Streven. Jaargang 83
(2016)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd[p. 838] | ||||
Luc van Liedekerke en Wim Dubbink
| ||||
Bedrijfsethiek: van een duaal naar een driepolig model1Voor de Britse historicus Richard Henry Tawney (1922) liggen de wortels van de moderne vrije markt in de Middeleeuwen. Hij vergelijkt de middeleeuwse consument met de situatie van de reiziger ‘die ertoe veroordeeld is zijn leven in stationshotels door te brengen. Hij heeft in het geheel geen keuze en is overgeleverd aan de genade van de plaatselijke bakker en brouwer (Tawney, 1922, blz. 46). De markt was een plaats van woeker en monopolie. Het kan daarom geen wonder heten dat de markt als institutie door vele middeleeuwse denkers fel onder vuur werd genomen. Deze kritiek richtte zich niet zozeer op misstanden, maar op de grondslagen van de markt. Winst maken en rente heffen in het bijzonder, was per definitie verdacht in Gods ogen. Ook achtte men de waarden en normen die eigen zijn | ||||
[p. 839] | ||||
aan het handelen op de markt verderfelijk (Coletti 1972; Schumpeter 1954). Een hedendaags bedrijfsethicus als David Vogel (1991, blz. 112) brengt dat mooi - want met bijna middeleeuwse verontwaardiging - onder woorden: van de zeven hoofdzonden zijn er volgens hem drie, te weten hebzucht, afgunst en gulzigheid, noodzakelijk voor het adequaat functioneren van de markt. In de zestiende eeuw breekt voor het eerst het besef door dat de markt niet per definitie een immorele handelingssfeer is. Zowel rooms-katholieke als protestantse theologen stellen dat de economische deugden kunnen worden gezien als een (nieuwe) manier om God te verheerlijken. In de lijn van dit gedachtegoed zal het denken over de markt langzaam omslaan. Het winststreven werd steeds meer gezien als een moreel neutrale daad of zelfs als iets moreel prijzenswaardigs.2 Toch was de bewieroking van de markt nog ver weg. De aanvallen van Calvijn op ‘woekerwinst’ - een vorm van winst die wel als immoreel werd bestempeld - waren even streng als die van de middeleeuwse critici. Ook vandaag vinden we de typische middeleeuwse kritiek op de markt nog terug, bijvoorbeeld in de analyses van de recente financiële crisis. Hoe vaak lezen we niet dat aan de financiële crises ten diepste hebzucht ten grondslag ligt en dat deze bezworen moeten worden met een beroep op deugdzaamheid?3 In de moderne tijd, na 1600, ontstond een ander type kritiek op de markt. Terwijl de middeleeuwse kritiek zich vooral richtte op de (vermeende) morele verdorvenheid van de handelaar, bracht de nieuwe kritiek de onbedoelde gevolgen van de vrije markt onder de aandacht. Hierbij kunnen we een onderscheid maken tussen onbedoelde gevolgen die de mens als (geestelijke) persoon treffen en onbedoelde gevolgen die de materiële voorwaarden van het bestaan betreffen. De marxistische kritiek bevat beide: enerzijds wijst ze op de wijdverspreide armoede en sociale ellende die samengaan met het industrialiseringsproces, anderzijds wijst Marx, daarin gevolgd door John Stuart Mill en vele anderen, op processen van vervreemding die inherent zijn aan marktstructuren. Simonde de Sismondi en John Ruskin wijzen er dan weer op dat de vrije markt het hedonisme aanwakkert en een inhoudsloos materieel bestaan stimuleert, een cultuurkritische noot die eveneens doorloopt tot vandaag. Er blijkt kortom voortdurend iets te wringen aan de positie van de markt in de (westerse) samenleving. Het antwoord werd, zeker in de twintigste eeuw, vooral gezocht in politieke regulering. Zolang de markt door middel van de staat maar in bedwang kon worden gehouden, was er niets aan de hand. Meer nog, de productiekrachten van de amorele mens kwamen ons eigenlijk wel goed van pas. Jürgen Habermas' denken is een exemplarisch voorbeeld van dit denkpatroon. De markt is voor hem een amoreel | ||||
