Streven. Jaargang 83
(2016)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 630]
| |
Bart Loos
| |
[pagina 631]
| |
van Rohmer of Truffaut, die zijn hand zacht laat rusten op de arm van zijn gesprekspartner, terwijl hij mijmert over de on(be)grijpbare vluchtigheid van esthetisch en seksueel genot. Dat genot met verlies te maken heeft, lijkt daarbij in eerste instantie een contradictio in terminis. Het woord ‘genot’ had immers lange tijd vooral een juridische betekenis, die we vandaag nog terugvinden in artikel 544 van ons Burgerlijk Wetboek: ‘Eigendom is het recht om op de meest volstrekte wijze van een zaak het genot te hebben en daarover te beschikken...’ Ook in het meer alledaags woordgebruik blijft er een band met bezit, bijvoorbeeld wanneer we genieten van een lekkere maaltijd: op een denkbeeldig Parijs terras nemen we onze jambon de Paris en ons glas rode wijn volledig tot ons, we consumeren en verteren ze tot er niets meer van overblijft. En daarna volgt misschien de kers op de taart, consumeren we elkaar bij kaarslicht en Debussy. Of toch niet? Volgens Nancy is het seksueel genot, als het goed is, geen verhevigde versie van culinair genot, maar wordt daarin heel de economische logica omgekeerd: niet langer gaat het om consumeren, maar om geconsumeerd worden. Genot is geen centripetale, maar een centrifugale kracht, gericht naar buiten, naar de ander, door wie ik me wil laten onteigenen, laten afdrijven, laten innemen als een fort dat alle verdedigingsgordels neerhaalt. We herkennen het in de drift waarmee het personage Lucy in Bram Stokers roman 's nachts al slaapwandelend naar buiten gaat om zich aldaar al te gewillig ten prooi te geven aan de snijtanden van graaf Dracula. Ook wie zich van het terras naar het boudoir laat leiden, stapt in een draaikolk van lusten, een zwart gat waarin tijd en ruimte verdwijnen en elke notie van persoonlijkheid en beschaving kortstondig teloorgaan. Er is niet langer een centrum, een ‘ik’ als referentiepunt waaruit het subject de wereld om zich heen observeert, begrijpt, controleert en beheerst. Nancy spreekt over het ‘verlies van het subject dat in staat is om “ik” te zeggen’. Feitelijk is dit het vrijwillig failliet van het cartesiaanse ego cogito, een gewild verlies van de laatste zekerheid, het doorsnijden van de laatste houvast. Dat zelfverlies verklaart ook het ongrijpbare karakter van het genot. Wanneer ik mezelf heb verloren, heb ik ook mijn centrale waarnemingspunt verloren waaruit ik kan observeren wat mij overkomt. Daarvoor heb ik immers een bewust ik nodig. Het verklaart ook waarom slachtoffers van een vampier een black-out hebben op het moment van zijn bezoek. Het seksuele hoogtepunt overkomt ons in het ogenblik, in de tijdspanne van een knipoog, maar net zoals we op het moment van de knipoog eventjes niets zien, zo kunnen we pas post factum vaststellen dat we genoten hebben.Ga naar eind1 We zijn het boudoir binnengestapt, en voordat we het goed en wel beseffen staan we weer in de koude, donkere straat, verdampt de weke geur van voorbije liefde die nog in onze kleren hangt. Meer nog, wie het genot | |
[pagina 632]
| |
in alle luciditeit, in tegenwoordigheid van geest, tracht te vatten of vast te houden, ontglipt het jammerlijk. Dat is ook het frustrerende en paradoxale aan het genot: we verlangen niets liever dat buiten onszelf te treden, maar juist daardoor zijn we er zelf nooit bewust bij wanneer het eindelijk zover is. Alsof we steeds afwezig zijn op ons eigen langverwachte feestje. We zouden, Epicurus parafraserend, kunnen stellen: als ik er ben, is het genot er niet en als het genot er is, ben ik er niet! Misschien krijgen Belgische kinderen dat al op speelse wijze aangeleerd wanneer ze aftellen naar de komst van Sinterklaas; wanneer ze vol verwachting gaan slapen op 5 december is hij er nog niet, wanneer ze wakker worden op 6 december is hij al gepasseerd. En wie heeft dan niet de verlegen desillusie gezien op het gezicht van zoon of dochter, want de verwachting was toch altijd veel grootser dan de sporen die de vertrokken Sint heeft achtergelaten.... Nancy ziet hier ook een interessante parallel met het esthetisch genot: ook daarin zoeken we naar beroering, willen we zodanig bewogen worden door muziek, theater of schilderkunst dat we even onszelf vergeten. Dat geldt des te meer voor de kunstenaar, die pas tot een vitaal kunstwerk kan komen als hij erin slaagt zich te laten meedrijven op de beweging van het creëren, als