| |
| |
| |
Matthias Lievens en Anneleen Kenis
Delen of huren?
Het potentieel van de commons en de ambivalentie van de deeleconomie
De markteconomie staat garant voor innovatie, zo luidt een gangbare wijsheid. De concurrentiedynamiek van de markt zorgt voor een eindeloze vernieuwing van producten, zakenmodellen, managementmethoden en technologieën. Maar is het wel zo eenvoudig? De economiste Mariana Mazzucato liet in haar invloedrijke boek The Entrepreneurial State zien dat de overheid eigenlijk een sleutelrol speelt in heel wat belangrijke innovaties, die vervolgens door de privésector worden gecommercialiseerd (Mazzucato, 2013). Private bedrijven, zo laat ze zien, zijn veel minder actief op het terrein van technische innovatie dan vaak wordt gedacht. Ze hebben wel een neus voor de commercialisatie van nieuwe wetenschappelijke of technische inzichten. Ze pikken met andere woorden heel snel innovaties op die elders opduiken, om er marktstrategieën rond te kunnen ontwikkelen.
Ook maatschappelijke innovaties kunnen door bedrijven worden opgepikt om er een marktstrategie rond te ontwikkelen. Het laatste decennium zit ‘sharing’ of ‘commoning’ enorm in de lift. Van cohousing ofwel samenhuizen tot autodelen, van copyleft (het tegengestelde van copyright) tot vrije software: als paddenstoelen schoten allerlei deelpraktijken uit de grond. Enerzijds lijkt het om kleine en onschuldige initiatieven te gaan die vanuit de civiele samenleving groeien, anderzijds zouden hier wel eens de kiemen gelegd kunnen worden voor een heel nieuw paradigma om de maatschappij vorm te geven. Een focus op commoning en gemeenschappelijkheid breekt immers fundamenteel met het huidige paradigma gericht op individualisering, privatisering en privébezit. Op die manier ontstaan heel nieuwe pistes om zelfs de economische productie te organiseren. Het potentieel tot delen is immers enorm. Niet toevallig hebben ook internationale economische
| |
| |
instellingen, bedrijven en fondsenbeheerders dit potentieel gaandeweg ontdekt. Onder de noemer van de deeleconomie trachten ze in die deelpraktijken inspiratie te vinden voor nieuwe zakenmodellen. Op die manier proberen ze een markteconomische vertaling te maken van innovatieve praktijken en ideeën die helemaal buiten de markt zijn ontstaan. Sinds de commotie die is ontstaan rond AirBnB (online marktplaats voor de verhuur van privéaccommodaties) en Uber (een organisatie die bemiddelt tussen reizigers en professionele en private aanbieders van personenvervoer) is het duidelijk dat dit geen eenduidig positief verhaal is (Lievens, 2016). Integendeel: het maatschappijveranderend potentieel van de commons is groot, maar de sociale en democratische risico's van de nieuwe bedrijfsmodellen en investeringsstrategieën van de zogenaamde deeleconomie zijn navenant.
Hoe helderheid scheppen in dit verhaal? In dit artikel willen we een aantal kritische kanttekeningen plaatsen bij de deeleconomie zoals die vandaag vorm heeft gekregen. De bedoeling is niet het kind met het badwater weg te gooien, maar het bewustzijn aan te scherpen over de risico's. Eerst willen we even inzoomen op de beweging rond de commons, want daar schuilt de echte innovatie. Vervolgens analyseren we hoe het principe van de commons is hervertaald in de deeleconomie (al spreken we misschien beter van de huureconomie). De bedoeling van dit artikel is te laten zien dat de commons en het delen geen eenduidige principes zijn, maar dat er een hevige strijd woedt rond de invulling ervan. Fundamenteel gaat dit conflict over de vraag of we via de commons de marktlogica kunnen terugdringen (decommodificatie), dan wel of de praktijk van het delen via de deeleconomie opnieuw vermarkt of gecommodificeerd wordt. Welk soort transitie we krijgen, hangt af van de vraag of de ene dan wel de andere optie het haalt.