[p. 840] | ||||
subsysteem gedreven door het medium ‘geld’. Dit is geen probleem zolang de politiek - zelf gedreven door macht - daar voldoende bakens omheen plaatst. De duale opvatting - markt versus staat - waarbij economische actoren (consumenten, producenten) niet hoeven na te denken over hun moreel handelen, is een centraal gegeven in het naoorlogse denken, en dit zowel aan de linker als aan de rechter zijde. Neomarxisten als Jürgen Habermas, Niklas Luhmann, Georg Lukacs en anderen zien de markt als een zichzelf reproducerend subsysteem waarvan de grenzen enkel te trekken zijn door een strak wettelijk kader. Langs de andere zijde van het politieke spectrum zullen libertariërs als Friedrich von Hayek, Milton Friedman en Alec Nove de markt beschrijven als een complex informatienetwerk dat gedreven wordt door prijsinformatie binnen een wettelijk kader. Nergens is er sprake van morele actoren in de markt. Morele reflexen verwachten van marktparticipanten is niet alleen naïef het is ook overbodig mits het regulerend kader rondom de markt klopt. Hoe vernuftig deze institutionele oplossing ook moge zijn, vanuit handelingstheoretisch perspectief is ze bloedeloos en moedeloos. Het maakt de markt tot een koude sfeer waarin morele keuzes irrelevant zijn, enkel wetmatigheden en de wet tellen. Erger nog: een economische actor die op een of andere manier toch door het goede aangetrokken zou worden, hoeft op geen enkele erkenning te rekenen. Aangezien de markt wordt gedreven door het medium geld kan hij niets anders dan een hypocriet en een huichelaar zijn. Dit is overigens ook een positie die door vrijemarktkampioenen als Milton Friedman wordt verdedigd. In dit intellectueel klimaat bracht de bedrijfsethiek een totaal ander geluid. Ontstaan in christelijke middens in het begin van de twintigste eeuw nam ze enerzijds de moderne kritische houding ten aanzien van de markt over, maar greep ze tegelijk terug op de middeleeuwse houding, die ontsporing in de markt verbond met een ontsporing van de moraal van het individu. Voor Heinrich Pesch, Oswald Von Nell Breuning en Arthur Rich hebben individuele actoren de mogelijkheid om hun handelen in overeenstemming te brengen met het algemeen belang, zelfs onder marktdruk. De staat dient te reguleren, maar het zou naïef zijn om te denken dat die staat dit alleen kan; elke actor draagt hierin immers een verantwoordelijkheid. Deze Europese, christelijke traditie groeide op de Amerikaanse campussen uit tot de bedrijfsethiek zoals we die vandaag kennen, en woei vanaf de jaren tachtig over naar Europa.4 Grote betogen over de eigenheid van ‘het economisch systeem’, ‘het kapitalisme’ of ‘de markt’ werden door de bedrijfsethiek opzij gezet en in plaats daarvan kwamen er microstudies die het handelen van bedrijven en bedrijfsleiders volgen in zeer concrete, particuliere situaties. | ||||
[p. 841] | ||||
Van een duale orde markt - staat gaan we naar een driepolige relatie tussen markt, staat en individuele actoren. De bedrijfsethiek vertrekt daarbij vanuit een aantal stellingen: (1) er zit wel degelijk moraliteit in de markt, meer nog: een competitieve vrije markt vooronderstelt van zijn participanten dat ze zich aan een heel stel morele eisen houden; (2) het wettelijk kader ondersteunt deze eisen maar kan nooit effectief zijn als de marktparticipanten niet op een of andere manier zelf overtuigd zijn van het nut van deze regulering en dit meedragen in hun handelen; (3) aangezien er moraliteit zit in de markt is er morele bewegingsruimte en zijn er dus bedrijven en bedrijfsleiders die vanuit een moreel oogpunt gezien beter of slechter functioneren; (4) het wordt daardoor mogelijk om te onderzoeken onder welke voorwaarden een bedrijf en zijn participanten moreel beter