Streven. Jaargang 83
(2016)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd[p. 860] | |
Gert Verschraegen
| |
[p. 861] | |
het heelal, met op de voorgrond de bruine, onherbergzame maan. Voor het eerst was de planeet zichtbaar in één oogopslag, zowel haar kwetsbaarheid als haar naadloze éénheid. President Lyndon B. Johnson stuurde prompt enkele ingelijste exemplaren van de foto naar andere staatshoofden, als was het een belangrijke prelude tot een diplomatiek akkoord. In de decennia die daarop volgden, verkreeg de foto de historische en filosofische betekenis die er vandaag aan wordt toegekend: de blauwe wereldbol als een allegorie van de menselijke afhankelijkheid van de natuur en de onvermijdelijke eenheid die alle menselijke verdeeldheid en diversiteit overstijgt. Volgens de Duitse milieufilosoof Wolfgang Sachs heeft het beeld deze symbolische kracht omdat het verschillende, maar toch verwante gevoelens oproept.1 Doordat de planeet als één geheel wordt getoond, lijkt de foto de mensheid uit te nodigen haar éénheid te omarmen. Politieke, religieuze of culturele grenzen zijn immers niet zichtbaar vanuit de ruimte. Doordat het ruimtebeeld de aarde kleiner maakt, toont de foto ook hoe beperkt en kwetsbaar onze aarde is. Earthrise roept daarmee gevoelens op van zowel rentmeesterschap (de aarde heeft onze zorg nodig) als van zelfoverschatting (wij kunnen de aarde in beheer nemen of ‘managen’). Ondanks de politieke, culturele en religieuze kloven die ons scheiden, moeten we samen de zorg of het beheer opnemen voor de enige woonst die we hebben. In het licht van de ingrijpende verwoesting die de mensheid de planeet laat ondergaan, wordt die herwaardering van de aarde als woonplaats almaar dringender. | |
Denk mondiaal, handel lokaalAchteraf bekeken is Earthrise de visuele vertolking gebleken van een politiek en moreel beginsel dat begin jaren zeventig ingang vond: Think globally, act locally. Deze slogan werd voor het eerst gebruikt in het kader van de steeds duidelijker wordende mondiale milieu-uitdagingen en is intussen alom geadopteerd als één van de leidraden voor ecologische initiatieven en duurzaam beleid. Maar wat betekent deze slagzin precies? Hij wijst er ten eerste op dat politieke en maatschappelijke actie ergens moet beginnen. Als je verandering wenst en de wereld wil verbeteren, hoef je niet te wachten op mondiale wetgeving of politieke actie. Waarom niet gewoon beginnen met wereldwijde problemen lokaal aan te pakken? We zijn toch allemaal deel van dezelfde wereld en kunnen daar bijgevolg op ingrijpen. Sociale verandering hoeft niet per se voort te vloeien uit grootschalige, door de staat gestuurde plannen en ideeën. Een omslag kan ook ontstaan uit vele kleine handelingen die zich ophopen en aaneenhechten. Deze nadruk op lokaal handelen lijkt symptomatisch voor een sentiment | |
[p. 862] | |
dat breed wordt gedeeld in onze huidige samenleving. Men wil zich niet langer laten ontmoedigen door de omvang van de (wereld)problemen en het sluimerende besef dat de controle over deze problemen niet altijd in de eigen, maar eerder in vele, anonieme handen ligt. De vele grassroots-initiatieven, gaande van stadslandbouw tot het opzetten van een alternatief lokaal geldsysteem, ontstaan dan uit het verlangen om weer greep te krijgen op de eigen lotsbestemming, om iets te doen wat een verschil lijkt te maken, al is het maar omdat dat beter is dan niets doen. Men wil niet langer als een object maar als een subject van de geschiedenis leven - leven alsof wat men doet effectief belang heeft, alsof de brede stroom van de tijd zich laat verleggen door individuele handelingen en woorden. Acties op kleine schaal krijgen vanuit dat perspectief de voorkeur, want een klein bootje kun je sneller keren dan een grote tanker. Lokale problemen zijn makkelijker beheersbaar en de resultaten