| |
Commons
De hype rond de commons moet op zijn minst opmerkelijk worden genoemd. Tien tot vijftien jaar geleden waren het kleine groepen pioniers die met dit thema bezig waren. Toen de andersglobalisten rond het jaar 2000 de slogan ‘onze wereld is niet te koop’ lanceerden, konden slechts enkelingen dit concreet vertalen. Naomi Klein was een van de pioniers die dit wel konden. Ze stelde dat de diverse vormen van verzet van de andersglobalisten overal ter wereld één ding met elkaar gemeen hebben - een gemeenschappelijke geest, die de ‘commons’ opnieuw opeist, tegen de vermarkting of commodificatie van het hele menselijke en natuurlijke leven in (Klein, 2001). Het is pas in de loop van het eerste decennium van de eenentwintigste eeuw dat transitiebewegingen, klimaatactivisten en andere oppositionele bewegingen de commons tot speerpunt gingen maken.
| |
| |
In specifieke sectoren was het thema nochtans al langer populair. De vrije softwarebeweging, die vooral bestaat uit hackers en andere computerexperts, ijverde al langer voor het vrijgeven van broncodes en het delen van software. Ook kleine radicale milieugroepen en bewegingen van inheemsen werkten al langer met het principe van de commons. De laatste tien jaar is het echter een opmerkelijk breed gedeeld ‘gemeengoed’ geworden van al wie streeft naar maatschappelijke alternatieven: van bewegingen voor het recht op de stad tot sommige vakbonden, van lokale transitie-initiatieven tot de Indignados en de Occupy-bewegingen, ze profileren zich alle als ‘commoners’.
De hype is er ook in de academische wereld. Een sleutelmoment was het uitreiken van de Nobelprijs economie in 2009 aan Elinor Ostrom voor haar pionierswerk rond de commons (Ostrom, 1990, 2010). Doorheen bijna een halve eeuw intens onderzoek had ze overtuigend aangetoond dat de beruchte ‘tragedie van de commons’ een mythe is. Garrett Hardin had in 1968 een artikel met die titel gepubliceerd dat één van de meest geciteerde academische artikels ooit is geworden (Hardin, 1968). Daarin argumenteert hij dat als een goed (zoals een stuk weiland) gemeenschappelijk is, en niemand het dus bezit, het binnen de kortste keren leeggeplunderd (of leeggegraasd) wordt. Aan de hand van rijk gestoffeerd empirisch onderzoek betoogt Ostrom daarentegen dat heel wat gemeenschappen van commoners wel degelijk in staat zijn om hun gemeengoed op een duurzame manier te beheren.
Ostroms werk is binnen het commons-onderzoek de standaard geworden. In het Nederlandse taalgebied is Tine De Moor, sinds 2015 voorzitster van de International Association for the Study of the Commons, één van de bekendste academici die binnen dit paradigma werkt (De Moor, 2015). Daarnaast bestaan ook meer heterodoxe en kritische onderzoekslijnen rond de commons, vaak van neomarxistische of anarchistische signatuur (Harvey, 2012; Linebaugh, 2008; Negri en Hardt, 2009; Wall, 2014).
Dit onderzoek staat heel vaak in nauw verband met innovatieve praktijken op het terrein: van oppositionele sociale bewegingen (andersglobalisten, klimaatactivisten, Indignados) tot radicale ecologische en transitie-bewegingen (cohousers, autodelers, Transition Towns, enzovoort). Binnen de schoot van die bewegingen wordt volop geëxperimenteerd met nieuwe deelpraktijken. Dit gaat van het delen van kleren, fietsen of gereedschap in een wijk, via het gemeenschappelijk opzetten van kinderopvang, tot de gratis verspreiding van kennis en informatie gepubliceerd via open access. Pleinbezettingen, van Tahrir in Egypte tot Occupy in New York, gaan steevast gepaard met innovatieve deelpraktijken: het plein wordt een gemeenschappelijke ruimte, gebaseerd op horizontale relaties, waar voedsel
| |
| |
of kennis worden gedeeld. Cohousing zit in de lift, net zoals autodelen. In een stad als Napels wordt geëxperimenteerd met het ‘communaliseren’ van water, dat geen privaat eigendom noch louter publiek goed meer is, maar wordt beheerd op basis van ‘publiek-commons’ samenwerking (Carrrozza en Fantini, 2016). Daarbij wordt gebroken met de gangbare praktijk van publiek-private samenwerking, wat vaak een eerste stap is in de richting van volledige privatisering.