functioneren en de samenleving ondersteunen dan wel ondergraven. Ondertussen zijn de christelijke bronnen in de vergetelheid geraakt en is de bedrijfsethiek in essentie een sociale wetenschap geworden, bevolkt door organisatiepsychologen en sociologen, specialisten in veranderings-management of personeelsbeleid, integriteitsmanagers, enzovoort. Maar de basisgedachte dat actoren bewegingsruimte hebben in de vrije markt en dat hun handelen bepalend is voor de inbedding van economische structuren in de brede samenleving, is nog steeds een dragende gedachte. En dus ondersteunt de bedrijfsethiek volop de nieuwe bewegingen die in de markt zijn ontstaan richting duurzaam ondernemen, ethisch ondernemen, sociaal ondernemen, maatschappelijk verantwoord ondernemen, duurzaam investeren, enzovoort. Omdat ze het initiatief bij de actor zelf leggen, liever dan bij een regulerende overheid. Systeemdenkers beschouwen dit vaak als naïef, juist omdat de interne logica van de markt dergelijke initiatieven noodzakelijk in de kiem moet smoren. Zij spreken van ‘greenwashing’ (zich groener voordoen dan men werkelijk is), windowdressing (zich mooier tonen dan men is), en reputatiebescherming en wijzen erop dat uiteindelijk het winstmotief het altijd haalt op milieuoverwegingen of sociale bekommernissen. Een definitief empirisch bewijs voor een van beide stellingen ontbreekt vooralsnog, maar als er één ding duidelijk is, dan is het dat de beweging richting duurzaam ondernemen, sociaal ondernemen, ethisch investeren en ga zo maar door, steeds luider klinkt. | ||||
Wat wijzigt er?Grotere diversiteit in ondernemingsvormenVan oudsher maken we onderscheid tussen profit en non-profit ondernemen. Dat strikte onderscheid staat meer en meer op de helling. Je kan vandaag aan de hand van kapitaalopbrengst een continuüm uittekenen van | ||||
[p. 842] | ||||
vormen van ondernemen. Aan de ene zijde vinden we pure filantropische organisaties waar de kapitaalopbrengst nul is omdat het geld dat geïnvesteerd wordt niet terugkeert, en succes enkel gemeten wordt aan de hand van de maatschappelijke impact van de investeringen. Aan het andere uiteinde vind je het klassieke winstgedreven ondernemen, volledig georiënteerd op economische opbrengst en met een kapitaalopbrengst die meestal boven de 20% ligt. Daar tussenin zitten allerlei vormen van ondernemen. Je hebt ondernemingen die naast de winst ook aandacht hebben voor hun sociale of ecologische impact, eventueel met een beperktere kapitaalopbrengst als gevolg of duidelijk maatschappelijk gerichte organisaties die zichzelf toch een minimale kapitaalopbrengst opleggen en daarmee ook investeerders aantrekken. De duale structuur behoort definitief tot het verleden. Met deze diversiteit in ondernemingsvormen ontstaat ook een zoektocht naar nieuwe bedrijfsmodellen die economische en maatschappelijke impact kunnen combineren. De ‘for-benefit’ (in plaats van for profit) onderneming in de Verenigde Staten of de sociale onderneming in Europa zijn hier voorbeelden van.5 Dit belet niet dat het zwaartepunt in onze geglobaliseerde economie nog steeds ligt bij de grote bedrijven die steeds meer sectoren domineren en duidelijk winstgedreven zijn. Willen we de economie beter inbedden in onze samenleving dan ligt de grote uitdaging nog steeds bij deze klassieke ondernemingen. Maar ook daar zien we verandering. Een bedrijf als Michelin bijvoorbeeld heeft zijn bedrijfsmodel omgegooid: in plaats van banden te verkopen, verkoopt men nu kilometers. Dat wil zeggen dat het doel nu niet langer is, zo veel mogelijk banden te verkopen, maar integendeel zo weinig mogelijk banden zo lang mogelijk te kunnen gebruiken. Het directe gevolg is een drastische vermindering van de bandenafvalberg.6 Een verder gevolg van deze strategieverandering is dat als een grote speler als Michelin die stap zet in de bandensector, de rest van de sector weinig andere keuze heeft dan te volgen - en zo verandert de milieu-impact van een complete sector. | ||||
