Streven. Jaargang 84
(2017)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 427]
| |
Wouter Schrover
| |
[pagina 428]
| |
Volgens de Nederlandse-Duitse literatuurtheoreticus André Jolles staat bij raadsels niet de oplossing centraal, maar het vinden ervan. Hij stelt het raadsel in zijn boek Einfache Formen (1958, oorspronkelijk 1930) voor als een examen: zoals het antwoord bij een toets al bekend is aan degene die de toets afneemt, weet bij een raadsel degene die het raadsel opgeeft reeds het antwoord, maar wordt de geadresseerde in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat hij zelf tot de oplossing kan komen.Ga naar eind4 In de praktijk lukt dit uiteraard vaak niet en zeker bij het hedendaagse grapraadsel wordt de oplossing vaker wel dan niet gegeven door de vraagsteller zelf. | |
Drie keer de koeWanneer we het raadsel over de kudde yoghurt nader beschouwen, zijn daarbij verschillende zaken van belang. We kunnen constateren dat de tweeledigheid van de vraag (het is wit; het staat in de wei) in de oplossing terugkeert (yoghurt; kudde). Wellicht zijn er weinig mensen die zelf het antwoord op de gestelde vraag kunnen bedenken, maar we kunnen de oplossing perfect begrijpen doordat een kudde daadwerkelijk in de wei kan staan en yoghurt in een relatie van gemaakte-maker staat tot (een kudde) koeien. Het gaat hier om zogeheten metonymisch taalgebruik, er is sprake van aangrenzendheid tussen dat wat gezegd en dat wat bedoeld wordt. Het effect daarvan is dat een bepaald aspect van koeien onder de aandacht wordt gebracht, namelijk: de koe verschijnt als factor in het productieproces van zuivelproducten en wordt verregaand geïnstrumentaliseerd. Dat daaraan op zich niets raadselachtigs is, blijkt wanneer we dit raadsel vergelijken met twee televisiecommercials. De eerste reclame, van supermarktketen Albert Heijn, werd uitgezonden in 2016. We zien een kaasproducent die het pakhuis toont waar duizenden kazen liggen opgeslagen. Als hem wordt gevraagd of ook de fabriek bekeken kan worden, volgt een shot waarin de kaasproducent in een weiland met koeien staat en zegt: ‘Kijk, de fabriek.’ Hoewel het beeld van het weiland een suggestie van natuurlijkheid wekt (hetgeen allerminst het geval zou zijn wanneer een echte kaasfabriek zou zijn getoond), wordt ook in dit geval de koe als productiefactor getoond: het weiland wordt immers met een fabriek vergeleken. De commercial heeft niets van een raadsel - de reclame toont juist een gebruikelijke vraag-antwoordstructuur - maar bevat, bedoeld of onbedoeld, min of meer dezelfde boodschap als het kudde yoghurt-raadsel. De andere te bespreken reclame is van iets minder recente datum: het gaat om een commercial van zuivelfabrikant Melkunie uit 1998 waarin een man in driedelig pak samen met een koe op een motor met zijspan zit, hevig schuddend doordat ze over een landweggetje rijden. De man vertelt: ‘Melk- | |
[pagina 429]
| |
unie heeft weer iets nieuws: Milkshake, zo kant en klaar uit de koelkast.’ Vervolgens stapt de man af en zegt in de camera: ‘Zo ziet u maar weer, al het goeie komt van Melkunie-koeien.’ Ondertussen neemt de koe echter plaats op de motorfiets en rijdt deze weg van de man, die boos uitroept: ‘Kom terug, rund! Nou, die kan het shaken.’ In deze reclame wordt de band tussen dier en product eveneens onder de aandacht gebracht. In eerste instantie wordt de koe voorgesteld als een productiefactor onderworpen aan de macht van de mens. Net als in het raadsel is er daarbij sprake van een verschuiving: de bewerking van de melk in de fabriek wordt verplaatst naar de koe zelf. Daarna neemt het dier echter het heft in handen door op de motor te gaan zitten. Aldus wordt de koe getoond als eigenzinnige actor in plaats van als een wezen van louter instrumenteel belang. Deze reclame heeft dus een meer ambigu karakter dan de andere commercial en het raadsel. Indien aandacht besteed wordt aan zuivelproducten - bijvoorbeeld in reclames - hoeft uiteraard allerminst een relatie gelegd te worden met de koe. Wat het