Streven. Jaargang 85
(2018)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 456]
| |
Stefaan Marysse
| |
[pagina 457]
| |
slachtoffer compliceren, maar ook werd dit, zoals we zullen zien, vakkundig geweerd in het proces dat gevoerd werd door het Internationaal Strafhof voor Rwanda. Rever schreef In Praise of Blood op basis van strikt vertrouwelijke rapporten opgesteld door het Internationaal Strafhof en op basis van talloze getuigenissen, ook van fpr-verantwoordelijken, over de oorlogsmisdaden begaan door het fpr. Het boek is het meest systematische en duidelijke verslag dat ooit over deze zaak is gepubliceerd. Het doet de officiële versie over de verantwoordelijkheid voor de genocide op haar grondvesten daveren. Objectieve onderzoekers die geen betrokken partij waren hadden reeds vragen gesteld bij onderdelen van de officiële versie over de genocide en aangetoond dat het fpr voor en na de genocide massale gewelddaden had gepleegd in de gebieden die door hen waren veroverd. Meestal werd dit gezien als collateral damage, nodig voor het grotere doel, het tegengaan van een op rassenhaat gestoeld genocidair regime. Ook over de aanleiding tot de genocide, het neerhalen van het vliegtuig op 6 april 1994 waarbij de twee presidenten van Rwanda en Burundi omkwamen, zijn vragen gesteld en gerechtelijke onderzoeken gevoerd. De officiële versie luidde dat de radicale Hutu's hun eigen, te gematigde president hadden vermoord. Vele mensen hadden vragen bij deze versie en gerechtelijke onderzoeken in Frankrijk en Spanje naar het neerschieten van het vliegtuig zijn alle afgebroken. Het Instituut voor Ontwikkelingsbeleid en -Beheer van de Universiteit Antwerpen heeft onder leiding van Filip Reyntjens systematisch en jarenlang behalve de genocide ook de misdaden en machtshonger van het fpr-regime gedocumenteerd en in die zin zijn sommige elementen in het boek van Judi Rever niet nieuw. Wat wel nieuw en verbijsterend is, is het openen van de geheime en verborgen gehouden documentatie en getuigenissen over de verpletterende verantwoordelijkheid van het fpr voor het systematisch doden van vrouwen, kinderen en hulpeloze Hutu-bevolking. Dit gebeurde zowel vóór de genocide (om plaats te maken voor de nieuw te vestigen Tutsi-bevolking in de bezette gebieden), als tijdens de genocide, door massamoorden op de Hutubevolking, maar - nog cynischer - ook door het vermoorden van Tutsi die in Rwanda geboren en getogen waren. Na de genocide was er de systematische vervolging en uitroeiing van de Hutu-vluchtelingen tijdens de fameuze ‘bevrijdingsoorlog’ in Zaïre in 1996-1997. Nieuw, ten slotte, is hoe het Internationaal Strafhof voor Rwanda de mond is gesnoerd over de rol die het fpr heeft gespeeld in zijn eigen daden van genocide en misdaden tegen de menselijkheid. | |
[pagina 458]
| |
Plaats maken voor de nieuwkomersEind 1990, vier jaar vóór de genocide, valt het Tutsi-rebellenleger Rwanda binnen vanuit Uganda. Het bestond vooral uit Rwandese vluchtelingen die lange militaire ervaring in guerilla-oorlogsvoering hadden opgedaan als (ex-) militairen van het Ugandese leger. Ze slagen erin om tot in de hoofdstad bommen te laten ontploffen en tegelijk grote delen van de twee noordelijke provincies (Byumba en Ruhengeri) militair te controleren. Pater Giancarlo Buccianeri, werkzaam in de gemeente Kiyombo, dicht bij de Ugandese grens, had oorspronkelijk sympathie voor het lot van de Rwandese vluchtelingen in de diaspora. Die sympathie kantelde echter toen hij geconfronteerd werd met de methodes van de rebellen. Het ongeloof en de verbijstering bij Buccianeri sloeg toe, toen hij op een morgen in 1991 werd opgeschrikt door landmijnen die ontploften rond de waterbronnen in zijn parochie, waardoor tientallen kinderen werden gedood of verminkt. Het halen van water aan de