hij de rationele controle kan loslaten. ‘Men moet altijd gehoorzamen aan het verlangen van de lijn’, zo stelde Matisse.Ga naar eind2 En ook hier zien we dat pas achteraf duidelijk wordt wat zich tijdens het creatieproces heeft afgespeeld. Denk aan een wervelende Karel Appel, die een kleine oorlog voert met het doek waarop hij tekeergaat en daarna letterlijk een stap achteruit moet zetten om te zien wat hij heeft aangericht.Ga naar eind3 Een ander, daaraan nauw verwant fenomeen behelst dat het liefdesspel, de roes van de creatie of enige andere versie van extatisch genot zich ook niet achteraf laat beschrijven. Aanhoor het gestamel van de kunstenaar, wanneer hem gevraagd wordt hoe hij tot zijn kunstwerk is gekomen. Geloof nooit de opschepper die breeduit verslag uitbrengt van zijn seksuele escapades: ‘Il n'y a pas de rapport sexuel’, zo parafraseert Nancy het cryptisch axioma van Jacques Lacan. Daarmee beweert hij niet dat er geen seksuele verhoudingen zijn (rapport in de betekenis van verhouding, betrekking) maar wel dat seksuele verhoudingen zich niet laten rapporteren. Zinnelijkheid laat zich niet in woorden vatten, een nachtegaal zingt niet in een kooi. Wie het genot toch probeert te beschrijven, maakt er een medisch of psychologisch verslag van, een bloedarmoedig vertoog, een futloos gedrocht zoals alcoholvrije wijn. Vandaar ook het falen van de pornografie, die wil tonen wat niet getoond kan worden. En toch. waarom wordt er dan zo ontzettend veel gesproken over seks en genot, niet het minst door Nancy zelf? Is de menselijke seksualiteit niet bij uitstek een talig gebeuren, meer een talige orkaan dan stille dierlijkheid? | |
[pagina 633]
| |
Of zijn al die woorden niet meer dan stoom die het gebeuren zelf aan het zicht onttrekt, vuur dat niet langer zichtbaar is in de eigen rookontwikkeling, branie die de kwetsbaarheid en overgave verloochent? Misschien, maar tegelijk hoedt Nancy ons ervoor het genot te sacraliseren. Het genot kent geen geheime kern; als we het niet kunnen vatten, als we er niet over kunnen spreken, is dat niet omdat het onaanraakbaar is als een heiligdom, een plek waar onreine mensen niet mogen treden, maar omdat het zo vluchtig is, omdat het ons telkens raakt als het net voorbij is. Genot is als de knipoog, niet alleen omdat het vluchtig is, maar ook omdat het bij uitstek een teken zonder betekenis is. Wie knipoogt, creëert een intieme vorm van contact, maar net zoals bij elk intiem contact is er geen expliciete boodschap; wie daaraan toch een betekenis tracht toe te kennen, wie de knipogende schone vraagt wat hij of zij bedoelde, vernietigt de knipoog. Verbreekt de betovering. Maakt van het kunstwerk een wetenschappelijke verhandeling. Komen we bij de gevaarlijke kant van het genot. Wie buiten zichzelf wil treden, loopt altijd het risico voorgoed verloren te gaan. Om zover mogelijk meegevoerd te worden door het genot, liet de Markies de Sade zich ophangen tot op het moment van de ejaculatie, waarna zijn dienaar de koord om zijn nek net op tijd moest doorsnijden. Nancy geeft ook een voorbeeld uit de film Trouble Every Day van Claire Denis, waarin een antropofage vrouw een jongen eerst streelt en kust, hem vervolgens bijt en uiteindelijk helemaal verorbert. Dat heeft volgens Nancy niets met kannibalisme te maken, maar met het verlangen van de geliefden om samen de dood in te gaan, om niet even buiten zichzelf te treden maar samen het absolute buiten (le dehors absolu) op te zoeken. Daarin schuilt een diepe drift om helemaal op te gaan in de ander, om één vlees te worden, maar tegelijk zou de realisatie ervan het absolute einde van elk genot en het totale isolement betekenen: ‘In de dood zal men even stellig verenigd zijn als geheel gescheiden, zelfs van zichzelf.’Ga naar eind4 Merk trouwens op hoe dat onmogelijke verlangen om in elkaar te verdwijnen wel symbolisch wordt gerealiseerd in de katholieke liturgie, wanneer de gelovigen bij de communie het lichaam van Christus tot zich nemen en daarmee opgaan in het mystieke lichaam van Christus, echter zonder als individu verloren te gaan. Voor de seksuele relatie daarentegen, is het essentieel dat ze nooit tot voltooiing komt, dat de geliefden nooit samensmelten: ‘In de samensmelting is er geen betrekking meer.’Ga naar eind5 Juist de kloof, de fysieke en psychische afstand tussen de geliefden, maakt het contact mogelijk en creëert het noodzakelijk elan waarin ze naar elkaar toe blijven bewegen zonder aan te komen. De liefde tussen Tristan en Isolde ontvonkt zolang ze niet duurzaam bij elkaar kunnen zijn, zolang ze elkaar slechts kortstondig kunnen raken tijdens nachtelijke ontmoetingen; in de liefdesdood is de liefde voorbij! | |
