Streven. Jaargang 84
(2017)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 612]
| ||||||||
Walter van Herck
| ||||||||
[pagina 613]
| ||||||||
aanvang in 1510, toen het Indiase Goa werd veroverd voor de Portugese kroon. De jezuïet Franciscus Xaverius arriveerde in India in 1542. In Goa hadden gewone priesters een seminarie/college opgezet. Ze vroegen de jezuïeten om het van hen over te nemen. In 1556 werd hier voor het eerst een draagbare drukpers geplaatst voor het drukken van boeken in het Portugees, het Latijn en het Tamil. Goa was de intellectuele toegangspoort voor de jezuïeten tot het Oosten. Generaties jezuïetenmissionarissen gingen van hieruit verder naar hun posten in Malakka, Macau of Japan. Met twee gezellen reisde Franciscus Xaverius naar Japan. Hij vertrok midden april 1549 en arriveerde in Kagoshima op 15 augustus 1549. Slechts zes a zeven jaar eerder hadden de eerste Europeanen voet aan wal gezet in Japan. Ze vonden een Japan dat verscheurd werd door een soort burgeroorlog. Missionair werk bleek al gauw onmogelijk zonder de instemming van de plaatselijke adel. Xaverius bleef twee jaar in Japan en maakte op een indrukwekkende manier voortgang. Omdat Xaverius uit India was gekomen en de Japanners weinig andere talen spraken, ontstond bij sommige Japanners het misverstand dat christenen een nieuwe sekte van het boeddhisme vormden. Een bekeerde samoerai moest voor de vertaling zorgen en hij gebruikte voor het christelijke concept van een transcendente, almachtige en drie-ene God het begrip ‘dainichi nyorai’, een uitdrukking die binnen het Shingon-boeddhisme voor Boeddha gebruikt werd. Toen ze het probleem inzagen, werden de jezuïeten bijzonder terughoudend in de toepassing van boeddhistische of shintoterminologie voor christelijke concepten. Men verkoos nu een omzetting van de Latijnse woorden. De jezuïtische ijver leidde tot aanwezigheid in diverse steden, tot de bekering van verscheidene samoerai en daimyo's. In Kyoto vestigden ze zich in 1560. Toen ze daar in 1576 hun eerste kerk bouwden, baarde die veel opzien. De kerk werd bekend onder de naam ‘Tempel van de zuidelijke barbaren’ (Namban-dera). In 1557 werd in Funai door een Portugese jezuïet een hospitaal gesticht waar westerse medische kennis Japan werd binnengebracht. Ook het vooruitzicht op handel met de Portugezen in ruil voor een welwillende houding tegenover het christendom had een motiverende werking op de Japanse autoriteiten in Nagasaki. In 1571 liep het eerste Portugese handelsschip de natuurlijke haven van Nagasaki binnen. Onder de leiding van Francisco Cabral, die de missie overnam in 1570, groeide het aantal jezuïeten van 11 naar 55. Alessandro Valignano kwam op bezoek naar Japan in 1579. Hij was misnoegd over het gebrek aan harmonie tussen de Europese en Japanse jezuïeten. Volgens hem was er bij Cabral nog te veel misprijzen voor de inheemse cultuur. Hij reorganiseerde de missie en suggereerde een evangelisering die meer elementen van de Japanse cultuur zou opnemen. In 1582 werden vier adellijke Japanse jongens uitge- | ||||||||
[pagina 614]
| ||||||||
kozen om te vertrekken op een educatieve reis naar Europa. Als uitweg uit een plaatselijk conflict kregen de jezuïeten zelfs de haven van Nagasaki in handen tijdens de periode 1580-1587. Ofschoon de haven voor inkomsten zorgde, was de controle erover geen onverdeelde zegen voor de jezuïeten. De regent Hideyoshi keek met nijd naar deze situatie. Op 24 juli 1587 decreteerde hij de verbanning van alle missionarissen uit Japan. Toen de jezuïeten antwoordden dat ze niet zomaar konden vertrekken door een gebrek aan schepen, versoepelde Hideyoshi zijn decreet. De jezuïeten mochten blijven indien ze ophielden met publieke preken te houden. Eigenaardig genoeg groeide het aantal jezuïeten in de daaropvolgende jaren nog aan van 111 in 1587 naar 142 in 1591 - het hoogste aantal ooit. Deze expansieve opbouw werd ondersteund door een pauselijk decreet uit 1585 van Gregorius xiii dat bepaalde dat de Japanse missie