bron is in Rwanda vaak de rol van kinderen, die dagelijks voor of na school met jerrycans of kommen en kannen op hun hoofd de tocht tussen thuis en de bron afleggen. Enkele dagen later werd een honderdtal boeren gedood in de naaste omgeving. De lokale geestelijken vroegen uit schrik voor represailles de buitenlandse priester om die daden van systematische terreur in de regio te documenteren. Hij concludeerde in zijn getuigenis: ‘Het fpr wilde lege dorpen... ze wilden territorium, voedsel, de veestapel, alles’. Deze strategie van ‘Lebensraum’, van plaatsmaken, werd overduidelijk toen begin 1992 honderdduizenden Hutu's door de terreur van het fpr in de door hen gecontroleerde zones op de vlucht waren gedreven. Een jaar later in februari waren er ongeveer één miljoen intern verplaatste Hutu-boeren, één zevende van de totale bevolking, die een onderkomen vonden in vluchtelingenkampen op enkele tientallen kilometers van de hoofdstad. In Kizigiro, het grootste vluchtelingenkamp, werd ik voor de eerste keer geconfronteerd met de situatie van de vluchtelingen. De vernedering van fiere boeren, de meerderheid van de vluchtelingen, die dagelijks uren in de rij moesten staan bedelen voor een klein rantsoen, was een geweldige voedingsbodem voor haat en radicalisme. Het is pater Giancarlo niet ontgaan: ‘De jongeren waren klaar om weerwraak te nemen en hoewel er geen machetes werden uitgedeeld, waren ze bezig met de voorbereiding van een tragedie’ De bewuste strategie van het creëren van ‘Lebensraum’ voor de nieuwkomers, door de Hutu-bevolking in de veroverde gebieden te terroriseren en ze massaal op de vlucht te drijven, wordt bevestigd in een andere getuigenis. Alphonse Furuma, één van de stichters van het fpr die uit onvrede met Kagame in 2001 het land ontvluchtte: ‘Het fpr bedreef systematische massamoord, legde landmijnen, plunderde eigendom, verbrandde en | |
[pagina 459]
| |
vernietigde huizen en oogsten in een poging om de bevolking te verjagen om een Hutu-vrije zone te creëren... Toen de Arusha-vredesonderhandelingen begonnen in 1992, lanceerde Kagame een bewuste politiek om een Tutsi-land te creëren, door Hutu-massamoord, verjagen van de bevolking, toe-eigening van land. Deze politiek duurde voort in 1993, 1994 en 1995’ . (blz. 296) Terwijl de tekenen van een weluitgekiende strategie om de macht te grijpen tegen gelijk welke menselijke kost al duidelijk waren vanaf 1990, was het pas tijdens en na de genocide dat de medeverantwoordelijkheid van het fpr voor de Rwandese tragedie ten volle naar voren kwam. | |
Massamoorden op de Hutubevolking tijdens de genocideHet probleem met de getuigenissen in het Rwandese drama is hun betrouwbaarheid. Vele getuigen hebben onder dwang of opportunisme getuigenis afgelegd over de misdaden begaan tijdens de genocide. Maar ook de getuigenissen door vele Tutsi-vluchtelingen die het land hebben verlaten en die getuigen over de misdaden van het huidige regime voor, tijdens en na de genocide, kunnen dat doen omdat ze in ongenade zijn gevallen, weerwraak willen nemen of omdat ze zo asiel kunnen krijgen. Een centrale getuige in het boek van Judi Rever, heeft de naam Théogène Murwanashyaka aangenomen. De eigenlijke namen van getuigen zijn om veiligheidsredenen omgevormd. Théo was een Tutsi opgegroeid in een welgestelde familie in Kigali. Maar de jonge Théo lijfde zich in 1991 uit overtuiging, omwille van de discriminatie ten opzichte van Tutsi's in het vorige regime, in bij het fpr en werd soldaat bij het hoge commando. Toen tijdens de genocide zijn vader en ook drie broers werden afgeslacht door de Interahamwe (de daders van de massamoorden op de Tutsi tijdens de genocide), werd hij gesterkt in zijn overtuiging. Maar als centrale getuige van de methodes en de massamoorden van het fpr later, tijdens en na de