bovenstaande raadsel en de twee besproken commercials echter met elkaar gemeen hebben, is dat ze dat nu juist wèl doen: ze focussen op de koe als productiefactor (bij het fabriceren van respectievelijk yoghurt, kaas en melk). Ze onderscheiden zich vooral van elkaar doordat ze dat op verschillende manieren doen: in het eerste geval is er sprake van een raadsel, in het tweede geval van een gewone vraag-antwoordstructuur, in het derde geval van een verhalende vorm. Het raadsel doet een direct appel op de ander: de vraag is hoe ‘het is wit en het staat in de wei’ geïnterpreteerd dient te worden. De reclamefilmpjes bieden veeleer een interpretatie aan, de kijker is niet in dezelfde mate betrokken bij het produceren van betekenis als bij het raadsel. | |
PaardejamEen raadsel vinden we ook in de essaybundel Paardejam (1996) van schrijfster Charlotte Mutsaers. In ‘Open brief als woord vooraf’ schrijft zij over een advertentie van suikerfabrikant Van Gilse, die ook staat afgedrukt. De advertentie, waarin geleisuiker wordt aangeprezen, bevat een foto van een man in luxe ochtendjas in de hal van een zo te zien chic huis. Naast hem staat een paard. Rechts van de afbeelding is de volgende tekst te lezen: ‘Aardbeien, frambozen, kersen, bramen... Daar maken wij de heerlijkste jam van. Ja, ja, dat doen wij zelf. Mèt de geleisuiker van mijnheer Van Gilse. Dat is niet alleen bijzonder leuk om te doen. Maar ook bijzonder makkelijk. Zo makkelijk. zelfs mijn lieve huisgenote Antoinette kan het.’Ga naar eind5 Het is duidelijk dat de man in ochtendjas aan het woord is en dat zijn paard naar de naam Antoinette luistert. | |
[pagina 430]
| |
Mutsaers echter, wier tekst als een brief aan Van Gilse geschreven is (‘Geachte Van Gilse’), slikt de aanwezigheid van het paard ondanks deze tekst niet als zoete koek: ‘Als het waar is dat aardbeien, frambozen, kersen en bramen de heerlijkste jam opleveren dan haal je toch vruchten en geen paard in huis? Zelf jam maken, “bijzonder leuk om te doen” ja, toch lijkt het paard er anders over te denken.’Ga naar eind6 Vervolgens betoogt Mutsaers dat paarden van zichzelf zoet smaken en dat een paardengeraamte ‘een middelgrote jamfabriek met een tekort aan pectine’, een verdikkingsmiddel dat gebruikt wordt in jam, vijf jaar lang uit de problemen zou kunnen helpen. Met andere woorden, de (onverhoopte) paardejammaker zal wel de laatste zijn die op geleisuiker zit te wachten. Dus wat heeft u met deze advertentie voor? Kortom: Mutsaers interpreteert de advertentie als een raadsel en ze probeert er achter te komen wat de oplossing van dit raadsel is. Ze hoopt, zo stelt ze in de brief aan Van Gilse onder verwijzing naar een tekening van de Belgische surrealist René Magritte, in ieder geval niet dat de fabrikant het woord paardejam ‘in de praktijk’ wil laten brengen. Magritte heeft namelijk een tekening gemaakt - weergegeven op het omslag van Paardejam - van een pot jam, met daarop een etiket met een paard en de woorden ‘confiture de cheval’. Volgens Mutsaers bevat de tekening ‘geenszins de ingebakken invitatie om tot werkelijkheid te worden omgezet.’Ga naar eind8 Terwijl de tekst van de advertentie het paard als kameraad van de mens toont (‘mijn lieve huisgenote Antoinette’), presenteert Mutsaers zich als achterdochtige interpreet die een verklaring probeert te zoeken voor het paard in de gang, maar daar niet goed in slaagt. Wat ze doet is de advertentie van de aangereikte interpretatie vervreemden. Daarmee hanteert zij als literair auteur een strategie die ook door andere schrijvers wordt toegepast. Een bekende tekst over dit onderwerp in de geschiedenis van de literatuurwetenschap is ‘De kunst als priom’ van de Rus Viktor Sjklovski (1893-1984). De priom oftewel het procedé waarover hij schrijft is het zogeheten procedé van vervreemding (priom ostranenie). Doel van de kunst is volgens Sjklovski namelijk om ‘een ding te doen ervaren als iets dat gezien en niet alleen maar herkend wordt; wat de kunst doet is dingen “vervreemden”’.Ga naar eind9 Aan de hand van het werk van Lev Tolstoj (1828-1910) laat hij zien wat hij daarmee bedoelt. Sjklovski bespreekt onder meer het procedé van vervreemding in het verhaal ‘Cholstomer’, waarin een paard (tevens titelheld) als waarnemende instantie fungeert. Hij citeert uitvoerig uit dit verhaal, waaronder een passage waaruit het volgende fragment afkomstig is: | |