het exclusieve domein zou zijn van de jezuïeten. Toen een Spaans schip vastliep voor de kust van Tosa in oktober 1596, zou de schipper aan de Japanse autoriteiten hebben verteld dat Spanje nooit zou toelaten dat schip en lading werden aangeslagen. Hij voegde eraan toe dat het de gewoonte is om eerst missionarissen te sturen naar een ver land om de bewoners volgzaam te maken. Later zouden de schepen met soldaten komen. Hideyoshi barstte uit in woede en beval de arrestatie en executie van alle christenen in Osaka en Kyoto. Uiteindelijk volgden er 26 arrestaties van 9 franciscanen en 17 gelovigen. Ze werden terechtgesteld op een heuvel met uitzicht op de haven van Nagasaki op 5 februari 1597. Tokugawa Ieyasu volgde Hideyoshi op. Dat bracht een adempauze voor de missie. Ieyasu had de hoop niet opgegeven om te kunnen verdienen aan de handel met de Portugezen en Spanjaarden. Na een corruptieschandaal waarin een christelijke daimyo betrokken was, vaardigde Ieyasu een eerste van zijn anti-christelijke edicten uit. In 1614 beval de gouverneur van Nagasaki dat alle christelijke clerici zijn stad, en via de haven van Fukuda, het land moesten verlaten. Van de 115 jezuïeten die toen nog in het land waren, vertrokken er 88 met kleine schepen naar Macau en naar Manila. De overblijvende jezuïeten verlieten het land niet en doken onder. De vervolging werd scherper en er volgden executies in Nagasaki en Edo in 1622-1623. Tokugawa Iematsu vaardigde in 1633 de eerste decreten uit over de ‘nationale afsluiting’ waarmee Japan een tijdperk van isolationisme startte. In oktober 1633 viel Christovao Ferreira, de vice-provinciaal, zijn geloof af na de marteling van de put. Gedurende zes uur werd hij ondersteboven gehangen met zijn hoofd in een kuil gevuld met drek. Deze apostasie stuurde schokgolven door heel de Sociëteit van Jezus. Hierna poogden verscheidene jezuïeten om het land incognito binnen te dringen. Dit waren eigenlijk | ||||||||
[pagina 615]
| ||||||||
een soort morele reddingsmissies. Ofschoon gevangenneming, marteling en dood haast onvermijdelijk waren, was het de bedoeling om Ferreira te vinden en hem ervan te overtuigen zijn afvalligheid te herroepen en boete te doen. De Japanners gaven Ferreira overigens een naam - Sawano Chüan - en de vrouw van een terechtgestelde crimineel. Wanneer de Japanse autoriteiten begonnen te beseffen dat martelaarschap de geloofsijver alleen maar aanwakkert, veranderden zij hun tactiek. Zij wilden de christenen, vooral de missionarissen, liever dwingen hun geloof te verlaten dan hen de dood in te jagen als martelaren. De meest toegewijde christenjager bleek Inoue Chikugo no kami Masashige (1585-1661). Hij was van 1640 tot 1658 hoofd van een soort bureau voor religieuze reconversie en als zodanig was hij bij wijze van spreken de anti-christelijke groot-inquisiteur. Het detentiecentrum dat in Edo werd opgericht (Kirishitan Yashiki, 1646) bleef bestaan tot het einde van de achttiende eeuw. Toen er in 1637 een volksopstand uitbrak (de Shimabara-opstand), werden de autoriteiten in hun wantrouwen bevestigd. De meerderheid van de opstandelingen waren immers christenen. De laatste twee succesvolle pogingen van de jezuïeten om het land binnen te komen in de zeventiende eeuw werden geleid door Antonio Rubino (†1643). Een eerste groep ontscheepte in 1642; een tweede groep volgde een jaar later. Allen werden gevat en gemarteld. Een meerderheid onder hen - Rubino niet - werd afvallig. Sommigen trokken later hun geloofsafvallige verklaringen weer in. Shusaku Endo's roman bericht eigenlijk over deze tweede groep. Het hoofdpersonage van Endo's roman Stilte is Sebastian Rodrigo (in de film: Rodrigues). Endo zou zich voor dit personage gebaseerd hebben op de Italiaan Giuseppe Chiara die in 1643 in Japan aan wal ging en er na marteling en geloofsverlies nog tot de leeftijd van 84 in Edo (i.e. Tokio) leefde. Zijn metgezel is Francisco Garpe (in de film: Garupe; historisch Francisco Caçola?) De roman telt negen hoofdstukken waarvan