genocide, verliet hij gedesillusioneerd het land. Zo was hij niet alleen directe getuige van de massamoord door het fpr op kinderen, vrouwen en boeren in het stadion van Byumba, maar ook bij het genadeloos opjagen en vermoorden van de Hutu-vluchtelingen in Zaïre in 1996-1997. Zijn getuigenis werd door de onderzoeksrechters van het Internationaal Gerechtshof als bijzonder geloofwaardig gecatalogeerd. Hijzelf nam op risico van eigen veiligheid later contact op en werkte intensief mee aan het boek van Judi Rever. De eerste echte vragen bij wat Théo dacht een rechtvaardige strijd te zijn tegen discriminatie, kwamen op bij de massamoord op kinderen, vrouwen en boeren in het stadion van Byumba (de hoofdstad van de gelijknamige provincie). Pas later, nadat hij ook de pijn van de moord op zijn broers en | |
[pagina 460]
| |
vader een plaats had kunnen geven, werd de reikwijdte van wat hij meemaakte in het voetbalstadion van Byumba duidelijk. Slechts veertien dagen na de aanslag en moord op president Habiyarimana had het fpr met granaten en mortiergeschut het vluchtelingenkamp van Nyacyonga, ten Noorden van Kigali, bestookt. De troepen hielden een uitweg uit het kamp open en radio MuhaburaGa naar voetnoot1, de fpr-radiozender, verkondigde dat de oorlog ten einde was en dat de mensen onder fpr-escorte terug naar huis zouden kunnen gaan, maar dat ze eerste bevoorrading en eten zouden krijgen na een verplichte voetmars in het stadion van Byumba. Théo en zijn vriend Pina, een medesoldaat van het Hoge Commando, stonden buiten het stadion op wacht. Tegen de avond, terwijl de vrouwen bij de vluchtelingen in het stadion hun traditionele ubugali, een soort maniokpap, maakten, de ouderen bekwamen van de mars en de lucht stilaan koeler werd, zagen beide mannen steeds meer fpr-militairen van hogere rang binnenrijden. Vooral de aanwezigheid van belangrijke personen uit de geheime inlichtingendienst, het dmi (Directorate of Military Intelligence), was uitzonderlijk. Tegen acht uur 's avonds brachten de dmi en de militaire politie de sterkere jonge mannen onder de vluchtelingen gescheiden onder in de dug-out van het stadion, waar geen andere vluchtelingen waren. Het duurde een uur om al die mannen te doden met granaten en mitraillettevuur. Degenen die dan nog niet dood waren werden met de agafuni, een scherpe hak, het hoofd ingeslagen. Er brak natuurlijk paniek uit bij de vluchtelingen in het stadion, die geen kant uit konden omdat alle uitwegen gesloten waren. Op dezelfde manier werden nu kinderen, vrouwen en ouderen uitgemoord. Théo en Pina, die buiten stonden, hoorden het gekerm en geschreeuw tot zes uur in de morgen, waarna de stilte inviel en het begraven van de massa's doden begon. Een andere getuige vermeldde dat het pas na de komst was van Kolonel Luitenant James Kabarebe, latere stafchef van het leger niet enkel in Rwanda maar ook in Congo, dat het eerste schot op de vluchtelingen is gelost. Dit bevestigt dat dergelijke massamoorden wel degelijk bewust en van bovenaf werden georchestreerd. Een week later, na een uitbrander van Kagame aan het hoofd van de militaire politie, Augustin Gashayija, kwam het bevel om de doden op te graven en te verbranden. Immers, de Franse inlichtingendienst, die tot het laatst het Habiyarimana-regime steunde, kon dergelijke massagraven detecteren. Daarom moest de lijkenverbranding zo snel mogelijk gebeuren. De soldaten die dit moesten uitvoeren, werden zo gedwongen de slachting een tweede keer onder ogen te zien. De lichamen, reeds in staat van ontbinding, werden in de nacht op vrachtwagens geladen en ver weg van Byumba en uit het zicht van de enkele overgebleven vn- en ngo-vertegenwoordigers, in het Akagera-park verbrand. | |
[pagina 461]
| |
