegekregen hebben en wat niet doordacht en niet verantwoord was. Ik ben door de Aufklärung gegaan en heb me telkens weer bij kerkelijke uitspraken en gebruiken afgevraagd: Waarom? Waarop steunt dat? En als ik geen bevredigend antwoord vond, stapte ik er overheen. In Streven ben ik destijds gaan schrijven naar aanleiding van de door paus Johannes-Paulus II geplande bisschoppensynode over ‘Verzoening en Boete’. Daar ging het in de eerste plaats over de biecht. De Leuvense theoloog Georges De Schrijver (1935-2016) was toen begonnen in het maandblad zijn eerste kritische artikelen over de kerk en de bevrijdingstheologie te publiceren. Op zijn verzoek schreef ik dan ‘Heeft de biecht nog toekomst?’ (september 1983). Dat was het begin van een lange reeks artikelen in Streven over de plaats van het geloof in de moderniteit. Toen de nieuwe hoofdredacteur in 1997 een artikel van mij weigerde, wilde het Tijdschrift voor Geestelijk Leven het maar al te graag opnemen. Sindsdien schreef ik voor dat tijdschrift en daaruit is dan in 2001 De Droom van Nebukadnezar ontstaan. Met uitzondering van een paar aanmaningen kan ik niet zeggen dat ik door de kerkelijke overheid of door die van de jezuïetenorde ooit echt gecensureerd ben geweest.
Wanneer we bedenken dat het Tweede Vaticaans Concilie al in 1965 beëindigd was, kunnen we bij jou niet echt van een ‘post-conciliaire’ ommekeer praten. Er waren intussen al ongeveer dertig jaren voorbijgegaan.
Ik publiceerde mijn ideeën inderdaad dertig jaar later, maar in die tussentijd was mijn denken geactiveerd en geëvolueerd.
Eén van de zaken die wij ons nog herinneren, was jouw eigenzinnige visie op de rol en het belang van de confessionele school. Daar ben je toch intens mee bezig geweest?
| |
| |
Dat is zo. Ter gelegenheid van pedagogische dagen en in voordrachten pleitte ik toen en pleit ik nog altijd voor een open school. We moeten kijken naar wat die jonge mensen die we in de klas hebben echt nodig hebben, in plaats van hen een pakket op te dringen. Toen ik in 1968 leraar godsdienst in het 6e jaar middelbaar werd op Paridaens, toen nog humaniora [algemeen secundair onderwijs, red.] voor meisjes, informeerde ik me tijdens de eerste ontmoeting over datgene wat die leerlingen van mij verwachtten. Het antwoord van die tieners, 26 in een klas van 31, was ondubbelzinnig: ‘Pater, geen godsdienst!’. Ze hadden toen net een jaar klassiek godsdienstonderricht gekregen van een collega die getracht had hen te overtuigen van het grote gelijk van de katholieke leer, en dat was bij hen in het verkeerde keelgat geschoten. Geen godsdienst in de traditionele betekenis van die term, maar wat dan wél?
En toen ben je daar serieus over beginnen na te denken, zoals uit je vele publicaties daarover blijkt.
Dat had ook te maken met de opleiding van leraressen godsdienst lagere cyclus, waarvoor ik een nieuwe benadering moest uitwerken. Terwijl ik daarmee bezig was, ontdekte ik het boek Christ sein (1974) van de Zwitserse theoloog en godsdienstfilosoof Hans Küng. Plotseling viel alles op zijn plaats: die man bevestigde niet alleen mijn vermoedens en werkhypothesen, maar het was alsof we parallel dachten, al ben ik later nog een heel stuk verder gegaan dan Küng. Zijn werk is in elk geval een inspiratiebron voor mijn religieus denken geweest. Maar mijn eerste aha-belevenis had ik al in 1964 gehad bij de lectuur van Honest to God van bisschop John Robinson.
De eerste fase van je nieuwe denken had te maken met de zin van de katholieke school. Je bent daarmee decennia voor geweest op je tijd, want dat debat rond het levensbeschouwelijk onderwijs houdt ons nog steeds bezig. Je hebt ooit ergens geschreven dat het traditionele ‘christelijk’ onderwijs in de meeste gevallen de beste manier is om de jongeren van het christendom te vervreemden. Mag ik daaruit besluiten dat je het als overtuigd christen eens bent met initiatieven als lef (Levensbeschouwing, Ethiek en Filosofie) van Patrick Loobuyck en anderen, die pleiten voor professioneel deskundig onderwijs over de verschillende levensbeschouwingen, eerder dan onderwijs in een bepaalde godsdienst of levensbeschouwing?