de eerste vier zich presenteren als brieven van Sebastian Rodrigo. Na verraad en gevangenneming volgen hoofdstukken waarin de verteller aan het woord is. De roman eindigt met twee dagboekfragmenten. Het eerste is van Jonassen, werknemer van de Nederlandse factorij en het tweede van een Japanse beambte van de christen-residentie in Edo (eigenlijk het detentiecentrum). Hun nuchtere en feitelijke beschrijvingen dwingen de lezer aan het slot van de roman in een afstandelijke positie. De eerste zinnen van de roman geven meteen alle elementen die de dynamiek van de handeling op gang brengt. | ||||||||
[pagina 616]
| ||||||||
Een verslag bereikte Rome. De priester Christovao Ferreira, die door de orde der jezuïeten naar Japan was uitgezonden, zou het geloof hebben afgezworen na de foltering van de ‘put’ in Nagasaki. (blz. 9) In Macau vinden de twee jonge jezuïeten, die zich klaarmaken voor de oversteek naar Japan, een tolk in de figuur van KichijirÅ. De man zegt zelf christen te zijn en te willen terugkeren naar zijn dorp. Helemaal gerust zijn beide gezellen er niet op want Kichijirö blijkt een drankzuchtige en vooral een laffe, luie kerel te zijn. Op cruciale momenten in het verhaal zal hij Rodrigo in de steek laten en zelfs verraden. Telkens duikt hij echter terug op en schijnt hij toch behulpzaam en meevoelend. Lafhartig zweert hij het christelijke geloof herhaaldelijk af en neemt het telkens opnieuw aan afbankelijk van de druk die hij ondervindt. Na de landing op de stranden van de zuidelijkste eilanden worden de missionarissen onthaald door de lokale, christelijke bevolking. Het fictieve dorp Tomogi in de roman is gebaseerd op het reële dorp Sotome. Zij verbergen zich en verlenen pastorale en liturgische diensten aan de Japanse christenen. Vanuit hun schuilplaatsen zijn ze getuige van de ondervraging en vervolging van de christelijke Japanse boeren. Kichijirö trapt en spuwt op de fumi-e - de afbeelding van Christus en/of maagd Maria - terwijl twee andere Japanners niet zo ver kunnen gaan. Zij sterven aan staken opgesteld in de branding van de zee. ‘En de zee blijft maar dreigend zwijgen, nadat zij hen heeft gedood.’ (blz. 73) Voor Rodrigo is de aanblik hiervan een absolute ontnuchtering. Het martelaarschap blijkt niet zo heldhaftig als in de heiligenlevens die hij las. Deze gedachten over het niet-glorieuze karakter van het martelaarschap keren later terug. Het martelaarschap kan in een narcistisch perspectief staan: een dood om over op te scheppen. De werkelijkheid van het martelaarschap blijkt echter ellendiger: Het martelaarschap van de boer echter dat hij in werkelijkheid had gezien, was - net als de hutten waar deze mensen in woonden, net als de vodden waar ze in gekleed waren - haveloos en triest. (blz. 145) Achter de stilte van de zee vermoedt Rodrigo de stilte van God. Terwijl mensen weeklagen, zwijgt God met de armen over elkaar. Enerzijds wordt herhaaldelijk een klacht aangeheven over het zwijgen van God. Anderzijds wordt eraan herinnerd hoe Christus er bij zijn veroordeling door Pilatus, zelf zwijgend bij stond (blz. 129). Dit is toch een van de grote thema's hier: Hoe verhouden zich de innerlijke en uiterlijke kant van het geloof? De moderne mens is geneigd om te denken dat religie niet kan afhangen van uiterlijke kentekens of handelingen. Religieuze wijsheid is een zaak van het hart, van het innerlijk. Tegelijk weet iedereen dat liefde, vriendschap, en dus ook | ||||||||
[pagina 617]
| ||||||||
geloof, in uiterlijke symbolen wordt beleefd. Men is gehecht aan de symbolische gestalten van het geloof in sacramenten, in gebeden, in vrome vereringen, zoals men gehecht is aan tekens van vriendschap en liefde: schouderklop, zoen, geschenk, ring, souvenir. Als die geheel ontbreken of zelfs in de tegengestelde richting beginnen wijzen, dan is er toch een probleem. In overeenstemming met die moderne gedachte wordt de fumi-e omschreven als een formaliteit. ‘Het trappen had niets te maken met het geloof diep in hun hart.’ (blz. 141).