Soms was het niet nodig om de sporen uit te wissen. Op 21 mei 1994 schreef Donatello Lorch van de New York Times dat aan de oevers van het Victoriameer waar de rivier Kagera, die de grens vormt tussen Tanzania en Rwanda, in uitmondt, lijken aanspoelden, wel honderd lijken per uur. Naar schatting 40.000 lijken of brokstukken zouden zo zijn aangespoeld. Deze doden, die op het macabere conto van de Interahamwe werden geschoven, konden volgens Rever en de getuigenissen onmogelijk door hen zijn uitgevoerd. Immers, tegen einde april 1994 was de hele provincie Kibungo, waar de Kagera doorheen loopt, tot in de meest zuidelijke prefecturen, reeds in handen van het fpr. De doden in de Kagera waren het werk van de fpr-zuiveringsoperaties uitgevoerd op de Hutubevolking maar internationaal toegewezen aan de Hutu-milities. Van geringer omvang, maar nog schokkender en cynischer, zijn de misdaden die Rever onthult met betrekking tot de werking van de hogergenoemde fpr-inlichtingendienst (dmi) tijdens de genocide. Een van hun activiteiten was om leden die meer op Hutu's leken, te laten infiltreren op de barricades die de Tutsi's vermoordden, waarbij ze bewust de dodentol van de genocide, en dus de verschrikking ten aanzien van de hele wereld, nog opdreven. Dergelijke diabolische acties hebben verschillende fpr-leden ertoe aangezet om te getuigen voor het Internationaal Strafhof voor Rwanda. Ze konden niet vermoeden dat hun getuigenissen jarenlang deskundig verborgen zouden blijven in de schuiven van dit gerechtshof. Judi Rever, die naast deze massamoorden in haar boek meer van dergelijke ‘zuiveringsoperaties’, heeft gedocumenteerd, maakt de volgende opmerking over de slachtingen die door beide partijen - de Interahamwe en het fpr - zijn aangericht: ‘De ene partij [de Interahamwe-milities] doodde in volle daglicht, openlijk en met overgave, zonder zich te bekommeren over de gevolgen; de andere partij voerde de massamoorden heel nauwgezet uit, en wiste alle sporen van hun misdaden zorgvuldig uit’ om dan bitter te constateren dat ‘wanneer Kagame's Tutsi-leger Hutu-burgers doodde, de mensenrechtenorganisaties en onderzoeksrechters naar de “slachtpartijen” verwijzen als “represaillemoorden” of “bijkomende schade”. Wanneer Hutu-soldaten, -milities of -burgers echter Tutsi's doodden, werden ze terecht benoemd als “genocide”’. (blz. 106) | |
De jacht op Hutu-vluchtelingen in Zaïre na de genocideHet geweld van de genocide en de zuiveringsacties van het fpr in de burgeroorlog, bracht één van de grootste vluchtelingenstromen van de voorbije eeuw op gang. Een derde van de Rwandese bevolking ontvluchtte het land nadat het fpr onverdeeld de macht in handen had. De militaire overwin- | |
[pagina 462]
| |
ning had opnieuw een minderheidsregime geïnstalleerd, dat niet meer van plan was om de macht te delen, zoals voorzien in de vredesakkoorden van Arusha. Een groot deel van de vluchtelingen kwam aan in het toenmalige Zaïre. Bukavu alleen al, een van de grenssteden, slikte in enkele dagen een vluchtelingenstroom van meer dan een half miljoen Rwandezen. De aanwezigheid van zo veel vluchtelingen aan de grens van Rwanda werd gezien als een blijvende bedreiging voor de machthebbers in Kigali. In 1996 begon, onder het mom van een bevrijdingsleger, het afdl (Alliance des Forces pour la Démocratie et la Libération du Congo), zijn opmars vanuit het oosten naar Kinshasa. Hun officiële woordvoerder was de latere president Laurent-Désiré Kabila, een Congolees, maar de ruggengraat van de militaire operaties bestond uit Rwandese fpr-soldaten en werd geleid door de stafchef van het Rwandese leger, James Kabarebe. Die zou na de val van het Mobutu-regime in 1997 ook stafchef van de Congolese strijdkrachten worden tot op het ogenblik dat de nieuwe president Kabila hem in augustus 1998 bedankt voor bewezen diensten. Dit ontketende onmiddellijk een nieuwe