| |
| |
| |
Sus Van Elzen
Bij de dood van Simon Leys
Het werk van de sinoloog
Hij had een klein, precies handschrift zoals je dat nodig hebt om goede Chinese karakters te schrijven. Hij vertaalde Confucius in het Frans, en daarna vertaalde hij hem opnieuw, in het Engels. Hij was, zei hij, minder ontevreden over zijn Engelse vertaling dan over de Franse. Het werk van de sinoloog bestaat erin de onoverzienbare Chinese literatuur, de onmeetbare Chinese beschaving, de hele Chinese wereld voor buitenstaanders toegankelijk en begaanbaar te maken. Voordien had hij al Shen Fu vertaald, ‘Six récits au fil inconstant des jours’, een relaas uit de achttiende eeuw over familieperikelen in het dagelijks leven van een kleine literaat, mooi en van een onpeilbare droefheid. En omdat hij een schilderijengek was had hij ook Shitao vertaald, als ‘Les propos sur la peinture du Moine Citrouille-Amère’. Shitao (waarschijnlijk 1641-1707) was een van de grootste schilders van de Qing-dynastie. Zijn traktaat over de schilderkunst (1705), geschreven aan het einde van zijn leven, graaft naar de essentie van de Chinese schilderkunst, en komt over als een half-mystieke tekst, zoals er in de klassieke Chinese schilderkunst uiteindelijk heel wat half-mystieke trekken zitten.
Pierre Ryckmans, zo heette hij, wilde eigenlijk kunstschilder worden, maar hoewel hij daar ook les voor volgde, stak de universiteit - en dus eigenlijk zijn behoorlijk gewichtige familie - daar een stokje voor. Geboren in Ukkel (28 september 1935) in een familie die uit Antwerpen en Mechelen afkomstig was, met oom Pierre Ryckmans die gouverneur generaal van Congo was en een andere oom, zijn peetoom, die hoogle- | |
| |
raar in Leuven was, een autoriteit op het gebied van de Arabische epigrafie, grootvader Alfons, schepen in Antwerpen geweest en daarna voorzitter van de senaat, zal de jongen morele verplichtingen gehad hebben. Die details heb ik te danken aan Philippe Paquet, zijn vriend en biograaf, want voor de meesten van ons, die van een afstand met China bezig waren, was Simon Leys eerder een spookachtige figuur, met mistflarden zoniet met zwaveldampen, en met legenden omhuld.
Maar er bestaan geen duurzame geheimen meer. Pierre liep middelbare school op het Kardinaal Mercier College in Eigenbrakel waar hij, altijd volgens Paquet, zijn onwankelbare katholieke geloof ingeprent kreeg. Daarna (in 1953) ging hij in Leuven studeren, rechten zoals het hoorde voor de familie, zegt Paquet, en kunstgeschiedenis, omdat hem dat interesseerde. Men zal zich herinneren dat het in Leuven in de jaren vijftig nog perfect mogelijk en normaal was om in het Frans te studeren, en dat zal zijn wat Pierre deed. Hij was een echte Franstalige Belg, al weet ik dat hij er op latere leeftijd spijt van zou krijgen dat hij zijn Nederlands vergeten was.
Dit brengt ons in het jaar 1955, het jaar waarin Pierre Ryckmans totaal onverwachts wordt gevraagd om mee te gaan met een Belgische jeugddelegatie die in China is uitgenodigd. Natuurlijk gaat hij mee. De trip is kort en de delegatie wordt stevig in het gareel gehouden, maar Pierre krijgt toch genoeg te horen en te zien om door China betoverd te worden.
In 1955 was de Chinese Volksrepubliek - het China van Mao Zedong - goed vijf jaar oud. Het land was aan het herstellen van de rampen van oorlog en burgeroorlog, maar voorlopig ging, binnen de parameters van het toenmalige maoïsme, alles goed. De grote catastrofes van het regime die uitgelokt zouden worden door de fratsen van Mao, moesten nog komen. De ‘Grote Sprong Voorwaarts’ in 1958 en 1959; de grote hongersnood die er het gevolg van was in 1959-1960; de Culturele Revolutie in 1966. Nu terugkijken op die vroege jaren vijftig, in aquarellen, oude fotootjes, en luisteren naar oude Chinezen, geeft een indruk van vrolijke jaren, euforie. Zeker was het regime van alles aan het uitvreten, maar dat kon, onder het Chinese volk, de pret nog niet drukken. Dàt zou pas gebeuren na de campagne ‘Laat honderd bloemen bloeien’, in 1956-1957, toen intellectuelen en andere onderlegde Chinezen werden uitgenodigd om in alle vrijheid marxisme, partij en regime te bekritiseren. Marxisme, partij en regime waren immers groot en sterk genoeg om tegen een stootje te kunnen en kritiek niet te vrezen. Zoals gezegd, het waren euforische zij het toch al dictatoriale jaren, er was veel kritiek en dit leek een eerlijke gelegenheid om hem te uiten.
