Streven. Jaargang 73
(2006)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 560]
| |||||||
Herman Simissen
| |||||||
[pagina 561]
| |||||||
bereidheid in Isis aandacht te besteden aan dit onderwerp. Hierop zagen de initiatiefnemers tot het overleg nog maar één alternatief: het oprichten van een eigen genootschap. De History of Science Society zagen zij als de organisatie die inhoudelijk de meeste verwantschap vertoonde met wat hen voor ogen stond - samenwerking met een andere organisatie lag nog minder voor de hand. Daarom besloten zij tot de oprichting van de Society for the History of Technology, die in 1958 werd gevormd, met als doelstelling het stimuleren van de historische bestudering van de techniek, in relatie tot politiek, economie, arbeid, het zakenleven, de natuurlijke omgeving, openbaar beleid, wetenschap en kunst. De Society for the History of Technology publiceert sinds 1959 een eigen tijdschrift, Technology and Culture, dat zich heeft ontwikkeld tot het meest gezaghebbende blad over de geschiedenis van de techniek, niet alleen in de Verenigde Staten, maar in de hele westerse wereld. Hoofdredacteur van Technology and Culture is sinds 1995 de Amerikaanse jezuïet John M. Staudenmaier (1939), hoogleraar in de geschiedenis aan de universiteit van Detroit Mercy. Sedert het verschijnen van zijn boek Technology's Storytellers. Reweaving the human fabric (1985) - gebaseerd op de dissertatie Design and ambience: Historians and technology, 1958-1977, waarop hij in 1980 promoveerde aan de universiteit van Pennsylvania - geldt Staudenmaier als de belangrijkste ‘ideoloog’ van de Society for the History of Technology, en als een van de voormannen van de geschiedenis van de techniek, niet alleen in de Verenigde Staten, maar ook daarbuiten. Hij vertegenwoordigt een bepaalde visie op de techniekgeschiedenis, die zich enerzijds kenmerkt door grote aandacht voor de culturele en maatschappelijke context waarin de techniek zich ontwikkelt, en anderzijds door een uiterst kritische houding tegenover het gangbare beeld dat van de techniek bestaat. Met name het verband dat veelal onwillekeurig wordt gelegd tussen techniek en vooruitgang wordt door Staudenmaier aangevochten. | |||||||
De lessen van Pine RidgeDe visie van Staudenmaier op de geschiedenis van de techniek kan, zoals hij schrijft in de inleiding van Technology's Storytellers, niet los worden gezien van zijn ervaringen in Pine Ridge, South Dakota. Pine Ridge Reservation is het thuisland van de Oglala Lakota, die deel uitmaken van de Great Sioux Nation. Vanaf het midden van de negentiende eeuw waren er herhaaldelijk vijandelijkheden tussen de Lakota, die hun land wilden beschermen, en de regering van de Verenigde Staten, die haar gezag over alle gebieden binnen de landsgrenzen wilde vestigen. Keer op keer werden vredesverdragen tussen de strijdende partijen gesloten, die vervolgens weer werden geschonden. Uiteindelijk werd de Oglala | |||||||
[pagina 562]
| |||||||
Lakota in 1878 Pine Ridge Reservation toegewezen als plaats om zich te vestigen. Pine Ridge is een van de meest bekende indianenreservaten in de Verenigde Staten. Het ontleent die bekendheid aan twee gebeurtenissen. In 1890 werd bij Wounded Knee Creek door de Zevende Cavalerie een slachting aangericht onder de Lakota-bevolking, waarbij minstens driehonderd slachtoffers vielen. Het nabijgelegen gehucht Wounded Knee werd in 1973 bezet door gewapende vertegenwoordigers van de American Indian Movement, als protest tegen de behandeling van de Indianen door de federale overheid. Pine Ridge Reservation geldt tegenwoordig als een van de armste en meest achtergebleven gebieden van de Verenigde Staten. De jezuïeten hebben al sinds 1888 een missie in Pine Ridge. Zij kwamen daar op uitnodiging van het legendarische opperhoofd Rode Wolk, die een hoge dunk van de orde had - enerzijds vanwege de nadruk die de jezuïeten legden op