[pagina 431]
| |
[Mensen] houden niet zozeer van de mogelijkheid om dingen wel of niet te doen, als wel van de mogelijkheid om over allerlei onderwerpen te spreken in onderling overeengekomen bewoordingen. Dergelijke woorden, die ze uiterst belangrijk achten, zijn: mijn, het mijne, van mij; ze gebruiken deze woorden voor verschillende dingen, levende wezens en voorwerpen, zelfs voor land, mensen en paarden. Ze zijn overeengekomen dat van een en hetzelfde ding slechts een van hen mag zeggen: van mij. En degene die voor het grootste aantal dingen volgens de tussen hen afgesproken spelregels van mij zegt, die beschouwen ze als de gelukkigste. Waarom dat zo is weet ik niet; maar zo is het.Ga naar eind10 Door ‘Cholstomer’ wordt het begrip ‘eigendom’ vreemd gemaakt; de waarneming van het paard maakt dat de lezer gedwongen wordt op een andere manier dan gewoonlijk over eigendom na te denken. De gewone perceptie van de werkelijkheid wordt losgelaten en door de tekst tot een raadsel omgeturnd. Het raadsel is de tekst zelf - bijvoorbeeld het fragment hierboven - de oplossing ervan wordt gevormd door de interpretatie van de lezer. Sjklovski meent zelfs dat vervreemding ‘de basis en enige zin [is] van alle raadsels. Ieder raadsel is of een beschrijving van een ding in woorden die meestal als het over dat ding gaat niet gebruikt worden [...] of een andere klankmatige vervreemding [...].’Ga naar eind11 Hierboven hebben we gezien dat André Jolles meent dat een raadsel een soort examenvraag is, waarbij het antwoord in principe al wel bekend is, maar nog gevonden moet worden door degene die de vraag voorgeschoteld heeft gekregen. Bij literaire teksten als die van Tolstoj is dat - het hoeft geen verbazing te wekken - doorgaans niet zo simpel. De interpretatie van de tekst staat niet op voorhand vast. Ook hier gaat de aandacht uit naar de activiteit van het interpreteren, maar de tekst is voor meerdere interpretaties vatbaar. De literaire tekst is minder eenduidig dan het raadsel en de activiteit van het interpreteren is onlosmakelijk met de uiteindelijke interpretatie verbonden. | |
Dode mus en gestoofde hondTolstoj probeert als literair auteur de werkelijkheid vreemd te maken en de lezer anders naar de realiteit te laten kijken. Mutsaers doet hetzelfde, maar bij haar zien we sterker dan bij haar Russische collega dat de auteur zelf een interpreet is. Ze kijkt nauwkeurig naar de advertentie en verwerkt haar gedachten erover in een brief. Mutsaers maakt duidelijk dat niet alleen literatuur voor vervreemding kan zorgdragen, maar dat elke lezer, elke mens dat voor zich kan doen. De literatuur kan uit zichzelf het karakter van een | |
[pagina 432]
| |
raadsel hebben, maar ook als een tekst, of een beeld, ogenschijnlijk transparant is, kan de interpreet deze alsnog tot raadsel maken - zoals Mutsaers met de advertentie van Van Gilse laat zien. En dit geldt niet alleen voor literaire teksten en andere representaties, maar ook voor de werkelijkheid zelf. Niets staat iemand in de weg om de realiteit als een raadsel voor te stellen, het vanzelfsprekend geachte te bevragen. Aldus bieden literaire auteurs als Tolstoj en Mutsaers een model voor een kritische omgang met teksten en, meer algemeen, de werkelijkheid zelf. Ik geef twee voorbeelden om dit te illustreren. Mijn bespreking draait om werken van auteurs van non-fictie, die op essayistische wijze de verhouding tussen mens en dier verkennen: Mensendier (2009) van de Nederlandse historica Amanda Kluveld en Dieren eten (2009) van de Amerikaanse schrijver Jonathan Safran Foer (bekend van, onder meer, de romans Alles is verlicht en Extreem luid & ongelooflijk dichtbij). Kluveld gaat in het laatste