Het was een val, zouden sommigen schrijven, opgezet om er de intellectuelen mee uit te roeien. Meer dan vijftig jaar later zouden andere
| |
| |
waarnemers er nog niet uit zijn: het brein hier achter was Mao Zedong, wat was zijn bedoeling geweest? Tot hiertoe had hij het, met alle wreedheid en meedogenloosheid van het nieuwe regime, niet zo slecht gedaan. Wat was er dan aan de hand? Misschien had hij verwacht niets dan lof te oogsten, en was het resultaat een bittere pil? Wat het ook was, toen de resultaten met hun bergen kritiek binnen waren, begon de grote zuivering.
Maar toen was Pierre Ryckmans al terug in Leuven. Het beeld van China dat hij had meegekregen was dat van 1955, het euforische beeld, en met zijn schildersoog had hij, voorbij de ‘verwezenlijkingen van het socialisme’, een stuk cultuur van het duizendjarige China gezien, het Middelste Rijk waar de culturele kaalslag van de Culturele Revolutie nog niet overheen gegaan was. Hij was meteen verkocht en ingepakt, en het was voor hem voortaan onmogelijk niet terstond Chinees te gaan leren.
Maar dat was gauwer gezegd dan gedaan. Veel mogelijkheden om Chinees te leren waren er toen niet in België, en helemaal geen om het écht te leren. Dus vertrok Pierre Ryckmans, toen zijn universitaire studie was afgerond, naar Taiwan met een studiebeurs van het regime van Chiang Kai-shek aldaar.
Taiwan heette in België toen nog Formosa; het was een eiland waar Vlaamse missionarissen naartoe trokken. Het was het bastion van Guomintang-China, waar zowat alles naartoe gevlucht was wat in maoïstisch China vervolgd werd. Missionarissen die Pierre in de loop der jaren zeker zou leren kennen in onder meer het Ricci-instituut - maar ook de traditionele Chinese kunst en cultuur. Chiang Kai-shek had bij zijn vlucht uit Peking treinladingen kunstschatten meegenomen; die bevonden zich nu in het National Palace Museum in Taipei. Ook de leraars en de kunstenaars waren meegegaan. Daar in de Taiwanese hoofdstad Taipei zat Pierre Ryckmans in de schatkamer van de Chinese beschaving, tussen de klassieke Chinese schilderijen. Daar leerde hij ook juffrouw Chang Hanfang kennen, met wie hij zou trouwen en vier zonen zou krijgen.
Na Taiwan kwam Singapore, en dan Hong Kong. De Britse kroonkolonie was een lichtend baken in de regio waar radicaal rechtse dictaturen een waardig tegenwicht trachtten te vormen tegen ‘Rood China’. Ze hadden één voordeel voor sinologen, deze bijna fascistische kleine staatjes: zij boden ‘vensters’ op de Volksrepubliek, al was daar eind jaren vijftig, begin jaren zestig in Europa buiten de gespecialiseerde cenakels weinig van bekend. China was nog niet in de mode, ook niet bij studenten, maar in Taipei en in Hong Kong werden de Chinese media - kranten, radio-uitzendingen - van het vasteland gevolgd en ontcijferd, dit in het bredere kader van de Koude Oorlog, maar meteen een goede oefening voor een aankomende sinoloog.
| |
| |
In Hong Kong was dit, onder meer, wat Pierre deed. En zo werd hij Simon Leys.