Opkomst van MVO en duurzaamheidMaatschappelijk Verantwoord Ondernemen (mvo) - csr in het Engelse taalgebied - wordt steeds meer een vaste term in het bedrijfsleven. Ontstaan in de Angelsaksische omgeving is het mvo-verhaal in de jaren negentig overgewaaid naar Europa, waar het in eerste instantie vooral door grote bedrijven werd opgenomen. Landen als het Verenigd Koninkrijk en Nederland waren en zijn nog steeds voorlopers, maar vanaf 2000 zien we ook andere landen volgen. Zuid-Afrika en India bijvoorbeeld hebben heel wat bedrijven die mvo meenemen in hun ontwikkeling, maar het leidende continent is zeker Europa. Vanaf 2001 wordt de term geadopteerd door de eu en zien we hoe elk land van de unie zijn eigen mvo-beleid ontwikkelt. | ||||
[p. 843] | ||||
De term mvo of csr onderging door de jaren heen enkele naamswijzigingen, het werd cr (corporate responsibility) en schoof meer en meer door naar duurzaam ondernemen (ook in het beleid van de eu), en wel zover dat het behoorlijk lastig wordt om vandaag nog duidelijk te maken waarvoor mvo nu staat en wat er wel of niet toe behoort. Maar tegenover die conceptuele veelzijdigheid staat een praktijk die integendeel steeds duidelijker wordt. Waar in de jaren negentig milieuaspecten dikwijls domineerden, zien we vandaag de consensus ontstaan dat mvo een veelzijdig verhaal is, waarin naast het milieu ook de sociale impact, mensenrechten, het gedrag van het bedrijf ten aanzien van consumenten, de aanvoerlijnen, de impact op de lokale omgeving en ook de bestuursstructuur (governance) van het bedrijf van belang is. Het Global Reporting Initiative (gri) heeft zich over de jaren opgeworpen als de impliciete standaard voor mvo-rapportering en ontwikkelde een brede standaard voor duurzaamheidsrapportering die al deze aspecten en nog veel meer bevat. Steeds meer bedrijven, groot en klein, doen aan duurzaamheidsrapportering. Voor België bijvoorbeeld rapporteert meer dan 90% van de beursgenoteerde bedrijven, waarvan de meerderheid de gri-richtlijnen volgt, en een aantal zelfs streven naar externe validering van het rapport, net zoals bij financiële data. Wie als buitenstaander mvo-rapporten leest, kan makkelijk de indruk krijgen dat het om een veredelde reclamebrochure gaat, maar dat geldt zeker niet voor alle bedrijven. Voor België organiseerden een aantal academische partners waaronder ondergetekende, in 2011 en nogmaals in 2015 een meting van de mvo-inspanningen van Belgische bedrijven. Daarbij werd vooral gekeken naar de mate waarin mvo-doelstellingen geïntegreerd waren in het dagelijkse management van het bedrijf en merkten we een duidelijke vooruitgang.7 Rondom een aantal mvo-thema's zijn kwaliteitsstandaarden ontstaan die door bedrijven worden opgenomen. iso9001 richt zich op de consument, iso14001 kijkt naar de milieu-inspanningen van het bedrijf, iso50001 naar de energie-efficiëntie, ohsas18001 naar veiligheid op het werk, enzovoort. eti (Ethical Trade Initiative) en bsci (Business Social Compliance Initiative) ontwikkelen vrijwillige standaarden die arbeids- exploitatie (gedwongen arbeid, kinderarbeid enzovoort) in de aanvoerlijnen moeten uitsluiten. msc (Marine Stewartship Council) is een standaard over duurzame visvangst (geïmplementeerd door onder andere Delhaize); fsc (Forest Stewardship Council) richt zich op duurzaam bosbeheer en wordt bij ons zelfs door de Gamma gevolgd. Er bestaan vandaag honderden vrijwillige standaarden waar bedrijven in mindere of meerdere mate aan deelnemen. Niet alle zijn kwalitatief even sterk en wellicht zou het nuttig zijn om als overheid hier wat helderheid in te brengen richting de consument, maar de wildgroei wijst erop dat duurzaam ondernemen in de lift zit. | ||||