Samoerai met kruis
Uiteindelijk wordt Rodrigo verkocht door Kichijirö, zoals Christus verkocht werd door Judas (blz. 151). Rodrigo wordt dan geconfronteerd met de nieuwe aanpak van de Japanners. Ze willen het aantal priester-martelaren niet verder laten aangroeien, maar kiezen ervoor de priesters psychisch op de knieën te krijgen door hun parochianen te martelen en te executeren. Hij was naar dit land gekomen om voor de mensen te sterven, maar in feite stierven de Japanse gelovigen de een na de ander voor hem. (blz. 161) De grens tussen goed en kwaad vervaagt. Garpe komt voor een dilemma te staan. Ofwel sterven er drie mensen voor hem de verdrinkingsdood, ofwel wordt hijzelf afvallig en is zijn hele leven kapot. Garpe zal uiteindelijk zelf | ||||||||
[pagina 618]
| ||||||||
verdrinken in een poging de drie veroordeelden te redden of op een wanhopige manier nabij te zijn. Rodrigo's tolk speelt in op de gevoeligheden. Bestaat genade dan niet in het opgeven van het ik? Is er wel een verschil tussen het boeddhisme en het christendom wanneer het erom gaat, zich in te spannen voor de mensen? De ontmoeting met Ferreira brengt nog meer twijfels. Ferreira glimlacht met de onervaren priester. Geloofden de Japanners wel in dezelfde God als de christenen? De christelijke ‘deus’ laat zich niet vertalen als (boeddhistische) ‘dainichi’! Ferreira suggereert dat de Japanners geen echte notie hadden van God. Het christendom in Japan is als een boom geplant in een moeras: zijn wortels beginnen te rotten en de plant sterft af. Toch zijn voor Rodrigo de Japanners ook volgelingen. Rodrigo wordt op een ezel Nagasaki binnengereden en er volgen nog herhaalde analogieën met het lijden van Christus (blz. 190-191). Hij cultiveert de ignatiaanse spiritualiteit. Achter zijn gesloten oogleden ziet hij taferelen uit het leven van Christus (blz. 125). Op momenten van eenzaamheid stelt hij zich het gelaat van Christus voor (blz. 193). Tijdens zijn gevangenschap reflecteert hij over de rol van Judas. Waarom heeft Jezus hem zo lang in zijn midden getolereerd? Het inzicht groeit geleidelijk dat Christus zelf angst ervoer bij het stilzwijgen van God. Diens ‘Eloi, eloi, lama sabakthani!’ was geen gebed, maar een uitroep! Vanuit zijn gevangenishok meent Rodrigo gesnurk te horen, maar later blijkt het om het gekreun te gaan van Japanse christenen die omgekeerd in de put hangen. Het leven van deze mensen is afhankelijk van zijn bereidheid om zijn geloof af te zweren. Onvermijdelijk volgt de gedachte: ‘Je vindt jezelf belangrijker dan die mensen. In ieder geval vind je je eigen verlossing belangrijker.’ (blz. 203) En Ferreira suggereert hem dat Christus vast en zeker het geloof verloochend zou hebben. De allerpijnlijkste daad van liefde die hij nu moet stellen, zal hem een veroordeling door kerk en clerus opleveren, maar ‘er bestaat iets dat groter is dan de kerk en grootser dan de missie.’ (blz. 204) Wanneer hij zijn geloof opgeeft en op de fumi-e trapt, hoort hij de koperen beeltenis tot hem spreken: trap maar, trap maar. Jezus schijnt tot hem te zeggen: ‘Ik ben in deze wereld gekomen om door jullie vertrapt te worden.’ (blz. 205). Christus met voeten treden blijkt toch geen formaliteit te zijn. In de verte kraait een haan. Hij is afvallig, maar heeft het geloof niet verworpen, want zijn verraad was een daad van liefde. Getuigen door afvallig te zijn, trouw blijven door te verraden, God vinden op het moment dat men hem verloochent. Het kan. Zo complex is de mens, zo groot is God, zo moeilijk de liefde. | ||||||||
[pagina 619]
| ||||||||
Rodrigo beseft zeer goed dat zijn daad niet louter een daad van liefde was. Hij valt zijn geloof af omdat hij bang is van de put, omdat het gekreun van de gemartelde boeren voor hem ondraaglijk is, omdat hij die Japanse boeren wil helpen en omdat hij een excuus zoekt voor zijn eigen zwakheid. Wat is nog het verschil met Kichijirö, vraagt hij zich af? Kichijirö is de figuur die bewijst dat trouw en verraad slechts scherp tegenover elkaar afgelijnd kunnen worden in een wereld waarin alles duidelijk is. Niet onze wereld. | ||||||||
Literatuur
| ||||||||
[pagina 620]
| ||||||||
|
|