Neen. Meer dan wat wetenswaardigheden brengt dat niet. Levensbeschouwing is een zaak van het leven. Nadat ik een artikel geschreven had voor een pedagogisch tijdschrift werd ik uitgenodigd om over dat thema een
| |
| |
voordracht te houden op een studiedag van de faculteit Kerkelijk Recht. De uitgangsvraag was, of men in een systeem met een scheiding van kerk en staat mocht verwachten dat de staat voor katholiek levensbeschouwelijk onderwijs betaalde. Ik verruimde de vraag: of men levensbeschouwing überhaupt onderwijzen kan. Mijn advies daarover was negatief. De leerlingen komen vandaag in de regel met de modern-humanistische, in feite areligieuze levensbeschouwing, die ze van hun ouders gekregen hebben, naar school. Wat mag men dan van een school verwachten? Dat ze de leerlingen hun eigen (vaak onbewuste) levensbeschouwing kritisch leert beoordelen, om op basis daarvan zelfstandig te beslissen hoe ze het best hun leven leiden. Voor die kritiek mag de katholieke school gerust uit de rijkdom van de katholieke traditie putten. Maar de traditionele katholieke school deed helaas in feite hetzelfde als wat de staat deed in de traditionele communistische landen: indoctrineren en conditioneren.
Mijn eerste ervaringen met het onderwijs waren die van leraar in de 3e Latijnse. Na mijn theologiestudie kreeg ik dan in 1956 de opdracht de bekende schoolboeken over de klassieke talen en letteren van Adhemar Geerebaert te moderniseren, en dat heb ik ook een paar jaar plichtsgetrouw en succesvol gedaan. Tot ik als inspecteur Oude Talen ervoer dat de meeste leerlingen de klassieke teksten niet meer konden lezen. Dan ben ik een stap verder gegaan en heb me beziggehouden met de ontwikkeling van een andere methodiek dan de traditionele, een ars legendi (kunst van het lezen). In 1995, na veertig jaar handboekenwerk, heb ik daarvan afscheid genomen en ben door duizend toevalligheden pastoor geworden in twee bergdorpen in Tirol. Daar heb ik mijn theologische synthese uitgeschreven, die dan via het Duits in de andere Europese talen is vertaald.
Leidde jouw ontwikkeling niet af en toe tot wrijvingen met je medebroeders en je omgeving?
Hier in het jezuïetenrusthuis van Heverlee zijn er slechts een paar mensen die mijn denken echt accepteren. De geloofs- en kerkvorm waar ik voor sta, is ver verwijderd van de bekende tradities. Ze zien die veeleer als een afbraak van al waar ze mee vertrouwd zijn en vragen zich af wat er van dat geloof nog overblijft. Mijn antwoord is dan altijd: het wezenlijke.
Als ik het goed begrepen heb is wat jij ‘ballast’ noemt vooral het product van de contrareformatie en de vroomheid en liturgie van de negentiende eeuw?
Het is in feite veel ouder. Het is het uitvloeisel van het Godsbeeld dat tot de Aufklärung vanzelfsprekend was, het beeld van een buitenkosmische God- | |
| |
in-den-hoge. Maar als je eenmaal tot de conclusie bent gekomen dat er geen ‘God-in-den-hoge’ is, zoals de titel van mijn boek luidt, is de Bijbel niet meer woord van God, maar geïnspireerd mensenwoord, is er geen uit den hoge neerdalende hiërarchie meer en valt ook het traditionele priesterschap weg, dat immers moest bemiddelen tussen die God daarboven en de mensen hierbeneden, en verdwijnt het smeekgebed tot die God en zijn de sacramenten alleen nog uit eigen kracht bevrijdende rituelen. Alles verdwijnt dus. En wat blijft er dan aan het einde over? Ik zei het al: het wezenlijke. Er zijn links en rechts andere mensen die onafhankelijk van elkaar tot dezelfde conclusies zijn gekomen. Ik heb gewoon doorgedacht en wanneer ik af en toe op een punt kwam waar ik me afvroeg of ik dat kon of mocht zeggen, besefte ik dat ik niet anders kon dan het te zeggen. Als je eenmaal die hindernis hebt genomen, merk je dat het allemaal heel vanzelfsprekend is.