[pagina 634]
| |
Hierin schuilt ook een kritiek op Freud. Volgens Freud is seksualiteit gericht op het opheffen van een opgebouwde spanning, een ontlading, maar Nancy wijst die teleologische benadering af. Het genot situeert zich immers niet in het opheffen van spanning - dat zou de dood van elk genot betekenen - maar in de spanning zelf. Genot is niet het einddoel van het verlangen, maar het verlangen zelf is een genot.Ga naar eind6 Daarin schuilt de schoonheid van het sinterklaasfeest, net zoals de erotiek van het Parijs terras, het eindeloos badineren, een tango met woorden die de last tango eindeloos voor zich uitschuift. Converseren is bewegen, als een tennisspel heen-en-weer, bekoorlijke gebaren bouwen een spanning op zonder ze te breken, klinkende glazen, handen die elkaar vluchtig raken, proeven van elkaars gerecht, glimlachjes, beweeglijke stiltes, strelingen, zacht en hevig, snuffelen en niezen, misschien uiteindelijk het va-et-vient van Serge Gainsbourg. Zinnelijkheid kan niet zonder ritme, geen contact zonder beweging, geen toenadering zonder afstand. Eros is vloeibaar, hij is als warme bijenwas die zich nog in alle vormen laat kneden; zodra hij is afgekoeld, versteent hij, wordt hij hard en koud. Eros houdt zich op in elk scheppingsproces, in elke creatie die altijd een performance is met sterk ruikende verven, vloeibaar brons, afgetapt bloed, Michelangelo die zwetend aan het plafond van de Sixtijnse Kapel werkt... Raken in plaats van kijken, contact zonder begrip, verlangen zonder opheffing. Als we een rode draad kunnen ontwaren in Nancy's betoog, is het wel zijn eerste vaststelling dat esthetisch en seksueel genot diametraal staan tegenover genot in juridische zin, het genot van de weberiaanse kapitalist, die met zelfbeheersing en spaarzaamheid zijn kapitaal accumuleert. Ook hij verlangt naar het exces, maar dan niet langer het exces in de betekenis van extase; wel het exces in numerieke zin, de winst die zijn geïnvesteerde kapitaal hem zal opleveren. Ook de liefde wil hij kapitaliseren; waartoe dat leidt, staat pijnlijk accuraat beschreven in La maladie de la mort, een kortverhaal van Marguerite Duras, waaruit Nancy kort citeert, maar dat eigenlijk perfect de essentie van La jouissance illustreert. Een man komt ergens op straat, op de trein, misschien op een terras, een onbekende vrouw tegen, die hij vraagt tegen betaling bij hem te komen slapen, elke nacht, meerdere dagen na elkaar. Het doel? Te leren liefhebben, te leren verlangen, te leren genieten. En hij denkt dat te kunnen leren op een wel erg baconiaans-wetenschappelijke manier: ze moet zich zwijgend, naakt, met uitgespreide benen voor zich uitstrekken, zodat hij kan kijken, benoemen, begrijpen, weten, maar. hij ziet helemaal niets; hij neemt haar lichaam, bekijkt het vanuit verschillende hoeken, hij draait het om en kijkt nogmaals. en weer ziet hij niets; hij kijkt naar haar geslacht en ziet niets. Alles wil hij zien van een vrouw, niet beseffend dat zoiets onmogelijk is.Ga naar eind7 Eigenlijk wil de man dat | |
[pagina 635]
| |
ze sterft, hij koestert de illusie dat haar dood de volledige overgave zal zijn, hij wil haar totaal bezitten; niet zoals nu, nu ze hem zelfs ontsnapt terwijl ze naakt voor hem ligt te slapen, met een blik waarin hij nimmer door kan dringen. De vrouw ligt hulpeloos voor hem, elk moment kan ze stoppen met leven als hij het besluit, zonder dat de man ook maar enig moment beseft dat hij haar kwetsbare plaats zal moeten innemen, wil hij ooit liefde, lust en verlangen kennen. Zoals de hegeliaanse meester wil hij haar leven van bovenaf controleren en bevatten, maar juist in die afstandelijke houding heeft hij zelf elke band met het leven verloren. Hij, de burgerman, de man die wij allemaal in meer of mindere mate zijn, die ik ben, is een dode vulkaan, hij schokt en beeft niet meer, hij kent geen eb en vloed, hij stroomt niet langer over, hij barst niet langer uit, omdat hij in zichzelf is gesloten als een kille, metalen spaarpot, waarin hij gedachten en ervaringen verzamelt zoals kinderen de centen van de suikertantes. De man is ziek, hij lijdt aan de ziekte van de dood, want leven is zichzelf onophoudelijk op het spel zetten. Wie liefheeft wil niet bijten, maar gebeten worden. |
|