Streven. Jaargang 82
(2015)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 881]
| |
Herman De Dijn
| |
[pagina 882]
| |
verlangens van de ander in te gaan, ook niet wanneer de ander onder het onvervulde verlangen lijdt. Patiënten kunnen niet alleen lijden door ziekte, maar daarbij ook nog eens diep ongelukkig zijn, hopeloos verliefd op hun arts, of troosteloos omwille van gebrek aan erkenning op het werk. De maatschappij heeft niet de verplichting naast ongeval- en ziekteverzekering ook nog een ongeluksverzekering te organiseren die mensen bijstaat in de gegarandeerde vervulling van hun verlangens. Uit de aard van de zaak zelf kán er geen verplichting zijn om in te gaan op een vraag naar liefde of erkenning, noch een ongeluksverzekering die ons verlangen naar erkenning of vriendschap vervult. Dat heeft te maken met de aard zelf van het verlangen naar vervulling, naar zin of geluk. Afgedwongen vriendschap of liefde is fake, kan niet opleveren wat we in die sferen verlangen. Gemanipuleerde erkenning of erkenning gegeven om iemand te ontzien, kan het verlangen niet bevredigen, want ze leiden niet tot echte erkenning. Als we te weten zouden komen dat de ander ons niet waardeert om wie we zijn of om wat we gepresteerd hebben, en dat hij waardering voorwendt om ons niet ongelukkig te maken, dan zouden we zeker ongelukkig zijn. We hebben hier te maken met de sfeer van de vrijheid en de eigen verantwoordelijkheid, waarin het individu gericht is op zin of geluk via relaties of prestaties. De verantwoordelijkheid van de maatschappij is hier beperkt tot zoveel mogelijk bewerkstelligen van gelijke kansen voor iedereen. In de sfeer van het streven naar zin of geluk kan men niet zomaar van vooruitgang spreken. Vandaar dat we geconfronteerd kunnen worden met de paradox dat de individuen in onze maatschappij het nog nooit zo goed gehad hebben, maar er blijkbaar niet gelukkiger op zijn geworden. Ondanks alle gadgets, pillen, gelukvoorschriften en gelukmethoden, blijken enorm veel individuen, waaronder heel veel jongeren, in mindere of meerdere mate ongelukkig; soms zo ongelukkig dat ze niet meer goed kunnen functionerenGa naar eindnoot[2]. Aan het noodlot van ziekte of ongeval kunnen we soms niet ontsnappen, maar we kunnen het almaar beter remediëren. Met het mal de vivre of het gebrek aan erkenning dat ons doet lijden, moeten we zelf (leren) leven of het zelf overstijgen; er is geen mechanische oplossing voor. Dat valt lastig te (ver)dragen. Tot daar enkele beschouwingen die de evidentie zelf lijken. En toch zijn er ontwikkelingen in onze maatschappij, meer bepaald in de zorgsector, die meer en meer conflicteren met deze algemeen gekende waarheden. | |
Recente ontwikkelingen in de zorgEen eerste opmerkelijke fenomeen dat in het oog springt is dat van een soort therapeutisering, ook van die levenssferen die niet te maken heb- | |
[pagina 883]
| |
ben met ziekte of ongeval, maar met geluk of ongeluk. Een treffend voorbeeld is hier dat van het rouwen. Rouwen is een normaal, onvermijdelijk onderdeel van het leven dat niets te maken heeft met ziekte (tenzij in bepaalde extreme gevallen). Rouwen is een normale (en gezonde) reactie op het verlies van een geliefde of vriend. Het is een ongeluk (geen ongeval of ziekte) dat ons treft, en waarop we op een gepaste manier moeten reageren. Sinds kort heeft rouwen echter het statuut gekregen van een medisch-therapeutisch te behandelen aandoening: het is als zodanig opgenomen in het bekende psychiatrische naslagwerk DSM-5Ga naar eindnoot[3]. Ook bij ons wordt, los van Amerikaanse domheid of onbegrip, het rouwen nu ook vooral gezien als iets dat ongelukkig maakt en waarbij we medisch-therapeutisch moeten ingrijpen; bij niet-behandeling zouden er trauma's kunnen ontstaan. Vandaar dat telkens bij ongevallen of rampen de nadruk wordt gelegd op psychologische opvang door een leger van experts allerhande. Zelfs gewone mensen beginnen in de media op een therapeutische manier over hun rouwproces te praten: als een probleem waaraan ze moeten werken en waarvoor ze hulp nodig hebben. Bij de overlijdensberichten in de krant staat naast andere info