Als wij even de advocaat van het Vaticaan mogen spelen: in vroegere tijden zou je vanwege dergelijke uitspraken reeds lang op de brandstapel geëindigd zijn.
Dat klopt, en toch moet ik nog eens nadrukkelijk herhalen dat ik bijna nooit, van geen enkele instantie, belemmeringen of tegenwerking ervaren heb. Eén keer was er een tussenkomst van de provinciaal van de Oostenrijkse jezuïeten in Wenen die wilde verhinderen dat de Duitse vertaling van Al is er geen God in den hoge, die al klaar lag bij uitgeverij Tyrolia in Innsbruck, gepubliceerd werd. En die vertaling is toen toch gepubliceerd, want over mij had hij geen gezag. In een later lang gesprek met de Vlaamse provinciaal over dit incident had deze aan het einde gezegd: ‘Roger, je moet je geweten volgen.’ Wat ik dan ook gedaan heb.
Ludo Abicht: Het is merkwaardig dat ik dat incident vernomen heb via mijn zoon in Californië die daarover op Facebook gelezen had en me schreef: ‘Je vroegere leraar Latijn uit Drongen heeft blijkbaar problemen in Tirol.’ Je ziet hoe zoiets heel snel de wereld rond gaat.
Hans Küng heeft het dan moeilijker gehad dan jij, toen de Duitse bisschoppenconferentie hem in 1980 uit zijn ambt als theologiedocent in Tübingen ontzette vanwege zijn kritiek op het pausdom en het Vaticaan. Hij werd toen als docent filosofie opgevangen door de filosofische faculteit van dezelfde universiteit. Het denken van Küng is van onschatbare waarde gebleken voor het actuele debat over de godsdiensten en in het bijzonder de islam. Kunnen we zeggen dat Küng een hele generatie beïnvloed heeft?
Ik zou zeggen ja. Zeker mijn denken is omzeggens gelanceerd door hem.
| |
| |
En dan ben ik mijn eigen weg gegaan, nog kritischer en verder dan Küng. Roger, soms vragen we ons af waar jij de moed hebt gehaald om die weg op te gaan. Daar is toch moed voor nodig?
Dat zeggen ze mij soms. Maar nee, ik heb echt nooit dat gevoel gehad. Ik begon gewoon iets in te zien en dan begon ik dat inzicht in een geweldig tempo uit te werken. Het idee dat ik risico liep, is nooit bij mij opgekomen.
Maar je streek toch tegen de haren in. Je wist dat je niet geliefd zou zijn bij een aantal mensen.
Uiteraard, maar dan kreeg ik van anderen weer heel veel bijval, zoals blijkt uit de vele brieven en later mails van steun die ik van allerlei kanten ontvangen heb en nog ontvang. Die steun komt vooral vanuit het Duitse taalgebied. Die mensen ervaren mijn visie als een bevrijding. Zo werd ik kort voor Kerstmis 2015 gevraagd voor een interview op de Duitse radio, de Deutschlandfunk. De uitnodiging kwam van een zekere meneer Heinemann, de zoon van Uta Ranke-Heinemann (Eunuchen für das Himmelreich. Katholische Kirche und Sexualitat, 1990). Dat gesprek werd op kerstavond zelf op een onmogelijk uur uitgezonden, maar volgens mijn uitgever hebben ze nog dezelfde dag meer dan honderd exemplaren van mijn boek verkocht. Het ging over De droom van Nebukadnezar. Maar in feite bevatte dit boek al mijn belangrijkste ideeën. De latere boeken zijn verdere uitwerkingen daarvan.
We kennen een aantal Leuvense academici die zich christenen noemen, maar dan wel meteen daaraan toevoegen dat ze geïnspireerd zijn door jouw teksten. Je mag je als het ware als iemand beschouwen die deze mensen een voor hen aanvaardbare synthese van christendom en verlichting bezorgd heeft.
Die synthese is voor mij zo vanzelfsprekend dat ik verbaasd ben dat niet iedereen ze vanzelfsprekend vindt.
Maar intussen bleef je toch maar priester in die kerk? In die kleine parochie in Tirol, waar je de pastoor verving, kon je toch niet alles kwijt wat in je boeken staat?