Simon Leys © Maria Fialho
In 1966 lanceerde Mao Zedong, in het nauw gedreven door de oppositie binnen de regering en de partijtop over de faliekant desastreuze gevolgen van zijn Grote Sprong Voorwaarts, de Grote Proletarische Culturele Revolutie, die officieel tot 1976 zou duren en in werkelijkheid wellicht tot in 1979. Zoals Simon Leys tot grote ontzetting van menigeen zou schrijven: ‘De “Culturele Revolutie”, die alleen in naam revolutionair was, en cultureel slechts in het aanvankelijke tactische voorwendsel, was een strijd om de macht die aan de top gevoerd werd tussen een handvol individuen, achter het rookgordijn van een fictieve massabeweging’. Het was een kleine burgeroorlog, het was een tien jaar durende culturele catastrofe waar de Volksrepubliek eigenlijk nog steeds niet bovenop is.
Het was door een al dan niet georkestreerde samenloop van omstandigheden dat in diezelfde jaren 1964-1966 in West-Europa maoïstische groepjes ontstonden - vooral onder studenten - die met steun uit Peking de goede boodschap van de Volksrepubliek verspreidden, en met name propaganda maakten voor de Culturele Revolutie en het bovenmenselijke leiderschap van de Grote Roerganger, de haast vergoddelijkte Mao Zedong. Het kleine Rode Boekje met citaten van de Voorzitter werd in tal van Europese talen vertaald en - klein en rood - uitgegeven en verspreid. Het was een bijna onleesbare boodschap, gedragen door oncontroleerbare informatie, en het ging er in als koek. Daarbij kwam het moment: in de westerse wereld waren de rebelse jaren zestig begonnen - daarin kregen de gemakkelijk hanteerbare maoïstische noties een aandacht en invloed bij de rebellerende jeugd die ze in andere omstandigheden vast niet zo vlot gekregen zouden hebben. Kortom, al gauw was half Europees links maoïstisch gedraaid, en de andere helft keek ernaar met belangstelling. Overal werden ‘kleine rode boekjes’ gemaakt. En Mao, ofschoon men hem moeilijk kan verdenken van interesse in de Europese publieke opinie, begon politieke toeristen binnen te laten in zijn tot dan toe behoorlijk hermetisch gesloten rijk. Studenten, behalve uitgenodigd in het kader van hun maoïstisch engagement, konden die reis doorgaans niet betalen; gelauwerde intellectuelen, politici, konden dat wel. Veel van hen, en niet de minsten, schreven er, weer thuis na
| |
| |
zeven tot veertien dagen Chinareis, onmiddellijk een boek over. Het was als een reis naar de achterkant van de maan, en wie ging hen tegenspreken?
Gaf niet, Pierre had hen al tegengesproken.
In Hong Kong had hij, op basis van wat hij bij elkaar sprokkelde uit de Chinese pers en uit wat hij opving in gesprekken met vluchtelingen, voor het Belgisch consulaat een veertiendaags rapport over de Culturele Revolutie samengesteld. Gebundeld werd dat, in 1971, Les Habits neufs du Président Mao. Het had een kassei in de kikkerpoel moeten zijn, maar de boodschap die het boek bracht - en het was niet in een bijzonder appetijtelijke stijl geschreven - was blijkbaar te vreemd, te ver weg van de consensus over China en de algemene atmosfeer rond Mao Zedong en de Culturele Revolutie, en, vooral misschien, te rijk aan echt Chinese namen en details, zodat het haast niet opgemerkt werd, tenzij om de auteur ervan af te schrijven als CIA-figuur. Pierre Ryckmans had zich laten overhalen - door René Viénet, een jonge Franse sinoloog - om zijn kroniek als boek te publiceren, maar aangezien hij niet onmiddellijk op de zwarte lijst van de Volksrepubliek wilde komen - en zijn toegang tot het Chinese vasteland niet afgesneden wilde zien - had hij zich het pseudoniem ‘Simon Leys’ aangemeten.
Leys, dat heeft hij ook zelf wel verteld, vanwege de roman René Leys van Victor Segalen, over een jongeman in China - maar ook wel vanwege de Antwerpse schilder Henri Leys. En Simon, omdat Petrus natuurlijk eigenlijk Simon heette. Daarmee was de half Vlaamse, half Franse belgitude van de kunst- en China-minnende Pierre Ryckmans als in een Chinees naamstempel samengeperst.