regelmatig ook uitleg over de stadia van het rouwproces. Is het rouwen echter niet primair het zoeken van een nieuwe verhouding tot de overledene en tot zichzelf als diep met hem of haar verbonden? Wat er gebeurt met het rouwen, gebeurt ook met allerlei andere zaken die vroeger tot de sfeer van geluk en ongeluk behoorden: vrijwel normaal gedrag wordt meer en meer opgevat als een medisch-therapeutisch te behandelen problematiek. Dat heeft zeer waarschijnlijk te maken met het feit dat laatmoderne individuen ook geluk en ongeluk in relaties, prestaties en erkenning als in principe beheersbaar en controleerbaar zijn gaan zien. We worden hier geconfronteerd met een revolutionaire verandering. In feite krijgen de fenomenen ‘geluk’ en ‘ongeluk’ en de sfeer waartoe ze behoren een nieuwe interpretatie, waardoor ze bij de zorgsfeer ingelijfd kunnen worden. Zo wordt zorg iets dat niet alleen ziekte en ongeval betreft, maar dat eigenlijk het hele leven in al zijn aspecten moet omvatten. De zorgsector staat nu in voor de algehele lifestyle beheersing zowel inzake ziekte en ongeval, als inzake gezondheid én geluk. Een spectaculaire ontwikkeling in die zin zag ik de laatste jaren gebeuren in mijn ziekenfonds, de Christelijke Mutualiteit (CM); naar ik aanneem met minstens stilzwijgende goedkeuring van de maatschappelijke instantie uiteindelijk verantwoordelijk voor de ziekte- en invaliditeitsverzekering (het RIZIV). Sinds enige jaren behoort tot de fundamentele doelstellingen van de CM niet alleen alles wat traditioneel met ziekte- en invaliditeitsverzekering te maken heeft; de CM heeft zich nu ook opgeworpen als ‘gezondheidsfonds’ dat zijn leden aanzet | |
[pagina 884]
| |
tot een gezonder leven. Wie denkt dat deze nieuwe doelstelling zich beperkt tot het aspect van preventie heeft het helemaal verkeerd voor. Het gaat om het propageren van een gezonde levensstijl waarin geluk een centraal element is. Het ‘gezondheidsfonds’ heeft een instrument ontworpen, ‘het CM-geluksplan’. Dat ‘zet je op het spoor van een gelukkiger leven’. Voor de leden is er een gratis doe-boek, getiteld Pluk je geluk; leden kunnen ook gratis een beroep doen op een gelukscoach die je (via e-mail) ‘helpt om op basis van het geluksplan je mentale fitheid en geluk te verhogen’Ga naar eindnoot[4]. Men zou kunnen denken dat dit gewoon een reclamestunt is van een traditioneel christelijke organisatie die in deze geseculariseerde tijden nieuwe ‘inspirerende’ ideeën en nieuwe projecten (‘voor een gezonde levensstijl’) nodig heeft om haar cliënteel aan zich te blijven bindenGa naar eindnoot[5]. Ik denk echter dat er veel meer aan de hand is. Hier is een diepgaande herdefiniëring aan de gang van gezondheid en geluk, waarbij de twee heel nauw aan elkaar gekoppeld worden. Vandaar dat het nieuwe ‘gezondheidsfonds’ ook moet zorgen voor het geluk van zijn cliënten. Gezondheid betekent niet langer zonder hinder van ziekte en kwetsuren door het leven gaan. Het is een steeds verbeterbare toestand die voortdurende inspanning en interventie veronderstelt; het is een levensopdracht die vorm krijgt in een eigen ‘authentieke’ levensstijl. Volgens de nieuwe opvatting is eigenlijk niemand ooit echt gezond; er is alleen een graadverschil tussen ziekte en gezondheid. Idem voor geluk. De gezonde mens is een gelukkig mens en vice versa. De gezonde mens ‘plukt het geluk’ dank zij het geluksplan en de gelukscoach. Die nauwe band tussen gezondheid en geluk was er vroeger niet: men kon ziek zijn of zelfs lijden, en toch gelukkig zijn (omdat men het leven aanvaardde zoals het was en innerlijk tevreden was in zijn relaties). Natuurlijk was gezondheid ook vroeger een belangrijk element in het geluk (en dat des te meer naargelang de geneeskunde tot minder in staat was). Maar het was zeker geen voldoende voorwaarde en eigenlijk zelfs geen strikt noodzakelijke. Tussen haakjes: het doe-boek voor het geluk van de CM is van bij het begin dubbelzinnig, eigenlijk contradictoir. Op de eerste bladzijde staat dat je het geluk kunt leren; men kan ‘actief werk maken van een gelukkiger leven’ als men het doe-boek volgt en de gelukscoach raadpleegt. Op diezelfde bladzijde staat een citaat van de Dalai Lama (wie anders?): ‘Er is geen weg naar het geluk, geluk is de weg’. Deze idee van de Dalai Lama ontkracht het hele doe-boek. Dat de makers van de brochure die contradictie niet opmerken, toont hoe vanzelfsprekend de nieuwe ideologie van ‘gezondheid=geluk’ geworden is. De verwarring is er niet alleen bij de CM. Niet alleen rouwen, maar geluk en ongeluk in het algemeen worden in praktisch heel onze maatschappij begrepen als | |