onderwijs, anderzijds omdat zij de inheemse bevolkingsgroepen die zij onderwezen grote vrijheid lieten. Juist daarom vroeg Rode Wolk de ‘Sina Sapa’ (zwartrokken, naar de soutanes die zij droegen), zoals hij hen noemde, een school te stichten in Pine Ridge, ‘opdat onze kinderen net zo wijs zullen zijn als de kinderen van de blanke’. Rode Wolk zag in dat de traditionele manier van leven van de Amerikaanse Indianen niet zou blijven voortbestaan, en dat de jonge generaties van zijn volk onderwijs nodig hadden om zich zowel in de wereld van de Lakota als in de wereld van de blanken te kunnen bewegen. Samen met een aantal zusters franciscanessen begonnen de jezuïeten Holy Rosary Mission, een school die binnen een jaar meer dan honderd leerlingen telde. Er waren drie klassen: één voor de jonge kinderen, één voor de oudere jongens, en één voor de oudere meisjes. In 1969 werd de naam van de school veranderd in Red Cloud School, als eerbetoon aan de man die het initiatief tot de oprichting ervan had genomen. Nog altijd wordt de structuur van de school gekenmerkt door een hechte samenwerking tussen de jezuïeten en de inheemse bevolking - met als doel de kinderen het beste van twee werelden te bieden. John Staudenmaier ging in 1964, als vierentwintigjarige, net afgestudeerde filosoof - zijn doctoraalscriptie handelde over de Franse filosoof Henri Bergson - in Pine Ridge werken. Zijn verblijf in Pine Ridge maakte deel uit van zijn vorming tot jezuïet. Hij was aanvankelijk voorbestemd om in het kader van zijn interstitie Latijn te gaan doceren aan Marquette High School in Milwaukee. Een van zijn klasgenoten had gevraagd in het kader van zijn interstitie te mogen worden uitgezonden naar Argentinië. Toen bleek dat Argentinië geen visa afgaf, vroeg hij in plaats daarvan naar Pine Ridge te mogen gaan. Maar in tweede instantie kreeg hij alsnog een visum voor Argentinië, en werd daarheen uitgezonden. Tegelijk ontving John Staudenmaier een brief van zijn provinciale overste, | |||||||
[pagina 563]
| |||||||
waarin hem werd meegedeeld, dat ‘de behoeften van de Provincie vragen dat u zich schikt in een verandering’: hij werd overgeplaatst naar Pine Ridge. Staudenmaier vertrok met gemengde gevoelens: enerzijds angstig, anderzijds blij omdat hij zich voor het eerst als een echte jezuïet behandeld voelde nu hem zo'n moeilijke missie werd toevertrouwd. Hij gaf onder meer Engels, drama en bijlessen in lezen op Holy Rosary Mission; later was hij kapelaan van de school, en had hij de verantwoordelijkheid over de jongens die ‘intern’ op de school verbleven. Het werk in Pine Ridge was aanvankelijk niet zijn eigen keuze - maar tijdens zijn verblijf werd het dat geleidelijk wel. Tegenwoordig beschrijft hij zijn verblijf daar als een van de grootste zegeningen van zijn levenGa naar eind[1]. In Pine Ridge beleefde Staudenmaier zijn eerste kennismaking met een cultuur die totaal verschilde van die waarin hij was opgegroeid: ‘Ik begon te beseffen dat de Lakota de wereld vanuit een ander perspectief interpreteren. Zij zijn veeleer contemplatief dan actief; hun ervaring van tijd is veeleer geordend rond gebeurtenissen dan volgens een abstracte klok; zij ervaren zichzelf als verwant aan, en niet zozeer als heersers over de rest van de natuurlijke werkelijkheid; en zij waarderen vrijgevigheid en gemeenschappelijk delen meer dan individueel initiatief en persoonlijk succes!Ga naar eind[2] In Pine Ridge zag Staudenmaier zich geconfronteerd met extreme armoede en alles wat daarmee samenhangt aan alcoholisme, armoede, ziekte, woede, wanhoop en zelfmoorden. Nooit eerder had hij van dichtbij een dergelijk lijden, een dergelijke wanhoop meegemaakt. Aan het einde van de jaren zestig kwam bij Staudenmaier de vraag op, of al deze problemen niet voor een belangrijk deel daaruit voortkwamen, dat de waarden van de Lakota niet aansloten bij de waarden die waren belichaamd in de