van lokale initiatieven sneller zichtbaar. Met de nadruk op ‘lokaal handelen’ wijst de slogan ten tweede op het diepere belang van lokale verankering voor sociale en politieke actie. Het regionale landschap, lokaal voedsel, plaatselijke energieproductie; het zijn stuk voor stuk zaken die zijn geworteld in de kleine, plaatselijke geschiedenis en gemeenschap, en in vele gevallen worden bedreigd door de mondialisering van agrosystemen, financiële beslissingen, enzovoort. De identiteit, herinneringen en toekomstverwachtingen van mensen zijn altijd gekleurd door hun directe omgeving, zowel in haar materiële als symbolische dimensie. Als we een ecologische transitie willen realiseren, zullen we daar een beroep op moeten doen. Door mensen hun plaatselijke betrokkenheid aan te spreken, kan men bovendien ook een hernieuwde vorm van gemeenschapszin tot stand brengen, die is gebaseerd op de gedeelde ervaring van de lokale omgeving. Zo spreekt men niet over boerderijen, maar over ‘buurderijen’, waar men producten koopt van boeren uit de buurt. Stadsmensen leren zo niet alleen lekker, op kleinschalige wijze geproduceerd voedsel kennen, maar herwinnen ook contact met producenten en boeren. Dat besef van het achterliggende arbeidsproces van voedingsproducten, net als het contact met de producent, was verloren gegaan binnen de agro-industrie die erg anoniem en grootschalig is. Maar het derde en belangrijkste kenmerk van het motto ‘denk mondiaal, handel lokaal’ is uiteraard de brug die het slaat tussen twee sterk verschillende schalen: aan de ene kant de wereldschaal met zijn enorme problemen als klimaatopwarming, mondiale ontbossing en aan de andere kant de microschaal van de individuele handelingen en de lokale context waarin die zich voltrekken. Op het eerste gezicht lijkt deze koppeling tussen het eigen handelen en de planeet als geheel een noodzakelijk element in de ecologische transitie | |
[p. 863] | |
waarbij we leren om de soort ‘mens’ niet meer te zien als fundamenteel losgekoppeld van andere soorten en ecosystemen. De klimaatcrisis, bijvoorbeeld, houdt aan omdat we onvoldoende zien hoe onze dagelijkse routines deel zijn van het probleem, en belangrijker nog, bereid zijn om ons handelen daaraan aan te passen (want wie is echt bereid niet of minder vaak te vliegen, goed wetende dat dit een zware impact heeft op het klimaat)? Zoals filosoof Hans Jonas al uitlegde in zijn hoofdwerk Das Prinzip Verantwortung (1979) is verantwoordelijkheid in een hoogtechnologische maatschappij per definitie van toepassing op de wereld als geheel.2 Want wereldwijde markten, techniek en communicatiemedia hebben de reikwijdte van ons handelen bijna onvoorstelbaar vergroot. Wanneer je bijvoorbeeld een google-opdracht op je laptop of Ipad intikt, is dat geen onbetekenende individuele handeling. Je zet iets groots in gang. In één van de Google datacenters, een grote hal met computers, wordt jouw zoekterm met miljarden pagina's op het internet vergeleken. En dat kost natuurlijk stroom (volgens berekeningen van Google zelf ongeveer 0,0003 kWh), wat op zijn beurt zorgt voor de uitstoot van co2. Wanneer je 's morgens choco op de boterhammen van je kinderen smeert, voed je hen niet alleen vet en koolhydraten. Omdat de belangrijkste palmolieproducerende landen geen degelijk beleid voeren om hun oerwouden en hun bevolking te beschermen voor de sterk groeiende palmolie-industrie, help je mee aan het onherroepelijke verlies van eeuwenoud regenwoud en andere flora, met als gevolg uitstervende dieren, ernstige luchtvervuiling en een gigantische uitstoot van broeikasgassen. De ultieme betekenis van individuele actie ligt hier dus in zijn verhouding tot de gigantische, bijna onvoorstelbare wereld als geheel. Alles wat we doen heeft elders implicaties, en bijgevolg moeten we daar mee verantwoordelijkheid voor dragen. Wanneer