komen Frankrijk en Nederland aan de beurt: zullen ze ook daar de contra-Verlichting verkiezen en het klimaat verzieken?
Hoe hierop een antwoord formuleren? Over het procedurele aspect van de democratie is al geruime tijd een discussie gaande betreffende de overgang van een representatieve naar een deliberatieve democratie. Voorstellen over herwaardering van referenda, invoering van gestuurde loting van burgers in plaats van algemene verkiezingen om de zoveel jaren doen daarbij de ronde. Hoe controversieel deze voorstellen ook mogen zijn, de vraag die Van Reybrouck met zijn gedachtenexperiment oproept blijft het overwegen waard: indien we vandaag de democratie als uitdrukking van de algemene volkswil uitvinden, zouden we dan als de meest geëigende procedure elke burger om de zoveel jaar een bolletje zwart laten kleuren?
En dan het inhoudelijk aspect. Het vandaag eindeloos herhaalde refrein van ‘onze’ Verlichting versus ‘hun’ contra-Verlichting vervalst mijn inziens de echte tegenstelling. Dat onderscheid is ontleend aan de bekende filosoof Isaiah Berlin. Met het begrip ‘contra-Verlichting’ verwees hij naar de Romantiek die de Verlichting niet wilde afschaffen, maar haar wenste te corrigeren. Zoals de Verlichting beklemtoont ook de Romantiek de rol van de menselijke autonomie. Maar romantici leggen andere accenten. Niet alleen de afstandelijke houding, verbonden met wetenschappelijke en economische rationaliteit, maar ook de betrokken houding, verweven met menselijke gevoeligheid en inlevingsvermogen, vormen een basisvoorwaarde voor een eerlijke confrontatie over ethische principes. Daarenboven plaatst de Romantiek de kracht van het rationele denken niet tegenover de traditie, zoals de Verlichting dat doet, maar gaat zij ervan uit dat je nooit volledig de traditie met haar verworvenheden buitenspel kan zetten.
Hoe de idealen van vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid verwezenlijken? Dàt blijft de kernvraag. Omdat de Franse revolutionairen daarin niet slaagden, keerden de Duitse romantici Beethoven en Schiller zich uiteindelijk van hen af. Zij zagen hoe de afschaffing van de oude adel plaats maakte voor de opkomst van de geldadel. En zij geloofden dat de oorspronkelijke republikeinse idealen slechts werkelijkheid kunnen worden in verwevenheid met een diepe, morele gevoeligheid, een ‘adel van de geest’.
Donald Trump is onmiskenbaar een lid van de nieuwe geldadel, het ‘establishment’. Zoals veel (ook Europese) leiders, deelt hij immers het paradigma van een postkapitalistische managerial society, waarin koele en efficiënte topmanagers de lakens mogen uitdelen. Hij is er alleen de boertige, ongekuiste, ‘populistische’ versie van. Zolang we dit paradigma niet doorbreken, blijft er een kloof gapen tussen democratische verkiezingen en dure republikeinse idealen.