[pagina 885]
| |
gevoelskwesties, actief beïnvloedbaar en maakbaar met behulp van allerlei technieken en instrumenten onder leiding van experts. Moest dat waar zijn, hoe zou het dan toch komen dat uitgerekend in deze maatschappij, die niet alleen ziekenfondsen maar nu ook gezondheidsfondsen en gelukscoaches heeft, zoveel individuen ongelukkig zijn? Gelooft men nu werkelijk dat relaties en erkenning maakbaar en manipuleerbaar zijn? Een verwant, sterk in het oog springend fenomeen is de enorme nadruk die gelegd wordt op empowerment als doel van de zorg in al haar domeinen. Deze visie op zorg is vooral in de verpleegkunde populair. Een paternalistische, passief makende zorg wordt afgewezen; de zorg moet de cliënt in staat stellen om (weer) zoveel mogelijk ‘de regie (te) hervinden over het eigen leven’. Waar het op aankomt, is: ‘als cliënt eigenaar van het (herstel)proces zijn’; de zorg dient alleen ter ondersteuning van dat procesGa naar eindnoot[6]. Zorg heeft altijd wel tot doel gehad mensen opnieuw, zoveel als mogelijk, in staat te stellen het gewone leven terug op te nemen, zij het onder de regie van de zorgverleners. Nu echter wordt ‘het (gewone) leven terug opnemen’ geïnterpreteerd als een kwestie van zelfmanagement en herwinnen van de macht, de beheersing over het eigen leven. Daarbij wordt de idee van empowerment uitgebreid tot alle mogelijke vormen van zorg, ook deze vormen waar die idee zelfs op het eerste gezicht toch als problematisch zou moeten voorkomen. De idee lijkt trouwens hoe dan ook dubieus (zoals de idee van zelfbeschikking zelf)Ga naar eindnoot[7]. Kan een individu werkelijk zichzelf (terug) in beweging zetten, kan de wil zomaar zichzelf willen activeren? En als het individu dat alleen nog kan via een ander, wil het dan eigenlijk niet wat de ander wil? Hoe kan zelfmanagement een strategie zijn voor mensen die geen grip meer hebben op hun leven?Ga naar eindnoot[8]. Toch zagen en zien allerlei initiatieven en innovaties in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ), maar ook in de gehandicapten- en de ouderenzorg (zelfs bij dementie), onder deze vlag het licht. In de GGZ wordt gesproken over vraaggestuurde zorg, zorgverlening in functie van zelfherstel, enzovoortGa naar eindnoot[9]. Voortdurend heeft men het over preferenties, capabilities en competenties: de buzz-woorden van de ideologie van het zelfmanagementGa naar eindnoot[10]. Het is evident dat empowerment ook maar een woord is en dat wat onder die titel gedacht wordt en gebeurt niet noodzakelijk altijd debet is aan ideologieGa naar eindnoot[11]. Maar ook in de zorgsector zelf is het bewustzijn groeiend over de dubbelzinnigheid en zelfs het ideologisch karakter van (veel van) wat onder de vlag van zelfmanagement, empowerment en dergelijke schuilgaatGa naar eindnoot[12]. Woorden gebruikt in de zorg zijn niet neutraal; ze houden verband met of leiden tot houdingen en praktijken die zelf uitdrukking zijn van de bredere laat-moderne (sommigen spreken van neoliberale) mentaliteit.Ga naar eindnoot[13] Met Mieke Grypdonck, hoogleraar verplegingswetenschap, kunnen we ons afvra- | |
[pagina 886]
| |