ik op het internet zoek, gebruik ik stroom van een Amerikaanse elektriciteitscentrale; wanneer ik koekjes eet, draag ik bij aan de vernietiging van het Indonesische oerwoud. Doordat de effecten van mijn handelen mondiaal worden versterkt en zo ongekende gevolgen met zich meebrengen, ontstaat een onpeilbaar diepe wanverhouding tussen mijn handelen en mijn gevoel voor verantwoordelijkheid. Hoewel we via de meest alledaagse consumptiegoederen bijdragen aan dagelijkse uitbuiting en verwoesting voelen we ons daar niet verantwoordelijk voor. Volgens Jonas hebben we als ethische wezens nochtans de blijvende plicht ons steeds opnieuw te vergewissen van de consequenties van ons handelen. Want wanneer de verbinding tussen onze concrete handelingen en de gevolgen daarvan te zwak of onduidelijk zijn, is het snel gedaan met de idee van verantwoordelijkheid. Jonas' oproep kan op verschillende manieren worden beantwoord. Eén antwoord bestaat er in om de consequenties van ons handelen zo beperkt | |
[p. 864] | |
en zo zichtbaar mogelijk te houden. Rechtstreeks bij de boer kopen, bijvoorbeeld, zodat je weet van wie je voedsel komt, hoe het geteeld wordt én naar wie je geld gaat. Een ander antwoord zet vooral in op het zichtbaar maken van de consequenties van ons consumptieve handelen. Met concepten als de ‘ecologische voetafdruk’ - de afrekening van de ecologische schade die een product veroorzaakt - kan je alle aspecten van je leven aan een strenge keuring onderwerpen: wat je eet (geen rundvlees); wat je koopt (geen plastic verpakkingen), hoe je je voortbeweegt (in geen geval met het vliegtuig) en hoe je je huis verwarmt (geen aardolie). Hoeft het gezegd dat het zichtbaar maken of in kaart brengen van alle gevolgen van individuele handelen complex, duur en tijdrovend is? Wie de milieuvoetafdruk van een product (ananas) of handeling (vliegen) wil becijferen, moet de hele levenscyclus van die producten analyseren, van het telen van de grondstoffen tot en met de eindbestemming van het verpakkingsmateriaal. Natuurlijk moet je er ook op bedacht zijn dat een product dat er in België duurzaam uitziet, veel minder duurzaam kan zijn als je ook rekening houdt met wat er elders op onze planeet nodig is om zo'n product te maken. En wie het serieus meent, moet niet enkel de milieuvoetafdruk in kaart brengen, maar ook kijken naar sociale en economische duurzaamheid. Een hele papierwinkel, een hele hoop werk (en wat cynischer: een hele hoop window dressing bij de producenten om te voldoen aan de gestelde voorwaarden). Ecologisch leven kan het in deze optiek niet stellen zonder sciëntisme en bureaucratie. Dataverzameling, indicatoren en targets, modelberekeningen en consumentenlabels leveren de operationele basis voor het zogeheten ‘duurzaamheidsmanagement’. De klassieke oproep ‘Je moet je leven veranderen’ wordt vervangen door ‘je moet een andere wasmachine kopen, maar lees eerst het energielabel’. De grote verdienste van deze duurzaamheidsbenadering is dat ze consumenten confronteert met de laterale, wereldwijde effecten van hun handelen in het hier en nu. De producten (reizen, voedsel, sportactiviteiten, enzovoort) die we consumeren zijn via laterale dwarsverbindingen verbonden met een veelvoud van plaatsen op deze wereld en brengen daar gevolgen met zich mee, zelfs lang nadat we ze geconsumeerd hebben. Door onze consumptieve ‘voetafdruk’ te berekenen en zichtbaar te maken, wordt een belangrijke stap gezet in het herstellen van onze verantwoordelijkheid ten aanzien van de wereld. Maar tegelijk gaat deze geïnformatiseerde benadering voorbij aan een aantal belangrijke voorwaarden om deze misbruikte wereld weer bewoonbaar te maken. Om te beginnen herleidt ze ecologische problemen tot economische en individuele consumptieproblemen. Zo richten veel goed bedoelde initiatieven zich op de beslissingen van individuele consumenten. Als consu- | |