oorlog van ‘rebellen’ onder de auspiciën van vooral Rwanda, dat het hele Oosten militair controleerde. Het is in die context dat Judi Rever voor het eerst, als journaliste van rfi (Radio France International), concreet meemaakt hoe vrouwen, kinderen en mannelijke vluchtelingen werden opgejaagd en ongenadig werden afgemaakt. Die ervaring zou haar nooit meer loslaten en ligt aan de basis van haar besluit om de massale misdaden tegen de menselijkheid verricht door het fpr systematisch te onderzoeken. Vooral de manier waarop deze gegevens in de doofpot zijn gestoken door de samenwerking tussen de Amerikaanse militaire inlichtingendiensten en Kagame heeft haar rechtvaardigheidsgevoel blijvend aangesproken. Op 20 november 1996, terwijl vertegenwoordigers van de Amerikaanse overheid verklaarden dat één miljoen vluchtelingen veilig werden gerepatrieerd naar Rwanda, toonden Oxfam-vertegenwoordigers, op basis van luchtfoto's van het Amerikaanse leger, dat meer dan 500.000 vluchtelingen werden gespot op verschillende plaatsen in het Oosten van Zaïre. Op een persconferentie in Kigali op 23 november klonk de officiële verklaring van de Amerikaanse Ambassade dat er nog slechts een onbetekenend aantal ex-far-militairen en Interahamwe-militieleden was overgebleven en dat bijgevolg een speciale missie van de Verenigde Naties ter ondersteuning en hulp van de vluchtelingen overbodig was geworden. (blz. 58-59) Terwijl we op één persoon na weten hoeveel Amerikanen er door de terreurdaad op ‘9/11’ door Al Qaeda zijn gedood (2966) weten we op geen honderdduizend mensen na hoeveel Rwandese Hutu-vluchtelingen er in 1996-1997 zijn omgekomen. Blijkbaar zijn niet alle mensen gelijk geboren. Wat we wel hebben, | |
[pagina 463]
| |
zijn de tientallen getuigenissen van overlevenden die de tragedie hebben beschreven. In 2000 reeds beschrijft Béatrice Umutesi, een Rwandese sociologe en ontwikkelingswerkster, in een schrijnend maar ook ontroerend relaas haar tocht van meer dan 1.400 kilometer door het onmetelijke land (Fuir où Mourir au Zaïre). Daarna volgen steeds meer getuigenissen die de doofpotoperatie oorverdovend maken. | |
Het Internationaal Strafhof voor Rwanda: een maat voor nietsNa al die harde gegevens zou je verwachten dat het Internationaal Strafhof voor Rwanda, dat in zijn mandaat ook het vervolgen van de wandaden van het fpr-regime had ingeschreven, de vermeende daders zou aanhouden en berechten. Immers, als er ooit verzoening in het land kan komen is dit een vereiste. Rever beschrijft op een gedetailleerde manier en op basis van de uitgelekte gegevens dat uiteindelijk het Internationaal Strafhof het gerecht van de overwinnaar is gebleken. Hoofdaanklager van het Strafhof voor Rwanda van augustus 1999 tot 2003, Carla Del Ponte, was vast van plan om ook dit deel van het mandaat van het Strafhof uit te voeren en liet daarvoor de nodige gegevens verzamelen. Toen zij in 2003 vastberaden was om over te gaan tot het in hechtenis nemen en vervolgen, werd haar mandaat door toedoen van de vs bruusk afgebroken. Judy Rever geeft hiervoor de nodige bewijzen in hoofdstuk 11 van haar boek. De Pontes opvolger Hassan Bubacar Jallow stelde, in een onnavolgbare wil om Kigali en zijn beschermheren ter wille te zijn, de beschuldigingen uit en verklaarde dat het fpr een bevrijdingsoorlog had ingezet om de genocide te beëindigen en daardoor het recht had om als aanklager te fungeren. Het doet Judi Rever besluiten dat ‘de erfenis van het Internationaal Strafhof bij het afsluiten in 2015 duidelijk was: De Verenigde Naties waren er zeer succesvol in geslaagd om een elitegroep van moordenaars te beschermen en zelf een instrument van onrecht te zijn’. Judy Rever, In Praise of Blood. The Crimes of the Rwandan Patriotic Front, Random House, Canada, 288 blz., isbn 9780345812094. |
|