Commons kunnen dus heel uiteenlopende gestaltes aannemen. De rode draad is dat er altijd iets wordt gedeeld, en dat op die manier de rol van geld omzeild wordt. Er komt doorgaans geen betaling aan te pas, of geld speelt zeker geen centrale rol: er wordt niet zozeer gekocht of verkocht maar gedeeld. Met andere woorden, de focus is niet langer op de ruilwaarde of de prijs, maar op de gebruikswaarde. Bekeken vanuit dit perspectief hebben deelpraktijken natuurlijk een enorm belang en een zeer groot potentieel. Hoe zou de wereld eruit zien als alles wat vandaag weiniggebruikt privé- bezit is, morgen gewoon wordt gedeeld?
Commons zijn op zich uiteraard helemaal niet nieuw. Eigenlijk zijn de commons zelfs ouder dan het kapitalisme. Thomas Decreus en Christophe Callewaert stellen het scherp: ‘Als commons een trend zijn, dan is het kapitalisme een vluchtige modegril’ (Decreus en Callewaert, 2016, blz. 75). Zo oud als het kapitalisme is, zo oud is de strijd ertegen, en vaak neemt die strijd de vorm aan van een verzet tegen de logica van privatisering en individualisering en voor het behoud van commons. Het eerste grootschalige verzet tegen het ontluikende kapitalisme en zijn privatiseringslogica had de gemeenschappelijke gronden als inzet. Van de Duitse Boerenoorlog in de zestiende eeuw tot de Diggers tijdens de Engelse Revolutie halverwege de zeventiende eeuw: telkens was het doel de gemeenschappelijke gronden (terug) samen te beheren en de privatisering of roof ervan tegen te houden. De privatisering van de grond en vooral van de grondstoffen was een sleutelfactor in het ontstaan van het kapitalisme als economisch stelsel (Foster, 1999; Marx, 1972). Niet toevallig kwam de kapitalistische productie voor het eerst tot ontwikkeling in Engeland, waar in die periode ook op grote schaal de zogenaamde enclosures plaatsvonden. Die enclosures hielden in dat gemeenschappelijke gronden die door kleine boeren werden gebruikt om vee te laten grazen of hout te sprokkelen, en die noodzakelijk waren om in hun levensonderhoud te voorzien, werden omheind en toegeëigend door grondbezitters.
Maar de commons zijn niet enkel ouder dan het kapitalisme, ze zijn tot vandaag nog steeds van groter belang dan je op het eerste zicht zou denken. In zekere zin zou je kunnen zeggen dat zelfs de huidige, erg individualistische samenleving fundamenteel nog steeds is gebaseerd op de praktijk
| |
| |
van het delen. Wat is taal, moraal, traditie, identiteit of kennis anders dan gemeengoed? Zonder die zaken zou het samenleven eenvoudigweg onmogelijk worden. In die zin is het eigenlijk opmerkelijk dat commons en deelpraktijken zo lang - door de exclusieve focus op publieke en private goederen - buiten beeld bleven, alsof de samenleving enkel zou bestaan uit de overheid en de private economische sector.
Toch is het niet toevallig dat de commons precies vandaag opnieuw zo'n belangrijk thema zijn geworden. Verschillende factoren spelen hier een rol. In de zogeheten diensteneconomie krijgen kennis en informatie een toenemend belang. Het worden cruciale productiefactoren, waartoe je toegang moet hebben om productief te zijn. Met andere woorden: hoe gemakkelijker kennis en informatie worden gedeeld, hoe productiever de kenniseconomie kan worden. Dat zorgt voor nieuwe spanningen binnen die kenniseconomie. Van universitaire onderzoekers wordt bijvoorbeeld verwacht dat ze publiceren in internationale tijdschriften of bij prestigieuze commerciële uitgeverijen. Ze doen hun onderzoek met publieke middelen, leveren hun teksten gratis in bij uitgeverijen, die vervolgens vaak heel hoge prijzen aanrekenen voor boeken en tijdschriften, waardoor onderzoeksresultaten achter een betaalmuur verdwijnen. Kritische onderzoekers stellen dit in vraag en ijveren voor het principe van open access. Opmerkelijk genoeg vinden ze vaak gehoor bij academische overheden, precies omdat open access erg bevorderlijk is voor de onderzoeksproductiviteit.
Een andere belangrijke factor achter de hype van de commons is natuurlijk het internet, dat allerlei vormen van delen faciliteert, op basis van horizontale interacties. Zonder het internet zouden bijvoorbeeld autodelen of couchsurfing veel moeilijker lopen of zelfs onmogelijk zijn.