hoofdstuk van haar boek in op de wereldwijde commotie die ontstond naar aanleiding van het doodschieten van een mus in het Frisian Expo Center, in Leeuwarden. In dit centrum werd in 2005 World Domino Day georganiseerd, waartoe 3,5 miljoen stenen werden opgesteld om een nieuw wereldrecord dominostenen omgooien te vestigen. Voordat de recordpoging gedaan kon worden, vloog een mus echter meer dan twintigduizend dominostenen omver. Om erger te voorkomen, werd de mus doodgeschoten door een medewerker van een faunabeheerbedrijf. Kluveld schrijft dat de ‘reacties op de dood van de mus varieerden van uitzinnige woede tot schampere opmerkingen over de overdreven aandacht voor de kwestie in de media, waarmee ook weer aandacht aan de zaak gegeven werd.’Ga naar eind12 In de directe nasleep van het incident wist Kluveld niet hoe ze het onfortuinlijke lot van de mus moest duiden, wist ze ‘niet zo goed wat ik nog aan alles wat gezegd was zou moeten of willen toevoegen.’Ga naar eind13 Maar omdat zij zich later af ging vragen hoe de enorme publieke belangstelling voor de mus geïnterpreteerd moest worden - deze aandacht met andere woorden tot raadsel maakte - achtte zij zich alsnog in staat te komen tot een andere dan de reeds geboden zienswijzen. Kluveld: ‘De mus als afgevaardigde van de natuur drong het domein van de mens binnen en bracht daar schade aan. De mus deed dat niet met opzet. Het publiek besefte dat en zo voldeed de mus aan het beeld van het onschuldige dier zoals mensen dat in de loop der eeuwen hebben gecreeerd.’Ga naar eind14 Kluveld weet aan het incident met de mus een nieuwe betekenis toe te kennen door deze gebeurtenis, paradoxaal genoeg, in een denktraditie te plaatsen - een traditie waarin het dier als schuldeloos, de mens daarentegen als schuldig wordt voorgesteld. Ze concludeert dat dierenrechten en het idee van de intrinsieke waarde van dieren onzinnige constructies zijn, projectiefiguren van de mens: | |
[pagina 433]
| |
Mensendieren verlangen naar onschuld en goedheid en willen redders zijn. Zij zoeken het ultieme slachtoffer en vinden dat in het dier, waar zij al deze wensen op projecteren. Waar mensendieren bovenal naar verlangen is de ander moreel de maat nemen. Dieren worden gebruikt om aan te tonen dat de ander, de medemens, niet deugt en ook om, bij wijze van expressieve politiek, de eigen morele hoogstaandheid aan te tonen.Ga naar eind15 De dode mus en de commotie die deze veroorzaakte, worden aldus gebruikt in een betoog dat draait om de gedachte dat discussies over dieren feitelijk over mensen gaan. Kluveld beargumenteert dat wat anderen over de dode mus hebben beweerd, in feite niet - althans niet in de eerste plaats - over deze mus ging, maar over onszelf. Daarmee werpt ze een vernieuwende blik op het gebeuren, biedt ze een originele oplossing van het raadsel dat ze voor zichzelf heeft verwoord. In Dieren eten stelt Jonathan Safran Foer zichzelf eveneens voor een raadsel, dat luidt: waarom ‘is het eten van onze trouwe viervoeter [in de Verenigde Staten, ws] een even groot taboe als het eten van je beste vriend[?]’Ga naar eind16 Hij gaat vervolgens in op een aantal argumenten die dit proberen te verklaren. Het eerste argument luidt: eet geen gezelschapsdieren. Maar Foer merkt op dat op vele plekken in de wereld de hond helemaal geen huisdier is en dat ook in de VS zelf tal van mensen geen hond als huisdier hebben. ‘Met welk recht zouden we bezwaar mogen maken als zij hond aten’Ga naar eind17, vraagt Foer op retorische wijze. Het tweede argument betreft de morele status van dieren: eet geen dieren met duidelijk aanwezige verstandelijke vermogens. Foer weet echter dat andere dieren (koeien, kippen, varkens) in dit opzicht niet (veel) van honden verschillen, terwijl sommige mensen - zij die zwaar geestelijk gehandicapt zijn - op basis van dit argument geen bescherming genieten tegen menselijke consumptie. Het derde en laatste argument houdt in dat we door de evolutie het eten van honden als slecht beschouwen. Ook dit argument wordt door Foer