gen of het bij zelfmanagement, eigen regie, vraaggestuurde zorg en dergelijke niet vooral gaat om modes en mythes. Deze zijn helemaal niet onschuldig: -Heeft de patiënt controle over hoeveel controle hij wil? - Gezondheid wordt een continue verplichting - Is vraaggestuurde zorg wel een optie voor individuen die door ellende overspoeld zijn of aan de rand leven? - Eigen regie kan verworden tot verlating - Zelfmanagement lijkt vooral beleid en (zorg)verzekeraars goed uit te komen - enzovoortGa naar eindnoot[14]. De therapeutisering van de normale menselijke relaties en het nu zelfs maatschappelijk geïnstitutionaliseerde geloof in de maakbaarheid van het geluk zijn verbonden met andere fundamentele veranderingen: de evoluties binnen de geneeskunde en de verpleegkunde en hun inbreng in de zorg. Helemaal in overeenstemming met de expansie van de zorgsector tot een gezondheids- en gelukssector situeert zich de revolutionaire expansie van de geneeskunde. Geneeskunde is niet langer zomaar geneeskunde, niet langer alleen maar curatief (en preventief). Geneeskunde intervenieert nu ook prenataal bij genetische ‘defecten’ en is zelfs volop gericht op enhancement, het opdrijven van gezondheid en prestaties (zoals bij het tegengaan van veroudering, of in de topsportgeneeskunde)Ga naar eindnoot[15]. Dat de evoluties in het denken over zorg en in de geneeskunde sterk op elkaar inhaken, is nauwelijks verbazingwekkend: de geneeskunde was al lang het centrum van de zorg en de technologie schakelt zich moeiteloos in in de nieuwe beheersingsmentaliteit waartoe ze tegelijk bijdraagt. Geneeskunde wordt het centrale onderdeel van een algehele beheersing van leven en geluk, een algehele lifestyle-kunde. Niet alleen grijpt men al eugenetisch in bij ongeboren leven; ook ouderdom wordt door sommige geriaters als een ziekte gezien waaraan iets gedaan moet worden in de richting van ‘eeuwig leven’. Natuurlijk is er een enorm contrast tussen enerzijds de realiteit van tekorten en mislukkingen van allerlei aard, zoals die worden ervaren in de reële gezondheidszorg door talloze patiënten (ook hier in het Westen), en anderzijds de belofte van een schitterende toekomst die ons dankzij allerlei nieuwe, medisch-technische ontwikkelingen te wachten staat. Dat belet niet dat die ontwikkelingen volop bezig zijn en hun vruchten zullen afwerpen, al was het maar voor de happy few die deze zullen kunnen betalen. De veranderingen gaan overduidelijk niet alleen in de richting van lifestyle-beheersing, maar zelfs van eugenisme en enhancementGa naar eindnoot[16]. Met de evolutie van de geneeskunde tot algemene levensbeheersing is een ander fenomeen verbonden: de overgang van een ‘paternalistische’ geneeskunde naar een geneeskunde in dienst van de patiënt en zijn zelfbeschikking. Zorgverleners maar ook zorginstellingen gaan tegenwoordig massaal en gewillig in op de wensen van de patiënt; ook hier lijkt de klant koning. Bij de invoering van de euthanasiewetgeving | |
[pagina 887]
| |
had niemand kunnen vermoeden dat de omslag in de houding van artsen (in het algemeen) tegenover euthanasie zo snel zou gebeuren. Meer en meer wordt duidelijk dat in de gezondheidszorg het onderscheid tussen ziekte/ongeval en ongeluk (waarover we het hoger hadden) vervaagt. Het niet kunnen krijgen van kinderen kan veel lijden veroorzaken; het verlangen om van geslacht te veranderen kan een mensenleven compleet op stelten zetten. Het gaat daar echter niet om ziekte of ongeval waarop dringend ingegaan moet worden. Toch worden dat soort zaken tegenwoordig beschouwd als behorend tot de normale zorgverlening: de medische behandelingen die ermee zijn verbonden, worden zelfs door de algemene ziekteverzekering terugbetaaldGa naar eindnoot[17]. Het kostenplaatje van de ziekteverzekering voor plastische chirurgie wordt almaar groter; de grens tussen puur esthetische en medisch verantwoorde ingrepen is - zo klagen insiders - niet duidelijk en hangt in feite af van chirurg en ziekenfonds. Wat de reden is om bepaalde vormen van lijden (in verband met gender- en kinderwenskwesties) wel en andere (zoals het lijden aan hoe men eruit ziet; of het lijden verbonden met veroudering) vooralsnog niet of minder te beschouwen als recht gevend op een terugbetaalde interventie, is niet duidelijk en kan dat in de nieuwe optiek ook niet zijn. Hoe kan men het ene lijden (aan onvervulde verlangens) tegen het andere afwegen? Officiële beslissingen over terugbetaling of niet lijken nu vooral af te hangen van lobbying, veeleer dan van objectieve criteria en technische mogelijkheden. Hoe dan ook, eens ook geluk en ongeluk een kwestie worden van ‘zorgverlening’, kan de druk op de zorgsector