Wanneer je twintig jaar lang rond dezelfde kern aan het denken bent, leer je wel hoe je dat bijvoorbeeld in een ‘preek’ kan verwerken. Ik moest uiteraard preken, maar ik zorgde ervoor dat de gelovigen ook in de zondagsliturgie en dopen en begrafenissen niet in de vroegere opvattingen ‘gestijfd’
| |
| |
werden. Heel de liturgie is doordrongen van het verleden. Ik liet alles weg wat voor iemand met een nieuw Godsbeeld geen zin meer heeft, vrome woordenkraam is, bijvoorbeeld de offerande in de missen. Het offer, een geschenk aan een bovenkosmische God, is een typisch voormodern begrip, al eist Rome dat men de mis als een offer interpreteert. Hoe ik over de jaren mijn preken aan mijn nieuwe inzichten heb aangepast, blijkt uit een recente publicatie, 70 Kurzpredigten. Siebenminutenpredigten für alle Sonn- und Feiertage im Jahr A (Saarbrücken, 2016). Daarin worden aan de hand van de zondagsevangelies uit Matthëus alle thema's behandeld die in mijn boeken worden geduid en beargumenteerd.
Wanneer we ervan uitgaan dat je inzichten correct zijn, blijft de vraag, wat je dan aan de gelovige lezers of toehoorders als positieve boodschap kan meegeven?
Ik antwoord daarop dat na het opgeven van al het bovengenoemde voormoderne, ‘het wezenlijke blijft’. Wat is het wezenlijke? Voor een christen is het wezenlijke die persoon, Jezus van Nazareth, van wie ik belijd dat hij niet uitgerangeerd is. Dat zijn dood niet het einde is. Het hele klassieke verleden stelt het voor als zou zijn lijk levend uit het graf zijn gekomen. Maar de moderne mens weet: dat kan niet. Toch is het centrum van onze christelijke belijdenis, dat hij leeft. Met recht! Want alleen van een levende gaat kracht uit. En op grond van de ervaring dat er door hem in de wereld en in mij heel veel ten goede veranderd is, belijd ik dat hij leeft. Maar dan moet ik ook consequent doordenken: kan hij leven als hij dood is? En zo ben ik tot de formuleringen gekomen van mijn artikel in het meest recente juli-augustusnummer van Streven.
Roger, je zegt ergens uitdrukkelijk: laat je niet afleiden van de juiste weg. Wat is de juiste weg? Laat je niet verleiden, dat zegt ook de Duitse dichter Bertolt Brecht. Wat is voor jou in een notendop de juiste weg? De weg van het geloof gaat die hand in hand met rechtvaardigheid?
Natuurlijk! De eerste helft van mijn boek Al is er geen God-in-den-hoge is ethica en stelt dat een christelijke ethiek niet langer een wetsethiek mag zijn, maar een liefdesethiek moet zijn, een ethiek van zorg voor elkaar, voor mensen. Het hele 6e hoofdstuk is een afrekening met de mammon, een essay over de evangelische houding tegenover het bezit. Iedere christen zou moeten nagaan: wat heb ik nodig en wat heb ik, wat krijg ik. Van wat je te veel hebt, ben je geen eigenaar meer, alleen nog een beheerder. Het is helaas altijd zo geweest dat men christen-zijn en rijk-zijn goed met elkaar kon ver- | |
| |
zoenen. Dat kan volgens het evangelie niet. Maar ik ben in die zin een stem in de woestijn. Een ander punt van de tien geboden gaat over seksualiteit. Wat daar in het 4e en 5e hoofdstuk staat, is zo anti-traditioneel als maar kan. Seks is goed als ze geen consumptieseks is, maar ontmoeting belichaamt. Ik wil in dit verband benadrukken dat we teveel met bijzaken bezig zijn.
Niet alles wat in het Nieuwe Testament staat is historisch juist. Soms staan we voor een raadsel: moet ik dat nu aanvaarden? Ik kan alleen maar beamen wat ik zelf versta. Er staan in het Nieuwe Testament een aantal teksten waarvan je vraagt: wat kan hiermee bedoeld zijn? Dat doet niets af aan de lijn van de Jezusfiguur en van de inspiratie die daarvan uitgaat. Die weg moeten we blijven volhouden. Die is smal, maar goed, maar je kan daarmee niet alle richtingen uitgaan. Je moet in de lijn blijven van die centrale impuls.
Ik moet denken aan de parabel over ‘de werkers van het elfde uur’ die evenveel betaald worden als die van het eerste uur, dat wil zeggen die de hele dag in de zon gezwoegd hebben. Dat is toch vanuit een syndicaalperspectiefniet aanvaardbaar, laat staan rechtvaardig?