Het boek was nog maar net verschenen toen Pierre een voorstel kreeg dat hij niet kon weigeren: België heropende zijn ambassade in Peking, en Pierre kon daar cultureel attaché worden. Hij deed het, uiteraard, met geestdrift, zes maanden lang. Het leverde de stof en de avonturen in maoïstisch China voor zijn tweede boek, Ombres Chinoises (1974). Dat was géén bundeling van notities, het was een echt boek en Simon Leys had er zijn literaire stijl in gevonden. Het is een boek dat, veertig jaar na verschijnen, nog steeds bol staat van actueel blijvende informatie over China en de Chinese cultuur. En over wat verwoest werd - en dàt zou de rode draad worden in de geschriften van Simon Leys - willens en wetens of door achteloosheid, onder auspiciën van het maoïstisch regime.
Daarmee kreeg Simon Leys van China-liefhebbers en Mao-aanbidders eindelijk volop de aandacht die hij vroeg. China was immers in de mode geraakt. Henry Kissinger was in 1971 discreet, en VS-president Richard Nixon in 1972 met pomp en circumstance, in Peking bij Mao op bezoek gegaan en de wereld had begrepen dat hier het einde van de
| |
| |
Vietnamese oorlog voorbereid werd en niet alleen dat. De Chinezen hadden hun op een kier staande deur wat verder open gezet (dit alles, achteraf gezien, terwijl hun land in de chaos van een moordende Culturele Revolutie verkeerde). De Franse politicus Alain Peyrefitte ging op reis naar China en schreef een boek in twee delen met een aan zijn eigen keizer, Napoleon, ontleende titel: Quand la Chine s'éveillera, le monde tremblera (1973). Niets dan lof over het Middelste Rijk. De Italiaanse politica Maria Antonietta Macciocchi ging naar China en schreef er twee boeken over: De la Chine (1971) en Deux mille ans de bonheur (1983).
Franse ecologisten gingen naar China en Belgische politici en de redactie van het literaire tijdschrift Tel Quel, met Philippe Sollers en Roland Barthes. En iedereen stond vol bewondering voor de Grote Roerganger Mao. En ene Simon Leys beweerde het tegenovergestelde? Wie was die Simon Leys helemaal?
Dat was iemand die had durven zeggen dat de keizer geen kleren aanhad. Jaren later, ik meen toen zijn Essais sur la Chine in één boekdeel samengebracht uitkwamen in de reeks ‘Bouquins’ zou hij in een interview zeggen dat hij geluk had gehad: ‘Want wat gebeurt er normaal met een jongetje dat roept dat de keizer naakt loopt? Die kan een draai om zijn oren krijgen, op z'n minst. Ik ben er nog goed vanaf gekomen’.
Er waren toen, zeg maar, twee soorten sinologen. Sinologie, een op de uitgestrektheid van de Chinese taal en beschaving toegespitste discipline, werd bedreven op zeer kleine schaal in vaak benepen seminarietjes aan lang niet alle universiteiten. Het was een kleine familie en de meeste sinologen beweerden van elkaar dat ze geen Chinees konden. Zodoende kon men aan één kant sinologen onderscheiden die hoopten ooit in of met de Volksrepubliek te kunnen werken, en ervoor oppasten zich kritisch op te stellen tegenover Mao en zijn regime. Aan de andere kant waren er - enkelen - die gewonnen waren voor de Culturele Revolutie, en vrolijk mee die kant uit stapten. Het politieke klimaat aan veel West-Europese universiteiten werkte dat ook in de hand. Geen van beide variëteiten wilde met iemand als Simon Leys samen gezien worden: het besmettingsgevaar leek al te groot.
Een derde variëteit sinologen was er ook wel, mensen die zich zonder politieke bedenkingen met hun vak bezig hielden, maar zelfs zij hadden het moeilijk met de politiek (en met de diensten van de respectieve Chinese ambassades), en ze waren schaars, zeker in België, waar daar ook geen belangstelling voor bestond.
Maar in Australië was die interesse er wèl, en Pierre Ryckmans kreeg een aanbod om Chinees te gaan doceren aan de Australian National University (ANU) in Canberra en later in Sydney. Daar zou hij zijn werk als sinoloog voortzetten, tot aan zijn vervroegd pensioen in 1994. Australië ligt, zij het niet in kilometers, door zijn plaats in de Stille Oceaan
| |
| |
een stuk dichter bij China dan Europa. Het maakt eigenlijk al een beetje deel uit van de Chinese wereld. Pierre Ryckmans kreeg er onder meer Kevin Rudd, de latere premier, onder zijn studenten, en verwierf er zich de reputatie die hij verdiende, in de confuciaanse betekenis van het woord, een junzi te zijn, ‘een hoogstaand mens’, een heer. Een heer, wil dat zeggen, die de waarheid sprak en opkwam voor mensen die hij hoogachtte. Een heer die niet beschroomd was om wat heibel te maken.