verworvenheden van de westerse techniek die deel waren gaan uitmaken van het dagelijks leven in Pine Ridge: ‘Om deel te nemen aan de westerse technologische wereld moesten de Lakota de tijd geordend rond gebeurtenissen loslaten ten gunste van het leven volgens de klok, gewoontes aannemen die activisme voedden en contemplatie lieten afsterven, leren handelen op een aggressieve en individualistische manier, veeleer dan in gemeenschap. Ik begon te vermoeden dat als dit hier gebeurde, het zeer waarschijnlijk overal ter wereld gebeurde waar westerse techniek binnendrong in kleine en kwetsbare culturen.’Ga naar eind[3] Tegelijk begon Staudenmaier te beseffen hoe weinig hij eigenlijk wist van die westerse techniek. In 1973 ging hij opnieuw studeren, juist om | |||||||
[pagina 564]
| |||||||
zijn gebrek aan kennis van de techniek en haar geschiedenis op te vullen. Tijdens zijn studie ‘geschiedenis van de techniek’ aan de universiteit van Pennsylvania in Philadelphia verschoof de vraag die zijn uitgangspunt vormde enigszins van inhoud. Stelde hij aanvankelijk nog de vraag of de westerse techniek de oorzaak was van de wanhoop in Pine Ridge, later vroeg hij zich vooral af of niet een bepaalde ideologie van de techniek de oorzaak van de problemen was. Deze ideologie was de vooruitgangsmythe: de idee dat het historisch proces werd aangedreven door een autonome kracht - soms wetenschap, soms techniek genoemd. Volgens deze ideologie ontwikkelen wetenschap en techniek zich autonoom in voorwaartse richting, en kan de mens niet anders dan zich aan die ontwikkeling aanpassen. Deze ideologie vond Staudenmaier perfect uitgedrukt in de slogan waarmee reclame werd gemaakt voor de International Exposition in Chicago, in 1933 - let wel: tijdens het dieptepunt van de economische crisis: ‘Science finds. Industry applies. Man conforms’.Ga naar eind[4]
John Staudenmaier S.J.
En omdat wetenschap en techniek volgens deze ideologie | |||||||
[pagina 565]
| |||||||
vooral westerse uitvindingen zijn, werd deze ideologie gebruikt als rechtvaardiging voor het westerse kolonialisme in de moderne geschiedenis. Tegen deze achtergrond kwam John Staudenmaier tot de vragen die ten grondslag liggen aan zijn boek Technology's Storytellers, en aan de talrijke artikelen en bijdragen aan boeken die hij daarna heeft gepubliceerd. Wat is het beeld dat algemeen bestaat van de geschiedenis van de techniek? Waarop is dit beeld gebaseerd? In welke bewoordingen wordt er over de geschiedenis van de techniek geschreven? Aan de hand van deze en soortgelijke vragen heeft Staudenmaier een diepgaande en scherpzinnige analyse gemaakt van de wijze waarop historici over de geschiedenis van de techniek schrijven. | |||||||
Internalisme, externalisme, contextualismeIn de wijze waarop historici over de geschiedenis van de techniek schrijven kunnen drie verschillende benaderingen worden onderscheiden. Van oudsher werd de geschiedenis van de techniek gekenmerkt door een uitgesproken internalisme. Karakteristiek voor deze benadering was, dat de geschiedenis van technische verworvenheden werd beschreven door enkel aandacht te besteden aan de technische ontwikkelingen zelf. Enigszins denigrerend wordt deze benadering daarom ook wel de ‘bouten en moeren’-geschiedschrijving genoemd. Juist omdat de aandacht in deze benadering beperkt blijft tot de techniek zelf, ontstaat het beeld dat de techniek zich autonoom ontwikkelt. Bovendien wordt de indruk gewekt dat de geschiedenis van technische verworvenheden een eenduidige vooruitgang te zien geeft: technische verworvenheden worden immers voortdurend verbeterd. Uit onvrede met deze internalistische benadering kwam het externalisme op. Deze benadering probeerde aan te tonen dat het beeld dat het internalisme van de geschiedenis van de techniek geeft - dat techniek zich autonoom ontwikkelt - fundamenteel onjuist is. Het externalisme benadrukt dat techniek