en de zorgverzekering om aan de verlangens van cliënten tegemoet te komen alleen maar groter worden; hier is een in principe eindeloze uitbreiding mogelijkGa naar eindnoot[18]. Onderzoek wijst uit dat de toename van de medische vooruitgang, met zijn voortdurend nieuwe inzichten, technieken en geneesmiddelen, de voornaamste factor is die de druk op de kosten van de gezondheidszorg doet toenemenGa naar eindnoot[19]. Men mag echter niet uit het oog verliezen dat het juist de wisselwerking is tussen de nieuwe mentaliteit in de zorgsector (en de maatschappij in het algemeen) en de technisch-medische vooruitgang die in deze problematiek een centrale rol speelt en zal spelenGa naar eindnoot[20]. In de ‘paternalistische’ geneeskunde stond de (curatieve) zorg centraal en was deze zorg nauw verbonden met een ‘traditionele’ ethiek die in de medische praktijk als het ware ingebakken was (en die niet alleen in religieus geaffilieerde, maar evengoed in staatsinstellingen dominant was). De nieuwe, alomvattende geneeskundige zorg wordt verleend in steeds technischere, gemanagede contexten en is uitermate concurrentieel en sterk cliëntgerichtGa naar eindnoot[21]. Dit betekent niet dat er helemaal geen ethische optiek meer in deze zorg aanwezig is; integendeel, we constateren, zeker in vergelijking met vroeger, een enorme proliferatie | |
[pagina 888]
| |
van ethische commissies en ethisch-juridische richtlijnen. Het gaat hier echter vooral om een smalle, procedurele ethiek, nauw aansluitend bij ontwikkelingen in de rechtspraak. Deze rechtspraak is zelf niet langer de uiting van heersende zeden en gewoonten, maar wordt (zoals de zorgethiek) beheerst door enkele algemene, ‘rationele’ principes (zoals autonomie en niet-schaden)Ga naar eindnoot[22]. Deze principes staan zelf in dienst van de goede ‘verkeersregeling’ tussen de zelfbeschikkende individuen (cliënten) en de diversiteit van hun strevingen naar wat voor hen het goede is. | |
Soft utopisme in de zorg?Het utopische denken is een typisch modern verschijnsel. Het is gekenmerkt door radicale distantie ten aanzien van het verleden, overgeleverde gewoonten en ethiek, traditionele redelijkheid en wijsheid. Menselijk leven en samenleven moeten vanuit die tabula rasa op basis van technisch-wetenschappelijke en organisatorische rationaliteit herdacht en herschapen worden. Wie niet gelooft in ‘la perfectibilité [indéfinie] de l'homme’ (Condillac), in de systematische uitschakeling van onzekerheid en imperfectie in dit leven of ten minste in de toekomst, is de vijand. Gewoonlijk wordt de utopische mentaliteit verbonden met een politiek totalitarisme, die nauw verweven is met een technocratische beheersingsmentaliteit, en haast onveranderlijk leidt tot al dan niet gewelddadige, al dan niet subtiele onderdrukking van de burgersGa naar eindnoot[23]. In die optiek is utopisch denken tegengesteld aan individualisme en pragmatisme en aan de beklemtoning van de individuele vrijheid. Men kan zich echter afvragen of er niet ook een ‘soft’ utopisch denken kan bestaan dat niet in de oude zin totalitair is, maar de zojuist genoemde ‘liberale’ elementen incorporeertGa naar eindnoot[24]. Vanuit onze voorgaande analyse van de laatmoderne ontwikkelingen in de zorgsector lijkt het gerechtvaardigd ten aanzien van deze sector van een min of meer gerealiseerd soft utopisme te spreken. Vooraleer meer in detail in te gaan op wat er nu precies zo utopisch is aan de huidige ontwikkelingen in de zorg, is toch een belangrijke opmerking aangewezen. Gekant zijn tegen utopisch denken en handelen is natuurlijk iets helemaal anders dan gekant zijn tegen het streven naar veiligere en betere zorg door het ontwikkelen van nieuwe geneesmiddelen, betere technieken of therapieën, door beter management en organisatie van zorg en zorginstellingen, enzovoort. Helpen in nood veronderstelt juist dat efficiënt ingegrepen wordt en dat de zorg, om dat te kunnen doen, in allerlei opzichten en domeinen vooruitgang boekt. Het is altijd wel mogelijk nog een stap verder te gaan in de verbetering. Maar dat gebeurt gewoonlijk in het besef dat volmaaktheid niet van | |
[pagina 889]
| |