[p. 865] | |
menten hun keuzen beter geïnformeerd zouden maken en hun calculaties beter zouden onderbouwen, door bijvoorbeeld de ecologische kosten van hun keuzen te verdisconteren, zou dat de planeet ten goede komen. Door mensen beter te informeren over de gigantische ecologische problemen en hoe ze daar zelf aan bijdragen, zouden mensen andere dingen gaan kiezen. Maar is dat zo? Eerlijk gezegd, als ik vlees eet of het vliegtuig neem, weet ik wel dat ik een persoonlijke bijdrage lever aan het klimaatprobleem, maar tegelijk wordt dat besef overvleugeld door de nietigheid van mijn eigen gedrag, door impulsiviteit, het streven naar genot of door wat ik zie als weloverwogen redenen (professionele verplichtingen, treinreizen duren dagenlang of zijn te duur, enzovoort). Uit onderzoek weten we dat er sowieso een belangrijke kloof gaapt tussen hoe belangrijk we het klimaatprobleem vinden en wat we bereid zijn ervoor te doen, en vooral te laten. In bewustzijn hierover kunnen mensen zich schuldig voelen over hun consumptieve keuzes, wat dan weer economisch kan worden uitgebuit. De meeste bedrijven hebben immers goed begrepen dat het werven van nieuwe klanten wellicht het snelst gaat door hen het gevoel te geven iets goed te doen voor ‘het milieu’. Door ecologische vragen te kaderen als individuele keuzeproblemen en die individuen louter te behandelen als kiezende consumenten, verdwijnt de samenleving uit beeld, en daarmee ook de politieke dimensie van ons individuele handelen. Iedereen die bij zijn volle verstand is, weet intussen wel wat er moet gebeuren om de planetaire apocalyps te vermijden. En toch leidt dat collectieve besef niet tot overtuigende politieke actie. Dat komt natuurlijk doordat de samenleving meer is dan een verzameling individuen, die dan overtuigd zouden moeten worden van de noodzaak anders te gaan leven. Als we een geloofwaardig programma voor ecologische verandering willen ontwerpen, kunnen we best vertrekken van het inzicht dat ons individuele handelen onlosmakelijk verweven is met de maatschappij en wereld buiten ons. Zo hangt de enorme toename van het luchtverkeer samen met de enorme uitbreiding van goedkope vluchten, de toenemende efficiëntie van vliegtuigmotoren, de internationale vervlechting van de economie, de mondiale handel- en concurrentieregels, het cruciale economische belang van de toeristische sector, enzovoort. Nationale, Europese en internationale overheden kunnen of willen de groei van de luchtvaart daarom nauwelijks afremmen (bijvoorbeeld door radicaal hogere uitstoottaksen op vliegen en het goedkoper maken van andere transportmiddelen). Liever dan op een dergelijke manier te interveniëren, roepen overheden en luchtvaartmaatschappijen mensen op om zich bewust te zijn van hun co2-uitstoot en die eventueel elders te compenseren. Hoewel ze er zelf niet in slagen het bredere publieke belang voorop te zetten, pogen ze individuen ertoe over te | |
[p. 866] | |
halen om ook als ‘consument’ burgerlijke deugden hoog in het vaandel te dragen en ‘verantwoordelijk’ te zijn. Opnieuw de zorg opnemen voor onze planetaire woonplaats zal meer vereisen dan zulke morele compensaties of veranderingen in consumptiegedrag. Het vereist een duidelijke politieke articulatie van een ‘wij’, een wij dat lokale actie verbindt met grensoverschrijdende problemen en ook de verantwoordelijkheid kan opnemen voor materiële dingen als verkeersstromen, energieproductie of voedsel. Dat ‘wij’ is divers, maar wordt tegelijk verenigd door een gezamenlijke betrokkenheid op de directe woonplaats en de manier waarop hoe die is verweven met de bredere wereld.3 De collectief gedragen initiatieven die vandaag ontstaan in de sfeer van voeding, wonen, mobiliteit of energie zijn de eerste, schuchtere, maar belangrijke stappen in dit proces. |
|