altijd ontstaat en functioneert in een cultuur, in een politiek-maatschappelijke omgeving - en dat die cultuur, die politiek-maatschappelijke omgeving invloed uitoefenen op de wijze waarop technische verworvenheden ontstaan en functioneren. In het externalisme gaat de aandacht vrijwel uitsluitend uit naar de invloed van de cultuur en de politiek-maatschappelijke omgeving op de techniek, en nauwelijks naar de ontwikkeling van de techniek zelf. Vanuit het internalisme werd de externalistische benadering sterk bekritiseerd: men verweet het externalisme dat binnen deze benadering de kennis van zaken over de techniek zelf geheel en al ontbrak. De derde benadering, het contextualisme, probeert aan deze kritiek tegemoet te komen: het probeert de sterke kanten van internalisme en externalisme | |||||||
[pagina 566]
| |||||||
in zich te verenigen. Het contextualisme wil dan ook de geschiedenis van technische verworvenheden schrijven, waarbij de aandacht met name wordt gericht op de voortdurende wisselwerking tussen technische ontwikkelingen en de culturele en politiek-maatschappelijke context. Typisch voor deze benadering is de aandacht voor de techniek zelf, evenwel zonder voorbij te gaan aan de invloed van de cultuur en de politiek-maatschappelijke omgeving waarin de techniek zich ontwikkelt. Daarmee ontkent het contextualisme uitdrukkelijk dat de techniek zich autonoom ontwikkelt. In Technology's Storytellers spreekt John Staudenmaier zich uitdrukkelijk uit vóór een contextualistische benadering. Hij verzet zich tegen de idee als zou de techniek zich - als een soort natuurkracht - autonoom ontwikkelen, terwijl de mens zich voortdurend aan die veranderende techniek zou moeten aanpassen. ‘Tijdens ieder stadium van haar ontwikkeling, van uitvinding tot het in onbruik raken, kan een techniek alleen historisch worden verklaard in termen van haar relaties met haar specifieke omgeving’, aldus StaudenmaierGa naar eind[5]. Maar hij ziet het contextualisme ook als tegenwicht tegen het vooruitgangsgeloof, dat veelal spreekt uit de internalistische benadering. Juist door de geschiedenis van de techniek voortdurend in verband te brengen met de specifieke omgeving waarin die techniek zich ontwikkelt, kan worden aangetoond dat er geen sprake is van vooruitgang zonder meer. De introductie van een nieuwe technische verworvenheid kan immers haar weerslag hebben op bijvoorbeeld de natuurlijke omgeving, op grond waarvan het maar de vraag is of het in breder perspectief nog gerechtvaardigd is te spreken van vooruitgang. | |||||||
Een nieuw contextualismeOok wanneer John Staudenmaier zich uitdrukkelijk uitspreekt vóór een contextualistische benadering van de geschiedenis van de techniek, wil dit geenszins zeggen dat hij geen kritiek op deze benadering heeft. Zo wijst hij erop dat ook binnen het contextualisme de invloed van het vooruitgangsdenken zich doet gelden. Hij voert verschillende argumenten voor deze bewering aan. Om te beginnen wijst Staudenmaier erop, dat ook binnen het contextualisme de neiging bestaat, de aandacht uitsluitend te richten op successen, op geslaagde uitvindingen en vernieuwingen. Maar de geschiedenis van de techniek is ook een geschiedenis van mislukkingen, van projecten die op niets uitliepen. Door juist ook aan die mislukkingen aandacht te besteden, kan de idee dat de geschiedenis van de techniek alleen maar vooruitgang laat zien, worden ontkracht. Bovendien biedt aandacht voor mislukte projecten een argument te meer tegen de | |||||||
[pagina 567]
| |||||||