deze wereld is en dat overdreven gefocust zijn op verbetering het tegengestelde effect kan hebben (zoals bij overbezorgdheid van ouders ten aanzien van hun kinderen). Om te kunnen spreken van utopisme in de zorg moet het dus over andere zaken gaan dan over dat soort ‘normale’ ontwikkelingen. Een van de belangrijkste analisten van de utopische mentaliteit is de Hongaarse filosoof Aurel Kolnai. Volgens hem is deze mentaliteit (onder meer) gekenmerkt door: - de onwil/onkunde tot aanvaarding van imperfectie en onzekerheid, - het geloof dat er een sleutel of formule is om overal imperfectie uit te sluiten, - de veronderstelling dat modellen van perfectie overal (in alle domeinen van het leven) kunnen gelden, - de gelijkstelling van praktische beheersing en moraliteit (en de ontkenning van het kwaad)Ga naar eindnoot[25]. De doordringing van de utopische mentaliteit in de zorgsector kunnen we detecteren in het vloeibaar worden van de zorg: zorg wordt een medium dat alle menselijke noden, verlangens en relaties omvat, het wordt de veralgemeende zorg die de algehele beheersing van het menselijk leven wil garanderen, zoals ik in de tweede sectie van dit artikel beschreef. Deze zorg is nauw verbonden met de ontwikkeling van de geneeskunde in de richting van een algemene gezondheids- en gelukskunde. Het technocratische (en niet louter technologische) karakter van de zorg is typisch voor de ontwikkeling in utopische zin. Tegelijk komt de zorg in dienst te staan van de laatmoderne figuur van het vrije, zelfbeschikkende individu, de cliënt van de zorg. De instellingen en beroepen die vroeger met de zorg waren verbonden, worden omgeturnd tot organisaties en professionals in dienst van die veralgemeende zorg die cliënten zich op de zorgmarkt kunnen aanschaffen. Juist zoals er geen grenzen zijn aan de verlangens van de individuen, zijn er geen grenzen aan de uitbreiding van de zorg, die nu ook het instrument wordt voor de realisering van de eigen levensstijl en de identiteit, voor ‘het geluk’Ga naar eindnoot[26]. In een lezing over Kolnai en diens opvattingen over the utopian mind, analyseerde Arnold Burms een paar cruciale kenmerken van de utopische geestGa naar eindnoot[27]. Deze zijn perfect terug te vinden in de laatmoderne ontwikkelingen in de zorgsector die we besproken hebben. Een eerste kenmerk is dat de utopische mentaliteit beheersing nastreeft, niet alleen wanneer het individu te maken krijgt met ongeval en ongeluk (en hulp nodig heeft), maar ook bij de vervulling van die verlangens waarin onbeheersbaarheid een constitutieve rol speeltGa naar eindnoot[28]. Het verlangen naar liefde of erkenning mag die erkenning of liefde niet willen beheersen op straffe niet te krijgen wat men verlangt. Het is als met het verlangen te willen winnen in het spel: het spel naar zijn hand zetten, door manipulatie of bedrog, is het onmogelijk maken te krijgen wat men verlangt: écht te winnen. Er zijn natuurlijk individuen die het niet kunnen laten om te bedriegen: ze kunnen de onbeheersbaarheid niet uithouden; maar zij | |
[pagina 890]
| |
maken het voor zichzelf onmogelijk te krijgen wat ze wensen. Wie wil spelen, maar niet tegen zijn verlies kan, is geen echte speler. De utopische geest is bezeten door ‘winnen’, maar wil tegelijk de onbeheersbaarheid in onze diepste verlangens elimineren. Die geest zet individuen aan het spel te spelen op de wijze van de manipulator. De wereld van de veralgemeende zorg, van het therapeutisch maakbare ‘geluk’ en de therapeutisch nagestreefde empowerment, is het product van de utopische geest die alle onbeheersbaarheid wil uitschakelen. In die wereld is wellicht veel ‘goed gevoel’ aanwezig (het goed gevoel geproduceerd ook door de ‘likes’ die men op allerlei manieren afdwingt), maar geluk is er niet te vinden. In die wereld wordt de gedachte van de Dalai Lama ‘Er is geen weg naar het geluk, geluk is de weg’ zelfs niet meer begrepen. Het woord ‘geluk’ heeft een nieuwe betekenis gekregen; het is Newspeak geworden voor ‘goed gevoel’. Een tweede kenmerk van de utopische geest, dat door Burms besproken wordt, is dat deze geest onbekwaam is het kwaad te denken, het