[p. 844] | ||||
Bedrijfsstrategie gebaseerd op maatschappelijke impactHet mvo-verhaal wordt door heel wat mensen gelezen als een verhaal van vooral negatieve verantwoordelijkheden. Zorg ervoor dat kinderarbeid niet aanwezig is in je aanvoerlijn, doe niet mee aan corruptie, elimineer alle arbeidsongevallen, beperk de C02-uitstoot van je wagenpark, reageer op alle klachten van consumenten, bescherm klokkenluiders tegen vergelding, enzovoort. Een lange lijst mvo-indicatoren vind je terug in de iso26000- norm, die wereldwijd weerklank heeft gevonden. Maar dit is slechts het halve verhaal. Het andere veranderingsproces in grote bedrijven betreft het hertekenen van de strategie. Meer en meer bedrijven gaan bij het bepalen van hun strategie vertrekken van de vraag: ‘Waar kunnen wij een rol spelen in de uitdagingen van de toekomst?’ In een tweede stap denkt men dan na over welk productgamma hierop een antwoord kan bieden. Een bedrijf als basf bijvoorbeeld, ziet zichzelf een rol spelen op drie terreinen: stadsvorming, voedsel en energie. Elk terrein heeft zijn eigen uitdagingen. Voor stadsvorming bijvoorbeeld ziet basf een rol voor chemie in stadsmobiliteit, de kwaliteit van de huizen, water- en energievoorziening en afvalverwerking. Voor elk van deze uitdagingen worden dan specifieke producten ontwikkeld die kunnen helpen bij het oplossen van deze uitdagingen. Het bedrijf gaat ervan uit dat indien hun product bij de probleemoplossing echt van meerwaarde kan zijn, hun toekomstige markt verzekerd is. Dergelijke strategische oefeningen waarbij de langetermijnuitdagingen in de wereld centraal staan, vind je in meer en meer grote bedrijven terug. Daarnaast beginnen die bedrijven te beseffen dat ze in het oplossen van dergelijke uitdagingen slechts één speler zijn onder vele, en het er op zal aankomen om de juiste partners te vinden om een werkende oplossing te kunnen bieden. Een mooi voorbeeld hiervan is Novo Nordisk, een bedrijf gespecialiseerd in diabeteszorg. Hier is men anders gaan nadenken over de plaats van het bedrijf in de suikerziekteproblematiek. Waar Novo Nordisk in 1990 nog altijd vanuit het eigen bedrijf dacht, en zich afvroeg ‘Wie zijn mijn stakeholders’, zal de vraag vandaag evolueren naar een schematische voorstelling waarin de suikerzieke centraal staat met daarrond iedereen die een rol speelt bij het oplossen van de problemen van de suikerzieke. Ergens aan de rand van dit schema staat het bedrijf met zijn producten. De centrale vraag voor Novo Nordisk wordt: ‘Wat hebben wij te bieden aan de verschillende partijen die een rol spelen in het verbeteren van het leven van de suikerzieke?’. Indien wij voor een aantal van die partijen een meerwaarde kunnen bieden, is onze economische toekomst verzekerd. Dit is een meer positieve invulling van de notie ‘maatschappelijk verantwoord ondernemen’ en wordt in de managementliteratuur dikwijls omschreven als ‘shared value creation’ - een term die door Harvard-bedrijfs- | ||||
[p. 845] | ||||
econoom Michael Porter werd gepopulariseerd. Een dergelijke strategie bepaalt ook de innovatie-agenda van bedrijven en kan ervoor zorgen dat de maatschappelijke relevantie van commerciële producten toeneemt. In combinatie met de risicozijde die dikwijls centraal staat in de vele mvo- standaarden waar we hierboven naar verwezen, creëert dit een bedrijf dat veel bewuster omgaat met zijn maatschappelijke plaats en impact. Maar zelfs dan kan het nog aardig mis gaan. Volkswagen was lang een van de best presterende bedrijven op het vlak van duurzaamheid in de automobielsector. Tot het schandaal kwam en bleek dat de onderneming systematisch loog over de uitstoot van zijn wagens. Ondernemingen zijn, net