idee dat de techniek zich autonoom ontwikkelt. Sommige projecten lopen immers op niets uit, niet omdat het ontwikkelde product technisch inferieur is, maar door heel andere factoren. Een goed voorbeeld hiervan, overigens niet door Staudenmaier genoemd, is het mislukken van Video 2000 als videostandaard, als concurrentie voor VHS. Algemeen is men ervan overtuigd dat Video 2000, ontwikkeld door Philips en Grundig, technisch superieur was aan het VHS-systeem, dat de standaard is geworden. De redenen voor het mislukken van Video 2000 zijn dan ook niet de technische kwaliteiten ervan, maar juist factoren uit de maatschappelijke context: het product werd te laat op de markt gebracht om de al dominante positie van VHS nog te kunnen bedreigen, en het was in vergelijking met VHS te duur. Een tweede argument dat Staudenmaier aanvoert wanneer hij de invloed van het vooruitgangsdenken bespeurt in het contextualisme is het gebrek aan aandacht voor het perspectief van de arbeiders. In een geïndustrialiseerde samenleving zijn het juist de arbeiders die in fabrieken dagelijks moeten werken met uiteenlopende technische verworvenheden. Hoe ervoeren en ervaren deze arbeiders dat? Leidde en leidt de invoering van nieuwe technieken op de werkvloer tot spanningen tussen arbeiders en management? Een echte contextualistische benadering van de geschiedenis van de techniek zou juist ook aan dit soort vragen naar de omgeving waarin de techniek functioneert, aandacht moeten besteden. Hetzelfde geldt voor culturele conflicten die ontstaan wanneer technische verworvenheden van de ene cultuur op de andere worden overgedragen. Leidde en leidt de invoering van westerse technische verworvenheden in andere culturen tot spanningen? Wie in die ‘ontvangende’ culturen hadden en hebben er baat bij de invoering van westerse technische verworvenheden in die andere culturen, en wie ondervonden en ondervinden er nadeel van? Staudenmaier haalt het voorbeeld aan van de geforceerde industrialisering van de Sovjet-Unie onder het bewind van Stalin. De invoering van van het Westen afgekeken productietechnieken ging ten koste van de boerenbevolking, die werd uitgeperst en zwaar te lijden had onder dit proces. Maar ook andere voorbeelden hadden door Staudenmaier kunnen worden genoemd, waarbij met name ook de betekenis van het westerse kolonialisme aan de orde zou kunnen worden gesteld. Wat betekende de invoering van westerse productietechnieken voor de economieën of, algemener, voor de samenlevingen in de gekoloniseerde landen? Het contextualisme schiet ernstig tekort door zijn gebrek aan aandacht voor dit soort vragen, aldus Staudenmaier. Dit geldt evenzeer voor het gebrek aan aandacht voor de niet-westerse techniek. Hiervoor bestaat onder historici van de techniek schrik- | |||||||
[pagina 568]
| |||||||
barend weinig belangstelling. Toch zou juist ook aandacht voor de geschiedenis van de niet-westerse techniek duidelijk kunnen maken, hoe onjuist de idee is dat de ontwikkeling van de techniek een autonoom proces is, en hoezeer de ontwikkeling van technische verworvenheden juist in relatie met de culturele en politiek-maatschappelijke context moet worden gezien. Ook kritiek op het kapitalisme is in de contextualistische benadering opvallend afwezig. Hoe men ook over het kapitalisme moge denken, het is onmiskenbaar dat er een nauwe samenhang bestaat tussen enerzijds het culturele, economische en politieke systeem waaruit de westerse technologie de afgelopen eeuwen is voortgekomen, en anderzijds het karakter van die westerse technologie. Het ligt dus in de lijn der verwachting, dat naar de betekenis van het kapitalisme voor de ontwikkeling van die technologie het nodige onderzoek zou zijn gedaan. Niets is minder waar: het onderwerp heeft nauwelijks enige aandacht gekregen. Een zesde en laatste argument dat Staudenmaier noemt, is het ontbreken van aandacht voor het perspectief van vrouwen in de geschiedenis van de techniek. Ook onder contextualistisch geïnspireerde historici bestaat er weinig belangstelling voor de rol van vrouwen. Maar wanneer serieus wordt gekeken naar de betekenis van de culturele en politiek-maatschappelijke context voor de ontwikkeling van technische verworvenheden, kan en mag aan de rol van vrouwen niet worden voorbijgegaan.