Dat deed hij - zal ik zeggen - met liefde? Eerder met een onblusbare woede, tegen de Europese intelligentsia die zich door Mao Zedong op sleeptouw liet nemen. Zij waren er een week geweest en schreven er boeken over? Ze kenden geen woord Chinees, zei Simon Leys, hun boeken waren onwaar en gebazel, en zoals het normaal is dat aan een perenboom peren groeien, is het normaal dat stommelingen stupiditeiten schrijven - ‘maar ik heb dagelijks de lijken in de rivier voorbij zien drijven, en dit idyllische relaas van de Culturele Revolutie kan ik niet aanvaarden’. Hij was verschrikkelijk.
En toen alle would-be maoïstische intellectuelen - of het scheelde niet veel - tot zwijgen gebracht waren, zij het misschien niet zozeer door de beschietingen van Simon Leys als wel door de opening van de Volksrepubliek naar de wereld onder Deng Xiaoping, kon hij rustig verder schrijven over wat hem wèl interesseerde: de Chinese beschaving die onder de knoet van Mao Zedong en zijn medestanders zozeer te lijden had gehad dat men zich met recht kon afvragen of Mao ze niet finaal vernietigd had zoals hij van zins geweest was.
De essaybundels over China die volgden - Images brisées (1976), La forêt en feu (1983), L'humeur, l'honneur, l'horreur (1991) - bleven wel over politiek gaan, maar ze waren in zoverre gemengd dat de culturele, literaire en artistieke onderwerpen er stilaan de overhand in kregen.
In zijn voorwoord bij La forêt en feu schreef hij: ‘Deze bundel bevat enkele perspectieven over de waarden van de klassieke Chinese cultuur. Door, op deze manier, te suggereren wat het woud, vóór de brand, kon betekenen voor wie het geluk had het te frequenteren, hoop ik de lezer een beter begrip bij te brengen voor de diepere motieven van wat hem anders wel zou kunnen voorkomen als een even ijdele als koppige druktemakerij’.
Pierre Ryckmans bleef er wel van overtuigd dat de ongelukkige Volksrepubliek geregeerd werd door een maffia van mediocriteiten, maar langzamerhand was hij er te ver van afgedreven (als een zeilboot, en hij wist wat dat wilde zeggen, hartstochtelijke zeiler die hij was) om er nog over te kunnen spreken met de precisie die praten voor hem vereiste. Het werd moeilijk, indien niet nagenoeg onmogelijk, hem in een interview nog over Chinese politiek te doen praten. Hij sprak liever over schilderijen.
| |
| |
Pas later kwam daar de literatuur bij. De Franse literatuur, uiteraard, en de Belgische, want hij bleef een Belg. Maar ook de Engelse en de Amerikaanse. Essays over Simenon, Balzac en Malraux, Gide, Victor Hugo, maar ook Cervantes, Chesterton, Lawrence, Orwell (een monografie apart), Richard Henry Dana en Robert Stevenson. Hij begreep niet hoe ‘cette espèce de boutiquier belge sans culture et sans idées’ het onvergetelijke werk van Simenon kon schrijven. Hij had het over de paradox dat Balzac niet kon schrijven en, toch de grootste Franse romancier van alle tijden werd, en over de onuitstaanbaarheid van Gide. Over ‘la belgitude de Henri Michaux’ - die maar boven alles bleef uitsteken zolang hij een Belg bleef, dat wil zeggen, vond Simon Leys, zolang hij zichzelf niet serieus nam. En over André Malraux die een charlatan was maar toch heel Frankrijk wist in te pakken. Hij schreef zelfs één roman, een lichtvoetig amuserend boek getiteld La mort de Napoléon (1986), waarvoor hij jaren later (1999) in België de Prix Littéraire Emile Bernheim voor Franse literatuur kreeg. Het was daar dat ik hem in levenden lijve ontmoette, en in plaats van een draak uit Canberra een bescheiden en uiterst beminnelijk man trof, die liever over schilderijen sprak dan over Chinese politiek, en die mij later - te laat - zou uitnodigen om met hem de kangoeroes in zijn achtertuin te bezoeken.