kwaad nog te (h)erkennen. Dat heeft opnieuw met de zucht naar beheersing te maken en met het feit dat in de utopische wereld eigenlijk niets op zichzelf waardevol is. Ook dit kenmerk is duidelijk aanwezig in de laatmoderne wereld van de veralgemeende ‘gezondheidskunde’. Zoals al vermeld in de vorige sectie, is daar wel een ethiek aanwezig, maar het is een smalle, principalistische, en uiteindelijk consequentialistische ethiek. Dat is een ethiek die het kader garandeert (via de principes van autonomie en niet-schaden) waarbinnen individuen hun eigen subjectieve versie van ‘het goede’ kunnen nastreven. Dat goede is uiteindelijk gereduceerd tot levenskwaliteit, een minimax van zo weinig mogelijk onaangename en zoveel mogelijk aangename ervaringen (‘geluk’)Ga naar eindnoot[29]. In een dergelijk ethisch denken is er effectief geen plaats meer voor het kwaad als het radicaal onaanvaardbare, dat wil zeggen: een kwaad dat kwaad is, ook al zou daarbij niemand in zijn of haar gevoelens gekwetst worden (zoals het kwaad van het onteren van dode lichamen of graven, het misbruiken van onbewuste slachtoffers of kinderen, het elimineren van levens zonder ‘levenskwaliteit’, enzovoort). Het kwade wordt nu onschadelijk gemaakt door het te zien als niet meer dan de obsessies van ouderwetse taboes, resten van een primitieve mentaliteit en haar emotionele afkeer, helaas nog aanwezig bij sommige individuen. De combinatie van consequentialistische ethiek en technischwetenschappelijk georganiseerde geneeskunde kan enkel de echte ethische problemen miskennen en de ethische sensibiliteit ondermijnenGa naar eindnoot[30]. Lichamen en lichaamsonderdelen, seksualiteit, vruchtbaarheid en relaties, leven en dood, het worden allemaal beheersbare en verhandelbare waren waarbij men zich in de beheersing en de verhandeling ervan van geen (echt) kwaad bewust is. | |
[pagina 891]
| |
De Pools-Britse filosoof Leszek Kolakowski, nauw vertrouwd met het totalitaire, maar ook het softe utopisme, waarschuwde al lang geleden voor het moderne onbegrip tegenover het sacrale dat zich in taboes laat beseffen (bijvoorbeeld de sacraliteit van het menselijk lichaam): Wanneer de cultuur de zin voor het sacrale verliest, verliest ze alle zin. Met het verdwijnen van het sacrale, dat grenzen oplegde aan het streven naar perfectie in het profane, ontstaat een van de gevaarlijkste illusies van onze beschaving - de illusie dat er geen grenzen zijn aan de veranderingen die het menselijk leven kan ondergaan, dat een menselijke samenleving een ‘in principe’ eindeloos flexibele zaak is en dat het negeren van deze flexibiliteit en vervolmaakbaarheid neerkomt op het negeren van alle menselijke autonomie en van de mens zelf.Ga naar eindnoot[31] Hier is wat hij te zeggen heeft over taboes: Wanneer ik probeer de gevaarlijkste kenmerken van de moderniteit te formuleren, heb ik de neiging mijn vrees in één frase uit te drukken: het verdwijnen van taboes [...]. Het taboe aangaande het respect voor dode lichamen lijkt met uitsterven bedreigd, en hoewel de techniek van orgaantransplantatie vele levens heeft gered en er ongetwijfeld nog vele zal redden, vind ik het toch moeilijk geen sympathie te voelen voor mensen die met afschuw een wereld anticiperen waarin dode lichamen niets meer zullen zijn dan opslagplaatsen van onderdelen voor de levenden of grondstof voor industriële doeleinden; misschien zijn respect voor de doden en voor de levenden - en voor het leven zelf - onlosmakelijk met elkaar verbonden. Diverse soorten traditionele menselijke banden die gemeenschapsleven mogelijk maken [...] zullen waarschijnlijk niet overleven zonder het taboesysteem, en het is wellicht beter in de validiteit van zelfs ogenschijnlijk dwaze taboes te geloven, dan ze integraal te laten verdwijnen. In de mate waarin rationaliteit en rationalisering de aanwezigheid van taboes in onze beschaving bedreigen, ondermijnen zij onze bekwaamheid tot overleven.Ga naar eindnoot[32] | |