Van een vernieuwd en consequent doorgevoerd contextualisme verwacht Staudenmaier dat het juist ook aan voornoemde onderwerpen aandacht zal besteden. Mede daardoor zullen de valkuilen kunnen worden vermeden, die met name kenmerkend zijn voor de internalistische benadering: de idee als zou de techniek zich autonoom zou ontwikkelen, en de idee als zou die zich autonoom ontwikkelende techniek de motor van de menselijke geschiedenis zijn. | |||||||
Een model voor de geschiedenis van de techniekOp grond van zijn analyses van de geschiedschrijving van de techniek komt John Staudenmaier met een voorstel voor een model voor de geschiedenis van de techniek. Hoewel hij zelf de term ‘model’ gebruikt, gaat het veeleer om algemene suggesties: elke historicus moet van geval tot geval bekijken hoe hij invulling kan geven aan deze suggesties. Van een model in de strikte zin van het woord is zo geenszins sprake. Het uitgangspunt voor een contextualistische benadering van de geschiedenis van de techniek moet zijn, dat zowel aan het technische | |||||||
[pagina 569]
| |||||||
ontwerp als aan de omgevingsfactoren aandacht wordt besteed. Hoeveel aandacht er aan technische details moet worden geschonken, dient iedere historicus in voorkomende gevallen zelf te bepalen - in elk geval genoeg om de wisselwerking tussen de techniek en de andere relevante factoren inzichtelijk te maken, maar ook weer niet zoveel dat het voor niet-ingewijden niet begrijpelijk is. Tegelijk moet de techniekhistoricus genoeg kennis van historische zaken hebben, om juist ook de context goed te kunnen beschrijven. Een vooronderstelling van de contextualistische benadering is, dat elke technische verworvenheid een specifiek karakter heeft, dat wil zeggen: moet worden begrepen in de context van de eigen tijd en plaats. De nadruk ligt daarmee op de wisselwerking tussen het technisch ontwerp en zijn omgevingsfactoren. In de geschiedenis van elke technische verworvenheid kunnen volgens John Staudenmaier drie verschillende fases worden onderscheiden - waarbij kan worden aangetekend dat er geen strikte scheiding tussen deze fases bestaat. De eerste fase is de ontwerpfase, waarin nog grote flexibiliteit bestaat en er verschillende alternatieven bestaan. Welk alternatief gaat worden gekozen is nog open. Door historisch onderzoek moet worden vastgesteld, welke technische overwegingen van belang zijn bij het ontwikkelen van een ontwerp, en welke niet-technische omgevingsfactoren. Hieronder vallen ook de vragen naar de waarden en opvattingen van de ontwerper(s). In de tweede fase neemt een ontwerp vaste vormen aan: de hoeveelheid alternatieven die in de ontwerpfase nog bestond wordt kleiner, omdat iedere gemaakte keuze betekent dat alternatieven worden uitgesloten. De ruimte voor veranderingen in het ontwerp wordt kleiner. Enerzijds hangt dit samen met de techniek zelf, anderzijds met de omgeving. Juist bij het bestuderen van deze fase moet de historicus ervoor waken, niet een eenzijdig beeld te schetsen: de verleiding is groot, deze fase te beschrijven alsof de omgeving enkel nog reageert op de nieuwe technische verworvenheid - terwijl ook in deze fase sprake is van een wisselwerking. De derde en laatste fase is de fase waarin een technische verworvenheid niet langer functioneert, en geleidelijk verdwijnt. Doorgaans zijn in deze fase de omgevingsfactoren van grote betekenis. Soms wordt nog geprobeerd een technische verworvenheid radicaal aan te passen aan de veranderende omstandigheden, of een nieuwe functie te geven. Een goed voorbeeld van dit laatste is het zeilschip. De opkomst van het stoomschip betekende in zekere zin de ondergang van het zeilschip: voor het vervoer over water van grote aantallen passagiers of grote hoeveelheden goederen was dat niet langer het beste middel. Maar in de recreatie kreeg het zeilschip een nieuwe functie - en werd de techniek ervan verder ontwikkeld. | |||||||