Een laatste element is de impasse waartoe de neoliberale beleidsfilosofie heeft geleid. Vooral sinds de financiële crisis van 2007-2008 is deze filosofie in crisis. Het principe van de commons is de belangrijkste en krachtigste kandidaat om de ideologische leemte in te vullen die daardoor is ontstaan. Het staat lijnrecht tegenover de logica van privatisering en vermarkting. Alles moest er de afgelopen decennia aan geloven: openbare diensten werden geprivatiseerd, water werd een koopwaar, schuldtitels werden op de beurs verhandelbare papieren. Met het emissiehandelssysteem werd zelfs lucht gecommodificeerd. Preciezer: vervuilde lucht werd tot nieuwe, artificiële koopwaar gemaakt die verhandeld kan worden op gespecialiseerde beurzen. Waar het neoliberalisme van alles koopwaar tracht te maken, zet de commonsbeweging daar het principe van het gemeengoed tegenover. De tegenstelling lijkt glashelder.
| |
| |
| |
Van delen naar huren
Zo creatief als de maatschappelijke innovatie, zo creatief blijkt het kapitalisme. Want zelfs toen de logica van de commons lijnrecht tegen de logica van het kapitalisme inging, ontstond toch zoiets als de deel- (of eerder huur) economie, die er in slaagde om deze tegenstelling tot op zekere hoogte te overbruggen en van delen een commerciële strategie te maken. Het consultancybedrijf PricewaterhouseCoopers omschrijft de deeleconomie als volgt: ‘De deeleconomie maakt het voor individuen en groepen mogelijk om geld te slaan uit onderbenutte goederen. Op die manier worden fysieke goederen gedeeld als diensten. Iemand kan bijvoorbeeld haar auto verhuren op het moment dat ze deze niet gebruikt, of de eigenaar van een appartement kan dit verhuren als hij op vakantie is’ (PricewaterhouseCoopers, 2015). Het basisidee is goed: iedereen heeft tal van spullen die het gros van de tijd ongebruikt blijven: een auto, grasmachine, gereedschap, enzovoort. Als iemand anders deze in die tijd kan gebruiken, sparen we een hoop materiaal en energie uit die nodig zijn voor de fabricage van allerlei gebruiksgoederen. Het lijkt wel een geniale oplossing om de overconsumptie van materialen en energie te lijf te gaan. Er zit echter een addertje onder het gras: deelpraktijken worden hier omgeturnd tot een commercieel model. Strikt genomen is van ‘delen’ geen sprake meer, wel van huren. Het is een hervertaling van het commons-principe dat verstrekkende gevolgen kan hebben.
Er lijkt op het eerste gezicht een win-winsituatie te ontstaan, en tot op zeker niveau is dat ook zo: het milieu vaart er wel bij, de eigenaar heeft extra inkomsten, de huurder hoeft niet zelf een bepaald goed te kopen. In de deeleconomie zoals die door PricewaterhouseCoopers wordt verdedigd, is er echter nog een actor in het spel die al te vaak achter de schermen blijft: het bedrijf dat een platform creëert waardoor dergelijke huurpraktijken mogelijk worden. De beruchtste zijn AirBnB en Uber. Strikt genomen produceren deze bedrijven niets; het enige wat ze doen is coördinatiewerk: via hun platforms brengen ze aanbieders van goederen (en steeds meer ook van arbeid) met geïnteresseerde consumenten in contact. Ook vanuit het oogpunt van de investeerders schuilt er dus in de deeleconomie iets geniaals: zonder investering in infrastructuur of massale aanwerving van arbeiders en bedienden, kun je toch winst maken. De beurswaarde van Airbnb is bijvoorbeeld gelijkaardig aan die van Accor, terwijl die laatste wel over 40 miljard aan vaste activa beschikt (Orange, 2016). AirBnB heeft met andere woorden een zakenmodel ontwikkeld waarbij hun eigen productieve rol erg beperkt is of bijna onbestaande. In plaats daarvan wordt gebruikgemaakt van gespreid vastgoedbezit en de productieve arbeid van particulieren. Daarop wordt een miljardenomzet gerealiseerd.