Hij koesterde een koppige trouw aan een garde van katholieke schrijvers ook als die mettertijd minder evident geworden waren als, laat ons zeggen, publiekstrekkers. Gilbert K. Chesterton, Hilaire Belloc, Evelyn Waugh. Maar pater Damiaan en moeder Teresa bleven zijn grote helden, daar stond hij voor op, en toen Christopher Hitchens het in zijn hoofd haalde om moeder Teresa aan te vallen, kreeg hij heel Simon Leys over zich heen.
En als China riep... Liu Xiaobo ondertekende een dissidente tekst en werd, voor niet méér dan dat, voor onbepaalde tijd in de gevangenis gezet, kreeg een pseudo-proces met alles erop en eraan - valse beschuldigingen, lastercampagnes, chantage van zijn familie - dus toen een bundeling van zijn geschriften werd uitgegeven, verscheen een artikel over hem van Simon Leys in de New York Review of Books.
Dat was ‘He told the truth about China's tyranny’, een veramerikaansing misschien van de Franse titel Anatomie d'une ‘dictature post-totalitaire’, die mij dichter bij de stijl van Simon Leys lijkt en in zijn laatste bundel, Le Studio de l'inutilité, verscheen. Daar gaat het over de voortgaande hersenspoeling van het Chinese volk, die Liu Xiaobo wanhopig maakt, en de vuistregel dat het enige wat in deze dagen nog de aandacht van Chinese jongeren (en ouderen) kan trekken, geld en glamour is, terwijl niemand zich het bloedbad bij Tiananmen nog herinnert, laat staan oppositie zou willen beginnen voeren tegen een regime dat alle bewustzijn wil nivelleren naar het niveau van de Renmin Ribao of ‘Volkskrant’,
| |
| |
of voor de bezoekers de China Daily. Dat dit overdreven is, want dat zeker oudere maar toch ook sommige jongere Chinezen wèl belangstelling hebben voor wat er is gebeurd in die trieste tijden, en dat al die zwijgende grootmoeders aan wie niemand doorgaans iets vraagt niets vergeten zijn, maar dat men hierover inderdaad niet spreekt, doet niets af aan de essentie van de boodschap: een man die rechtstaat en hardop de waarheid spreekt over het regime, wordt in China een kopje kleiner gemaakt. Maar er zijn in China nog steeds zulke mannen, dat is dan het goede nieuws.
Liever was ik vergeten het te vermelden, maar toen Pierre Ryckmans in december 2006 in frontaal conflict kwam met een staat en regering, was dat niet met de Chinese Volksrepubliek, maar met België. Door een stommiteit van de Belgische consul in Canberra werden de Belgische paspoorten van de in Hong Kong geboren tweeling Marc en Louis Ryckmans niet vernieuwd, en zouden zij daardoor hun Belgische nationaliteit verliezen. Aandringen bleek niet te helpen, en toen vader Ryckmans de stiletto-pen van Simon Leys ter hand nam om het Belgische ministerie van Buitenlandse Zaken aan te pakken, werd het een open oorlog. Het was een wonderlijk schouwspel - dat helaas jaren zou aanslepen - te zien hoe ambtenaren en diplomaten van de Belgische bureaucratie de rangen sloten en een front vormden tegen deze rebelse pennenvoerder, en hoe geruchten en verdachtmakerijen over de zonen in kwestie als paddenstoelen uit de grond sprongen. Zelf schreef hij me in een brief: ‘...een arbitraire bureaucratie die wetten schendt en de burgers treitert zonder ze enige rekenschap te geven... Zeggen dat ik dacht dat die fenomenen alleen in het China van Mao bestonden! Ik had me nooit ingebeeld dat ik daar op mijn ouwe dag nog eens mee geconfronteerd zou worden in mijn eigen land, nochtans een democratie, en een rechtsstaat...’. In 2013 won de familie Ryckmans het proces dat zij aangespannen hadden tegen de Belgische staat.
De paar boeken van Simon Leys die in het Nederlands vertaald werden, zijn al lang uitverkocht of in de ramsj gegaan. Zijn afzonderlijke artikelen verschenen niet in België maar wel in Le Monde, Le Magazine Littéraire en The New York Review of Books.
De eerste vijf boeken over China verschenen in 1998 gebundeld in de reeks Bouquins van uitgeverij Robert Laffont als ‘Essays sur la Chine’.
De biografie van Pierre Ryckmans/Simon Leys van Philippe Paquet verschijnt dit voorjaar.
|
|