als mensen, niet perfect. Creatief omgaan met regels is een constante. Het Amerikaanse epa (Environmental Protection Agency), dat het schandaal naar boven bracht, gaf in 1973 zijn eerste boete aan VW voor een gelijkaardig probleem en sindsdien zijn zowat alle automobielproducenten de revue gepasseerd. Het buigen van regels is een constante. Het grote verschil is echter dat een dergelijk schandaal vandaag breeduit in de pers komt en intern in het bedrijf een massieve schok veroorzaakt die het topmanagement wegvaagt. De overtreding uit 1973 was niet eens een voetnoot in de krant, net zo min als binnen het bedrijf. | ||||
De financiële sector als sluitstukDe financiële sector is in meerdere opzichten een cruciale sector in onze economie. De sector intermedieert tussen spaarders en ontleners en bepaalt welke projecten geld ontvangen en welke niet. Op die manier is ze een drijvende kracht in het uittekenen van de wereld van morgen. Deze intermediërende rol is niet zonder risico. In essentie werden banken gecreëerd om risico's in te perken en geld uit te lenen aan mensen die ook kunnen terugbetalen. Dit is jammerlijk fout gelopen tijdens de financiële crisis. In plaats van aan risicoreductie heeft de sector aan risicocreatie gedaan en de kostprijs doorgeschoven naar de belastingbetaler. Maar het is niet allemaal kommer en kwel bij onze banken. De laatste twintig jaar heeft zich een beweging gemanifesteerd die we kennen als ethisch investeren, duurzaam investeren, impact investing, enzovoort. Weer zijn er veel termen die onduidelijk zijn. Maar tegelijk is de praktijk zelf wel duidelijk. Uiteindelijk gaat het erom dat de financiële wereld investeringen niet alleen beoordeelt op financieel risico en opbrengstprofiel, maar ook naar niet-financiële criteria kijkt vooraleer een investering aan te gaan of een beleggingsproduct te lanceren. Opnieuw vindt de beweging haar oorsprong in de Angelsaksische wereld en komt ze pas in de jaren negentig van de grond in Europa, maar opnieuw kunnen we stellen dat Europa wellicht de dominante speler is geworden op dit moment. In 1992 werd in België door | ||||
[p. 846] | ||||
een aantal particulieren met een ngo-signatuur Ethibel opgericht. Er was één werknemer. De man is er nog steeds, maar nu, bijna 25 jaar later, is er geen enkele grootbank in België die geen portfolio met duurzame investeringen heeft. Het gebruik van niet-financiële informatie, meestal geduid als ESG (environmental, social, governance) informatie, is dermate belangrijk geworden dat de Thomson Reuters en Bloombergs van deze wereld standaard ESG-informatie aanbieden aan hun klanten. Banken gebruiken deze info om beleggingsproducten op de markt te brengen die gebaseerd zijn op ESG-info. Impact investing bijvoorbeeld zal proberen te investeren in bedrijven die een duidelijk meetbare maatschappelijke impact hebben (bijvoorbeeld alternatieve energiebedrijven, waterbedrijven, enzovoort). Opnieuw kun je je twijfels hebben bij dit aanbod. Hoe betrouwbaar is die esg-info, wie beoordeelt welk bedrijf echt goede maatschappelijke impact heeft, zijn duurzame investeringen echt wel duurzaam? En die twijfel is terecht, er zijn immers grote verschillen in de ethische kwaliteit van de aangeboden producten, maar tegelijk is er een duidelijke professionalisering gaande. De definitie van wat zal gelden als ethische of duurzame investering wordt scherper, de meetinstrumenten zijn beter uitgewerkt, bedrijven produceren (omdat NGO's ook sneller reageren als die info niet klopt) meer en meer betrouwbare informatie; het zijn allemaal trends die de kwaliteit van deze nieuwe financiële markt versterken. Bovendien wordt het steeds duidelijker merkbaar dat bedrijven die goede sociale voorwaarden creëren voor hun werknemers, die hun milieurisico's inperken