Misschien moeten we eerst het eigen syndicale denken kritisch bekijken. Die werkers van het eerste uur krijgen wél het loon dat ze vooraf met de werkgever hadden afgesproken. De anderen krijgen als het ware een extra bonus. Je zou dat vanuit dit oogpunt kunnen verklaren. Bedenk bovendien: geen van die arbeiders geprotesteerd zou hebben, als de betaling begonnen was bij de werkers van het eerste uur. Er zijn nog heel wat andere woorden van Jezus die ons huidige sociaal besef tegen de haren strijken. Maar we moeten ze in hun historische en sociale context plaatsen. Bovendien gebruikt Jezus situaties uit de toenmalige sociale (wan)orde om de ogen te openen voor iets van een totaal andere orde. Het ging hem over Gods houding tegenover de sociaal zwakken. De laatsten die eersten worden, zijn de mensen die in een nog niet menselijke maatschappij niet meetellen, daar geen stem hebben, veracht worden: de weerlozen, de noodlijdenden, de gehandicapten, de uitgeslotenen. Die komen bij God tot hun volle recht. En bij de ‘eersten’, die laatsten worden, denkt Jezus aan sterke, aan begaafde, aan succesrijke, aan ambitieuze, aan trotse, aan kapitaal-krachtige mensen, aan diegenen die zich alles kunnen permitteren en wie het niet kan schelen dat de zwakken en kleinen verdrongen en onderdrukt worden. Dat die ‘laatsten’ worden, is evangelium, letterlijk: goed nieuws. Zulke eersten en laatsten waren er in de maatschappij van toen niet minder dan in de huidige. Jezus was niet blind of naïef. Hij zag dat alles maar al te goed. Maar dat maakte hem niet bitter. Hij wist dat God tot het geluk van de mensen andere maatstaven hanteert als onze maatschappij. Hij kende Gods maatstaven en spelregels. Hij kende ze uit de psalmen en de teksten van de profeten.
| |
| |
Je kent Edward Schillebeeckx (1914-2009) de Vlaamse theoloog die in Nijmegen doceerde en die deelnam aan de voorbereiding van het Tweede Vaticaans Concilie. Hij werd vooral bekend om zijn rationele visie op de figuur van Jezus. Heeft het werk van Schillebeeckx enige invloed op jouw denken uitgeoefend?
Toen ik theologie studeerde las ik zijn boek De sacramentele heilseconomie (1952). Heel waarschijnlijk hebben zijn ideeën me onbewust beïnvloed. Voor mij is de grote doorbraak vooral gekomen door het werk van Hans Küng.
En Ludwig Feuerbach, Karl Marx, Friedrich Nietzsche, Sigmund Freud, Harry Kuitert? Hebben die een rol gespeeld in je ontwikkeling?
Alleen historisch, om de ontwikkeling van het denken van de moderniteit te begrijpen. Maar er was geen directe beïnvloeding. Kuitert heb ik grondig gelezen.
We hadden nog een vraag over de doorwerking van je ideeën. Wat jij zegt, kunnen we wellicht grofweg samenvatten als ‘gezond verstand’. Maar hoe komt het dan dat deze nieuwe visie zo traag de gewone gelovigen bereikt? Is het dan vooral een kwestie van instellingen en macht?
Onderaan (en misschien ook bovenaan, bij de bisschoppen) is het de macht van de traditie, die overeenkomt met de inertie in de fysica. En bij de grote massa van de gedoopten, vooral bij de jongeren, een totaal gebrek aan interesse. De Vlaamse bisschoppen moeten bovendien ook rekening houden met alle gelovigen in hun bisdom, van wie de meerderheid liever bij het oude blijft. Voor dat probleem sta ik niet. Het gewicht van de traditie geldt heel bepaald voor de rol van getrouwde mannen en van vrouwen in de leiding van de kerk, nu er een steeds grotere behoefte is aan voorgangers, mensen die hun geloof in Jezus authentiek beleven. In een toekomstige kerk zoals ik die zie, is er overigens geen behoefte meer aan priesters in de traditionele zin, zodat straks de weg open ligt voor allen die voorganger willen zijn.
Gelukkig zijn er de laatste decennia meerdere christelijke theologen geweest die vergelijkbare Bijbelse analyses en visies over de christelijke praktijk hebben ontwikkeld. Ik denk hier onder meer aan bisschop John Robinson (Honest to God, 1963), aan de Italiaanse Capucijn Ortensio da Spinetola en de Amerikaanse anglicaanse theoloog John Shelby Spong (Rescuing the Bible from Fundamentalism, 1991).
|
|