Met de deeleconomie wordt zo een enorme, voorheen onzichtbare,
| |
| |
potentiële kapitaalsbasis aangesneden. In principe kunnen zo goed als alle bezittingen van mensen gedeeld (of beter: verhuurd) worden. Dat brengt telkens een kleine som geld op, een soort rente. De inzet van de deeleconomie is daarom niet min: de transformatie van alle gebruiksgoederen van mensen in rentedragend kapitaal. Die transformatie heeft potentieel verstrekkende gevolgen. Voorheen waren bedrijven enkel geïnteresseerd in verkoop: eens een consument een goed had gekocht, werd dat goed louter een gebruikswaarde. Voor de gebruiker heeft dat goed dus nog een waarde, het bedrijf heeft er geen enkele interesse meer in. Nu verandert dat: het kapitaal heeft niet langer enkel belang bij de daad van verkoop, maar blijft geïnteresseerd in de goederen van mensen, ook na de verkoop. Het goed verandert dan immers niet in gebruikswaarde, maar in potentieel kapitaal. Dus komt het erop aan zakenmodellen te vinden waardoor die kapitaalbron ontgonnen kan worden.
Dat lijkt onschuldig, maar is het niet helemaal. Het gevolg is dat de economische logica dieper dan ooit doordringt in de alledaagse leefwereld van mensen. We staan nog maar aan het begin van dit proces, maar de snelheid waarmee AirBnB en Uber de wereld aan het veroveren zijn, laat zien dat dit geen verre toekomstvisioenen zijn. Wat zijn de potentiële gevolgen voor het alledaagse leven? Als onze gebruiksgoederen kapitaal worden, dan verandert dat fundamenteel onze perceptie ervan. Een jurkje is dan niet meer gewoon iets moois dat je graag aantrekt bij speciale gelegenheden. Het is potentieel rentedragend kapitaal geworden. Elk moment dat het in de kast hangt zonder verhuurd te worden, vertegenwoordigt een verlies. ‘Time is money’ krijgt hier dus een heel nieuwe betekenis. Het gevolg is dat de berekenende denkwijze (en dat typisch voor investeerders) veralgemeend wordt: we gaan met een heel andere bril naar de wereld kijken, zelfs naar onze eigen spullen in de persoonlijke levenssfeer. Die private sfeer vormt normaal gezien een buffer tegen het economisch systeem, een veilige haven waar je je even kunt terugtrekken uit de maatschappelijke of economische druk. Precies die persoonlijke levenssfeer wordt nu de inzet van nieuwe zakenmodellen: waarom die kamer niet aanbieden op AirBnB, en misschien kun je je jurk, juwelen of naaimachine wel verhuren? Het proces dat de Duitse filosoof Jürgen Habermas de ‘kolonisering van de leefwereld’ noemde, maakt hier een kwalitatieve sprong (Habermas, 1988). De organisatie en invulling van het persoonlijke leven zullen hierdoor veranderen. Mensen gaan anders rekenen wanneer ze een huis of een auto kopen. Waarom geen ‘investering’ doen, en een groter huis kopen dan je eigenlijk nodig hebt, mikkend op de huurmarkt via AirBnB? Is het niet waarschijnlijk dat mensen bij het shoppen andere ‘berekende’ keuzes zullen maken? Dat
je een veel te duur kleedje in een chique kledingzaak plots niet meer boven
| |
| |
je budget acht, omdat je de potentiële inkomsten uit de verhuur ervan al meerekent in je aankoopgedrag? De perceptie van een goed zal veranderen, en dat zal niet zonder impact zijn op de markt en de prijzen.