of rekening houden met klachten van consumenten, kortom bedrijven die goed scoren op thema's die naar voren komen in mvo, uiteindelijk ook financieel een lager risico inhouden voor de bank. Meer nog, voor landen in ontwikkeling blijkt dat wie belegt in bedrijven met goede esg-scores een meeropbrengst heeft die kan oplopen tot 40% in vergelijking met bedrijven die zeer zwak scoren op het vlak van ESG. Een dergelijk argument spreekt niet alleen de bankier aan, maar ook de belegger. Het gevolg is dat duurzaam investeren en het gebruik van ESG-informatie duidelijk in een stroomversnelling zit. Dit wordt zonder de minste twijfel een vast onderdeel van het beoordelen van alle beleggingen, en dat is niet onbelangrijk. De financiële wereld is immers in vele opzichten een breekijzer, of een sluitstuk waarlangs veranderingen kunnen worden doorgezet. Om die rol van sluitstuk te illustreren, geven we een voorbeeld uit een heel andere omgeving: (fysieke) veiligheid op het werk. In 1990 waren er in België ongeveer 290.000 arbeidsongevallen (licht en zwaar). Veiligheid op de werkvloer begon zich te ontwikkelen als een thema dat niet enkel door de vakbonden, maar ook door de bedrijven zelf meer en meer ernstig werd genomen. Een belangrijke reden voor bedrijven om dat te doen, was dat verzekeraars veel strenger begonnen te kijken naar | ||||
[p. 847] | ||||
deze arbeidsongevallen en de impact op de premie aanzienlijk werd. Toen dit financiële sluitstuk er eenmaal was, werd de beweging naar veiligheid op het werk versneld doorgezet in vrijwel alle bedrijven. Het gevolg is dat we in 2014 nog 130.000 lichte en zware ongevallen hadden. Ongetwijfeld nog veel te veel, maar meer dan een halvering ten opzichte van 1990. Er is in de financiële wereld nog een lange weg te gaan, maar dat de verandering is ingezet, daar twijfelt niemand nog aan. | ||||
BesluitWie de geschiedenis van de voorbije eeuwen bekijkt, moet wel concluderen dat de drijvende kracht in de transformatie van onze samenleving de economische ontwikkeling is. Hoe centraler economische structuren in onze samenleving worden, hoe belangrijker de maatschappelijke inbedding ervan wordt. Die inbedding kan niet alleen komen van regulering, maar moet ook komen van de actoren zelf. We zien vandaag zeer veel economische initiatieven ontstaan waarbij de burger als actor niet langer wacht op de staat, maar zelf een alternatieve economie ontwikkelt. Dit zijn boeiende en interessante economische en maatschappelijke experimenten die het waard zijn om ondersteund te worden. Tegelijk blijft het zwaartepunt van onze economie zich situeren in een reguliere economie, gedomineerd door grote bedrijven waarvoor winststreven de centrale bekommernis is. De transitie naar een duurzame economie zal zich nooit voltrekken zonder hun deelname. Maar wie rondloopt in deze grote bedrijvenwereld, merkt duidelijke veranderingen. We hebben er een aantal op een rij gezet. Een kritische, sceptische houding ten aanzien van deze trends is zeker terecht. Dikwijls komt de opmerking als de Unilevers van deze wereld echt goede burgers willen zijn, dat ze dan maar beginnen met belastingen betalen. Terechte opmerking, maar precies Unilever heeft ook op dit vlak zijn politiek aangepast: in lijn met hun sterk ontwikkeld mvo-beleid zijn ze heel wat transparanter geworden over hun belastingplichten - en anderen zullen volgen. Al deze initiatieven met een cynische blik opzij schuiven als pure window dressing is misplaatst en veel te simpel. Je moet deze bewegingen aanmoedigen en waar mogelijk kritisch ondersteunen. Actoren in de reguliere economie hebben bewegingsruimte, en tonen dit ook; ze verdienen onze aanmoediging en goedkeuring als dit de inbedding van de economie in de samenleving versterkt. | ||||
[p. 848] | ||||
Literatuur
|
|