weerlegd: op veel plaatsen is het eten van honden geen taboe, het is daarnaast zeker niet slecht voor ons en er kleven geen grote gezondheidsrisico's aan. Vervolgens merkt Foer op dat jaarlijks miljoenen honden en katten worden geëuthanaseerd en vernietigd. Weliswaar worden de dierlijke eiwitten van honden omgezet in vee- en huisdierenvoer, maar dit vormt een inefficiënte tussenstap die we volgens Foer beter zouden kunnen overslaan: ‘Waarom stappen we niet gewoon over onze sentimentele denkwijze heen? Honden zijn in ruime mate aanwezig, gezond voor je, makkelijk te bereiden en lekker, en ze opeten is veel verstandiger dan al dat gedoe van verwerking tot eiwitvlokken in het voer voor andere dieren die we consumeren’Ga naar eind18 Bij Foer is te zien hoe hij het eten van dieren bewust vreemd maakt door | |
[pagina 434]
| |
te reflecteren op de mogelijkheid van het consumeren van honden. Deze vervreemding is een gevolg van het feit dat honden niet voor menselijke consumptie in aanmerking komen in de westerse cultuur, maar er, aldus Foer, geen rationele argumenten te geven zijn - anders dan die tegen het eten van vlees überhaupt kunnen worden aangevoerd - die tegen het eten van hondenvlees pleiten: ‘Er kleeft een onzichtbaar aspect aan het eten van dieren. Bespiegelingen over honden en over de relatie waarin ze staan tot de dieren die we eten, zijn één manier om iets vanuit een andere hoek te bekijken en iets onzichtbaars zichtbaar te maken.’Ga naar eind19 Het onzichtbare dat zichtbaar wordt gemaakt, heeft betrekking op de niet tot de rede herleidbare aspecten van de relatie die mensen met verschillende dier(soort)en onderhouden. Foer maakt ons door zijn uitgebreide reflectie op het eten van honden als geen ander bewust dat opvattingen over wat wel en niet gegeten mag worden, niet zozeer een kwestie zijn van redelijkheid, maar van diep verankerde culturele denkbeelden over dieren en de wijze waarop we van oudsher gewend zijn met ze samen te leven. Mocht het door Foer weergegeven Filipijnse recept voor gestoofd hondenvlees nog weerstand oproepen bij de lezer, dan is dat te verklaren - zo suggereert de auteur van Dieren eten - door juist die aspecten van onze verhouding tot dieren. Door het raadsel op te werpen waarom we honden niet eten, worden we gedwongen na te denken over de vraag waarom we kippen, koeien en varkens dan wel als vanzelfsprekend voor consumptie geschikt achten (zelfs als we daar op morele gronden tegen gekant zijn). Waarom ontvangt vee niet dezelfde achting als onze huisdieren? | |
BesluitKluveld komt in haar boek tot een min of meer sluitende oplossing van het raadsel dat zij voor zichzelf opwerpt. Bij Foer ligt dat anders. Met zijn poging tot een antwoord te komen op de vraag waarom we honden als oneetbaar beschouwen, verbreekt hij niet alleen de vanzelfsprekendheid dat we deze viervoeters niet eten, ook vervreemdt hij het gegeven dat mensen in de westerse wereld (zelfs als ze vegetariër zijn) andere dieren wel voor consumptie in aanmerking vinden komen. Niet de oplossing van het raadsel staat centraal, maar veeleer de vergroting ervan. Terwijl in Kluvelds Mensendier de nadruk ligt op het vinden van een oplossing - het aanbieden van een specifieke nieuwe betekenis die reeds bestaande betekenissen niet noodzakelijk uitsluit - is Foer er primair op gericht een vigerend denkbeeld te problematiseren. De waarde van de door hem geschreven tekst moet dus in het bijzonder gezocht worden in de formulering van het raadsel zelf. Doel is niet zozeer om de vervreemding die ten grondslag ligt aan deze for- | |
[pagina 435]
| |
mulering te reduceren tot een bepaalde duiding van die vreemdheid, maar deze maximaal helder voor het voetlicht te brengen: het is Foer er vooral om te doen de gebruikelijke omgang met de realiteit ter discussie te stellen, de lezer het zogenaamd gewone als vreemd te laten ervaren. Teksten als die van Foer leren ons kortom de realiteit als raadsel te bezien, en het raadsel laat ons op zijn beurt de realiteit bezien met nieuwe ogen. |
|