Strijd tegen windmolens?Allerlei inzichten en noties behorend tot de soft utopische mentaliteit zijn nu gemeengoed, common sense, geworden. Het lijkt wel alsof de Newspeak van levenskwaliteit, geluk, empowerment, enzovoort, er altijd geweest is. Dat de notie geluk ooit een andere betekenis heeft gehad, wordt zelfs niet meer beseft, laat staan dat ze wordt begrepen. Het World Book of Happiness werd door de vorige Europese president een tijd geleden aan de wereldleiders op een van hun vergaderingen cadeau ge- | |
[pagina 892]
| |
daan (ik veronderstel dat dit niet als grap was bedoeld). Ministers bezig met zorg, zorgorganisaties (als de CM, maar - zo neem ik aan - ook andere), hele beroepsgroepen (dokters en verpleegkundigen), de cliënten zelf, lijken zich niet bewust van de nieuwe mentaliteit of halen er zelfs hun ‘inspiratie’ uit. Heeft hiertegen ingaan echter wel zin? Heeft het enige zin zich van de eigen tijd te distantiëren, ook al is die tijd gekenmerkt door soft utopisme? Misschien moeten we ons gewoon neerleggen bij de manier waarop mensen nu rouwen en meer in het algemeen denken over ziekte, gezondheid en geluk? Trouwens, het paternalisme van vroeger met zijn betutteling, schijnheiligheid en machtsmisbruik was toch ook niet alles? Wie wil daar nu naar terug? Maar, al is er geen weg terug, waarom zou men de utopische mentaliteit dan niet analyseren en haar ‘contradicties’ blootleggen, zeker wanneer ze de meest fundamentele domeinen van het menselijk leven zoals zorg, onderwijs en intieme relaties aantast? Op de eerste plaats vormt zo'n analyse een interessante intellectuele bezigheid. De utopische mentaliteit heeft, zoals elke mentaliteit, contradictoir of niet, een invloed op het individuele en maatschappelijke leven. Ze heeft een symbolische effectiviteit; ze opereert via haar noties en beelden, en via de houdingen en beslissingen die ze vooronderstelt en meebrengt. De analyse van de mentaliteit kan en moet verbonden worden met ‘praktische’, ethisch-maatschappelijke vragen; ook dat is interessant en tegelijk van groot belang. Contradicties of illusies blootleggen, leidt echter niet noodzakelijk tot verandering. De valsspeler weet dat hij het spel bederft en daarmee niet krijgt wat hij wil. Dat betekent niet noodzakelijk dat hij niet vals zal (blijven) spelen. Maar moet niet minstens één herinnering levendig blijven van wat echt spelen is (het ‘spel’ van het geluk via relaties, via erkenning), wil valsspelen überhaupt mogelijk blijven? En misschien ervaren individuen meer en meer de nadelen van het systeem (met zijn nadruk op empowerment, activisme, concurrentie, enzovoort); misschien worden ze, zoals Kolakowski, geconfronteerd met de gevolgen van de afschaffing van taboes, of beseffen ze de onhoudbaarheid van de nieuwe verlangeneconomie? Hoe dan ook is er duidelijk een malaise voelbaar in de laatmoderne zorgsectorGa naar eindnoot[33]. Malaise en bewustwording zijn evenmin op zich voldoende om een ommekeer te verwezenlijken; wel eventueel om weerstandsnesten te doen ontstaan. We weten dat een gerealiseerde utopie langdurig kan blijven bestaan, ook al is ze van binnen uitgehold door de leegte van de slogans en de bureaucratieGa naar eindnoot[34]. Maar dat ontslaat ons niet om na te denken en ‘te doen wat we moeten doen’ op de plaats en in de omstandigheden waarin wij leven. Hoop is de ware ‘utopische’ houding: ze put haar kracht niet uit de illusie van een perfecte wereld, maar uit de noodzaak van bescherming | |
[pagina 893]
| |
van het kwetsbare, vooral tegen onaanvaardbaar kwaad, zeker wanneer dit zich voordoet als goed. Ze houdt vol ook al is er geen licht te zien aan het einde van de tunnel; ze kijkt uit naar een nieuw begin, ook al zal dat zelf weer, in zijn onvolmaaktheid, ooit verlossing nodig hebben. Ziedaar een deugd, ‘la petite fille espérance’, die echt verwonderlijk is, zoals Charles Péguy dichtte. Hij voegde eraan toe dat men de hoop niet uit zichzelf kan hebben: als ze er is, kan ze alleen geschonken zijn als een genade. Ze veronderstelt - zo zegt Péguy verder - dat men geluk kent. Het gaat dan wel om het geluk dat zelf een soort van genade isGa naar eindnoot[35]. Het ‘geluk’ van de gerealiseerde utopie kan uiteindelijk alleen tot wanhoop leiden, of tot een poging er toch aan te ontsnappenGa naar eindnoot[36]. |
|