Onze manier van kijken verandert zo van een meer esthetische, existentiële blik naar een berekenende blik. De leefwereld is echter niet enkel een potentieel veilige haven tegen het turbulente maatschappelijk leven, ze kan ook een materiële zekerheid bieden tegen economische risico's. Wanneer de werkloosheid toeneemt in een context van economische crisis en de koopkracht zakt, kunnen mensen nog altijd terugvallen op hun toegang tot de gebruikswaarde die ze ter beschikking hebben. Wie een tuin of zelfs maar een terras of plat dak heeft, kan er bijvoorbeeld groenten telen, en dat is ook wat mensen in pakweg Griekenland zijn gaan doen de afgelopen jaren. Voorstanders van de deeleconomie beargumenteren dat één van de voordelen hiervan is dat mensen in zo'n context minder goederen zelf hoeven aan te kopen, omdat ze deze makkelijker kunnen huren. Op het eerste gezicht is dat vanuit ecologisch standpunt evident een vooruitgang. De zaak is echter complexer dan dat. Hoewel de huureconomie ecologische winsten zou moeten boeken omdat je niet alles zelf moet aankopen, kan de logica ook worden omgedraaid: waarom niet ‘investeren’ in een heel arsenaal gebruiksgoederen vanuit het idee dat je ze later terugverdient via de verhuurmarkt? In een doorgedreven deeleconomie, waarin tal van persoonlijke spullen kapitaal zijn geworden, is dat kapitaal bovendien mee onderhevig aan de economische cycli en dus ook aan het proces van ‘creatieve destructie’, zoals Schumpeter de dynamiek van het kapitalisme benoemde. Economische crises zijn momenten waarop kapitaal vernietigd of gedevaloriseerd wordt, fabrieken leeg komen te staan, productiecapaciteit onbenut blijft. Als persoonlijke spullen kapitaal worden, zijn deze even goed of misschien zelfs des te meer kwetsbaar voor dergelijke vormen van kapitaalvernietiging. Wie een huis, auto of jurk boven zijn budget kocht, en zijn karige inkomen tracht aan te vullen met
het verhuur ervan, wordt dan dubbel kwetsbaar. Economische crises tasten dan niet enkel de koopkracht aan, maar ook de bescheiden kapitaalsbasis waarmee mensen in de deeleconomie actief zijn. Hun persoonlijke goederen zijn dan niet meer onttrokken aan de economische cyclus, maar worden zelf de speelbal van cycli van ‘boom’ en ‘bust’.
| |
Delen of verdelen?
Is dit een reden om de deeleconomie af te schrijven of te verwerpen? Nee: de praktijk van delen heeft een enorm potentieel, zeker als het om echt ‘delen’ (en niet verhuren) blijft gaan. Michel Bauwens, oprichter van de P2P Foundation, beargumenteert dat ‘delen’ altijd aantrekkelijker en zelfs com- | |
| |
petitiever zal zijn dan huren (Bauwens en Lievens, 2013). Er is natuurlijk wel een coördinatieprobleem, en grote bedrijven slagen er soms gemakkelijker in om deel- of huurplatforms te creëren en deze algemene bekendheid te geven. Tegelijk zijn er tal van authentieke deelprojecten die ook erg performatief zijn: denk aan open-access-publiceren, spullen lenen via www.peerby. com, en aan niet-commerciële autodeelprojecten. Verschillende invullingen van delen komen dus tegenover mekaar te staan. De betekenis van de deeleconomie wordt daardoor de inzet van een strijd, en sinds enkele jaren wordt die strijd steeds openlijker gevoerd. Het protest tegen Uber is hiervan het voorlopige hoogtepunt. Zal de deeleconomie een verkapte vorm van huureconomie worden, waarbij grote bedrijven een groot deel van de meerwaarde afromen? Of kan het deelprincipe de basis worden van een robuust, niet-commercieel tegencircuit, waardoor de menselijke weerbaarheid en maatschappelijke veerkracht tegenover de commerciële economie worden versterkt?
De innovatieve praktijken van onderuit worden intussen in snel tempo overgenomen en hertaald in termen die financiële investeerders aantrekkelijk vinden. In Londen bouwde het bedrijf The Collective bijvoorbeeld appartementsgebouwen met ruimte voor 550 mensen naar inspiratie van het principe van cohousing. Het bedrijf speelt in op de nood aan kleine woonplaatsen voor jonge mensen met een sociale en financiële behoefte om ruimtes of activiteiten te delen: een wasplaats, sportruimte, televisiezaal, enzovoort. Ook de creatie van coworking-ruimten, waar mensen (bijvoorbeeld zelfstandigen in de diensteneconomie) in dezelfde ruimte samenwerken, is in grote steden big business geworden via bedrijven zoals ‘We Work’. De transformatie is volop bezig: cohousing wordt een verhuurstrategie van kapitaalkrachtige bedrijven, carpoolen wordt Uber, couchsurfing wordt AirBnB.