[pagina 570]
| |||||||
De historicus van de techniek moet in zijn onderzoek steeds oog blijven hebben voor de context waarin een technische verworvenheid functioneert: ‘Door voortdurend de onderling samenhangende vragen te stellen “Wie ontwierp deze techniek?”, “Welke waarden zijn in dit ontwerp belichaamd?”, “Wie wint wat door dit ontwerp?” en ten slotte “Wie verliest wat door dit ontwerp?”, plaatst de historicus het ontwerp in zijn volledige historische context, en neemt zo volledig afstand van de ideologie van de vooruitgang.’Ga naar eind[6] Het model voor de geschiedenis van de techniek dat John Staudenmaier zo voorstelt, houdt geenszins in dat iedere historicus van de techniek aan alle genoemde aspecten voortdurend aandacht dient te besteden. Maar het biedt wel een ruimer kader waarin het meest uiteenlopende deelonderzoek kan worden ingepast. | |||||||
Een nieuwe taal om over techniek te sprekenIn de wijze waarop mensen in het dagelijks leven spreken over techniek worden tal van, veelal onbewuste vooronderstellingen tot uitdrukking gebracht. Deze worden niet zelden gedeeld door historici, die zich doorgaans immers niet in een vakjargon, maar in de taal van het dagelijks leven uitdrukken. Volgens deze onbewuste vooronderstellingen zou techniek zich autonoom ontwikkelen, en een voorbeeld zijn van een proces van lineaire vooruitgang. Omdat de mens zich passief zou aanpassen aan de ontwikkeling van de techniek, zou de techniek zelfs de motor van de geschiedenis zijn, en het verloop van de geschiedenis bepalen. Met Technology's Storytellers en met zijn talrijke andere publicaties heeft John Staudenmaier deze onbewuste vooronderstellingen willen blootleggen, en de onjuistheid ervan willen aantonen. Hij heeft willen laten zien dat de techniek zich niet autonoom ontwikkelt, maar altijd en overal in wisselwerking met een specifieke context. Vanuit die bredere context bezien is het niet gerechtvaardigd, techniek zonder meer te vereenzelvigen met vooruitgang. Zijn werk is een voorstel, op een andere manier over techniek te spreken - een manier van spreken die de voornoemde onjuiste vooronderstellingen, en daarmee ook de ideologie van de vooruitgang, weet te vermijden. Techniek is geen natuurverschijnsel, dat mensen overkomt: techniek wordt door mensen gemaakt, en dus hebben mensen invloed op de techniek. Juist in een tijd waarin technische verworvenheden alsmaar belangrijker lijken te worden, is het van groot belang dit te beseffen. Dit betekent immers dat juist ook in de westerse wereld waarin de techniek | |||||||
[pagina 571]
| |||||||
zo belangrijk is, burgers alle middelen die hen in een democratie ter beschikking staan kunnen aanwenden om invloed uit te oefenen. Met Technology's Storytellers heeft John Staudenmaier een agenda voorgesteld voor de geschiedenis van de techniek als (sub)discipline; door zijn beleid als hoofdredacteur van Technology and Culture heeft hij daaraan nadere invulling kunnen geven. Zijn pleidooi voor een consequent contextualistische benadering in de geschiedenis van de techniek heeft onmiskenbaar een grote invloed gehad, en ertoe bijgedragen dat deze benadering meer en meer dominant is geworden in de techniekgeschiedenis. Maar ook buiten het eigen vakgebied heeft het werk van Staudenmaier weerklank gevonden: aan de universiteit van Detroit Mercy, waar hij doceert, krijgen alle ingenieurs in opleiding verplicht onderwijs in vakken als ethiek en geschiedenis, juist om hen bij te brengen dat techniek nooit op zich staat, maar altijd functioneert in een context. Een vakbekwame ingenieur kan nog altijd een dwaas zijn, aldus Staudenmaier, wanneer hij niets begrijpt van de politieke omgeving en de ethische kwesties waarmee hij te maken krijgt. Zo raakt zijn werk aan de meest belangrijke vragen van de moderne westerse beschaving. | |||||||
Gebruikte literatuur
| |||||||
[pagina 572]
| |||||||
|
|