kan herinneren van alle nakomelingen van Petrus Johannes Beelaert, tijdens zijn leven bij iedereen bekend als ‘Pier’.
Mijn overgrootvader heeft zes jaar doorgebracht in Amerika, van 1914 tot 1920. Hij werkte in het verre Montana eerst op de boerderij van zijn broers, en daarna in de koperfabriek. Ondertussen hield zijn vrouw Tine met haar kinderen de boerderij draaiende in het door Duitsland bezette België.
Onze Bakker had een portret van hem opgesteld in de kantine. Op een bepaald moment haalde mijn grootvader Herman me weg bij mijn neven en nichten, om met mij de zwart-witfoto te gaan bekijken. ‘Dit was mijn vader, hij heeft gevochten in de Eerste Oorlog,’ zei hij, ‘bij Namen.’ Hij sprak het uit alsof het om een slag van het zelfde kaliber als Waterloo ging. Ik zag een gedrongen, stevige man in legerkostuum. De zware snor viel me op, en de ernst waarmee hij in de lens keek.
Het volledige verhaal kreeg ik pas nadien te horen van mijn vader, tijdens een gesprek waarin ik ook in een aantal andere familiegeheimen werd ingewijd. Pier was wel degelijk soldaat geweest, maar niet de hele oorlog. Het Duitse beleg van de Naamse fortengordel in augustus 1914 had hij meegemaakt. Maar kort daarna vluchtte hij via het neutrale Nederland naar Amerika. Twee van zijn broers waren er voor de oorlog al naartoe getrokken. In zijn militair dossier, dat ik jaren later eens in het Legermuseum heb opgevraagd, staat Pier geboekstaafd als deserteur van 11 oktober 1914 tot 24 maart 1923. Conduite: mauvaise. Manière de servir: mauvaise.
Mijn grootvader heeft dat verdict nooit aanvaard. Tijdens mijn eerste kandidatuur geschiedenis heb ik het met hem een tweede keer over Pier gehad. We moesten een paper over onze familiegeschiedenis schrijven. Volgens mijn grootvader boden Pier en zijn makkers lang en heldhaftig weerstand tegen de Duitsers, ook nog wanneer de rest van het Belgisch leger zich had teruggetrokken. Toen uiteindelijk ook zij hun stellingen mochten verlaten, is hij zijn eenheid kwijtgeraakt en, zoals mijn grootvader het nadrukkelijk zei, ‘achtergebleven’.
Ik vond zijn verhaal ongeloofwaardig, een apologie van een liefhebbende zoon. Begrijpelijk, maar deze ontluikende historicus voelde zich verplicht de feiten te checken. Tot mijn verbazing ondersteunden die voor een groot stuk de versie mijn grootvader. Na het verlies van Namen werd de divisie van Pier ingezet bij Antwerpen, waar het Belgische leger zich op had teruggeplooid. Toen ook die fortengordel dreigde te vallen, moesten de vestingtroepen, waar hij deel van uitmaakte, de aftocht van de rest van het leger dekken. In die chaotische en paniekerige dagen, waarin het Belgisch leger verslagen leek, belandden veel uitgeputte en gedesoriënteerde soldaten over de grens met Nederland.
Pier verklaarde later tegen de autoriteiten dat hij bij de terugtocht uit Antwerpen ‘rijwielbraak’ had geleden (hij was cyclist bij het Eerste regiment Jagerste-voet), waardoor hij afgezonderd raakte. Hij keerde terug naar Adegem, dat maar enkele tientallen kilometers verder lag. Hij trok zijn burgerkleren aan, en was bij zijn familie toen de Duitsers het dorp bezetten.