Nog een stap verder worden niet enkel goederen, maar ook diensten, en dus arbeid, verhuurd via internetplatforms. Met delen of commons heeft dat niets meer te maken, maar meesurfend op de hype (en fiscale voordelen) wordt hier toch vaak naar verwezen onder de noemer van de deeleconomie. In het bijzonder in de vs is dit een groeiende markt. In plaats van mensen aan te werven, gaan bedrijven specifieke taken (bijvoorbeeld dataverwerking of vertaalwerk) aanbesteden via internetplatforms. Kandidaten voor deze jobs kunnen tegen elkaar opbieden om deze taken binnen te rijven. Gevolg: een sterke neerwaartse druk op de lonen, zeker aangezien ook gegadigden uit bijvoorbeeld India kunnen meedingen. Mechanical Turk is zo'n internetplatform, verbonden met Amazon. Het gemiddelde uurloon ligt er onder het Amerikaanse minimumloon (O'Connor, 2016). Ook de Belgische BPost experimenteert met dit soort systemen, via ‘deelplatform’
| |
| |
(sic) Bringer, waarbij particulieren tegen vergoeding pakjes kunnen vervoeren en afleveren. Het inzetten van bedrijven op dit soort praktijken is fascinerend en tegelijk nefast: het principe van delen wordt hier omgeturnd in het radicale tegendeel ervan, de commerciële verkoop van specifieke taken, waardoor het begrip van tewerkstelling radicaal wordt getransformeerd in een uiterst precaire zin.
Commons en delen vormen niet enkel sleutelprincipes van de sociale beweging van de toekomst. De sociale strijd van de toekomst zal ook gaan over de invulling ervan. Wat betekent delen? Welk soort deeleconomie willen we? Hoe kunnen we vorm geven aan de nieuwe, horizontale relaties die potentieel kunnen ontstaan? Hoe moeten we zorgen dat de deeleconomie niet wordt omgeturnd in zijn tegendeel? Dat wordt een belangrijke inzet voor toekomstige sociale strijd.
| |
Literatuur
Michel Bauwens, en Jean Lievens, De wereld redden. Met peer-to-peer naar een postkapitalistische samenleving, Hautekiet, Antwerpen, 2013. |
Chiara Carrrozza en Emanuele Fantini, ‘The Italian Water Movement and the Politics of the Commons’, in Water Alternatives, jaargang 9, nummer 1, 2016, blz. 99-119. |
Tine De Moor, The Dilemma of the Commoners. Understanding the Use of Common-Pool Resources in Long-Term Perspective, Cambridge University Press, Cambridge, 2015. |
Thomas Decreus en Christophe Callewaert, Dit is morgen. epo, Antwerpen, 2016. |
John Bellamy Foster, The Vulnerable Planet. A Short Economic History of the Environment, Monthly Review Press, New York, 1999. |
Jürgen Habermas, Theorie des kommunikativen Handelns, Suhrkamp, Frankfurt am Main, 1988. |
Garrett Hardin, ‘The Tragedy of the Commons’, in Science, nummer 162, 1968, blz. 1243-1248. |
David Harvey, Rebel Cities. From the Right to the City to the Urban Revolution, Verso, Londen, 2012. |
Naomi Klein, Reclaiming the Commons, in New Left Review, nummer 9, 2001, blz. 81-89. |
| |
| |
Jean Lievens, ‘Niet de deeleconomie, maar de commonseconomie kan de wereld redden’, op De Wereld Morgen Blog, 29 mei 2016. |
Peter Linebaugh, The Magna Carta Manifesto. Liberties and Commons for All, University of California Press, Berkeley, 2008. |
Karl Marx, Het Kapitaal. Een kritische beschouwing over de economie, De Haan, Bussum, 1972. |
Mariana Mazzucato, The Entrepreneurial State. Debunking Public vs. Private Sector Myths, Anthem Press, Londen, 2013. |
Antonio Negri en Michael Hardt, Commonwealth, The Belknap Press of Harvard University Press, Cambridge, 2009. |
Sarah O'Connor, ‘The gig economy is neither “sharing” nor “collaborative”’, in Financial Times, 14 juni 2016. |
Elinor Ostrom, Governing the Commons. The Evolution of Institutions for Collective Action, Cambridge University Press, Cambridge, 1990. |
Elinor Ostrom, ‘Beyond Markets and States. Polycentric Governance of Complex Economic Systems’, in American Economic Review, jaargang 100, nummer 3, 2010, blz. 641-672. |
PricewaterhouseCoopers, The Sharing Economy, 2015, te downloaden via http://www.pwc.com/us/en/industry/entertainment-media/publications/consumer-intelligence-series/sharing-economy.html |
Derek Wall, The Commons in History. Culture, Conflict, and Ecology, mit Press, Cambridge, 2014. |
|
|