Streven. Jaargang 73
(2006)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
Elianne Muller
| |
[pagina 6]
| |
Marlieke Overmeer, Be my guest, olie op doek, 24 × 30 cm
Marlieke Overmeer, Kops, olie op doek, 80 × 100 cm
Maar de kunstenaar heeft daarbij een en ander te zeggen - en zo zou ik, die veel van Overmeers werk houd en met haar op zoek ben gegaan naar de ‘woorden bij de beelden’ (of: de woorden voor die beelden), dat ook willen doen. Misschien zou je de kunst van Overmeer typische vrouwenkunst kunnen noemen; misschien zijn de beste verstaanders ook vrouwen. Misschien zou dat kunnen betekenen dat er een zekere frictie ontstaat tussen deze omhullingen en dit blad, met die mannelijke titel: ‘streven’, en deze steeds wisselende groep van vooral mannelijke redacteuren en auteurs. Die frictie opmerken, tot thema nemen, haar laten bestaan én vruchtbaar maken; daar is het de kunstenaar onder meer om te doen. Wanneer Herman Simissen, hoofdredacteur van Streven, en ik Marlieke Overmeer opzoeken in haar vorige atelier, een ruimte hoog bovenin de voormalige Dobbelmanfabriek in Nijmegen (de zeepfabriek, waar rondomheen het al decennialang alle dagen geurde naar maandag-wasdag), zijn we meteen onder de indruk van de speelsheid én de ernst van haar werk. Speelsheid en ernst, luchtigheid en zwaarte, die niet alleen zichtbaar zijn in de uiteindelijke producten, maar ook in het proces dat eraan voorafgaat. In het atelier, die dag, zien we voltooide doeken en panelen met opmerkelijk veel afbeeldingen van theepotten en theemutsen. Maar op de ezel staat ook het bijna voltooide werk Hoop voor de reeks ‘kardinale deugden’ die zij en twee anderen maken voor de Nijmeegse studentenkerk. Een dapper, wonderlijk oplichtend zeilscheepje op een diepzwarte zee, onder een inktzwarte lucht. Elders in het fabrieksgebouw laat ze de installatie zien waaraan ze werkt in het kader van De Zeepunie verreist. Het is de grote afscheids- | |
[pagina 7]
| |
expositie die de kunstenaars van het collectief De Zeepunie organiseren naar aanleiding van hun vertrek uit de zeepfabriek, waar ze dan drie jaar onder dak zijn geweest. Overmeer bouwde een carrouselachtige constructie, vier meter in doorsnee, met honderd sponzen oplopend en dus ook weer aflopend van hard naar zacht, hoekig en rond, schurend en strelend - in iets dat je een dialoog kunt noemen of: een voortdurend gesprek over schoonmaken, uitwissen, behoeden, dankbaarheid, weemoed, loslaten en weer iets nieuws gaan beginnen. Die installatie, Respons, wordt letterlijk en figuurlijk gedragen door verzen uit Prediker, die rondom op de vloer werden geschilderd: ‘Alles heeft zijn uur / Alle dingen onder de hemel hebben hun tijd / Er is een tijd om te planten en een tijd om wat geplant is te oogsten / Een tijd om af te breken en een tijd om op te bouwen / Een tijd om stenen weg te gooien / En een tijd om stenen te verzamelen / Een tijd om te zoeken en een tijd om te verliezen / Een tijd om te bewaren / En een tijd om weg te doen.’ | |
Verschijnsel Theemuts‘Gedurende de drie jaar binnen de Zeepunie’, zegt Overmeer, ‘waren Sonja Hillen, Olivera Micoviç en ik de enige kunstenaars die ook moeder van jonge kinderen waren. Na verloop van tijd viel het op dat wij als eersten aanwezig waren, meteen nadat we onze kinderen naar school hadden gebracht, en dat we vaak ook weer opbraken als de anderen aan het werk togen. Dan moesten die kinderen immers weer naar huis gehaald, moest er brood zijn en thee, werden er andere eisen aan ons gesteld. Eenzelfde patroon tekende zich af bij de avondlijke vergaderingen van het collectief. Gaandeweg, sprekend over kunstenaar- en moederschap en over de zaken die ons inspireerden of juist belemmerden, maakten we de vormen, de attributen, de kwaliteiten die van oudsher bij de vrouw- en moederbeelden hoorden tot motieven in een thematisch geheel: bron, bekken, baarmoeder; omhulling, dorstlessing; theepot, theemuts,... Serieuze beelden maar niet zonder ironie.’ Zo ontspon zich Verschijnsel theemuts.Ga naar eind[2] Een vermakelijke en licht verontrustende, zowel hartverwarmende als confronterende verzameling van verbeeldingen van de rollen die vrouwen en moeders innemen, toebedeeld krijgen of voor zich opeisen. Rollen waarin ze zich met liefde schikken, die ze aanvaarden en beamen, die ze verdedigen, waarover ze zich gedurig het hoofd breken, die soms verstikken en vaak vreugdevol zijn, die gedurig in een spanningsvolle verhouding staan. Maar die steeds als zodanig bron van inspiratie zijn. ‘Dat laatste wordt vaak vergeten’, zegt Overmeer. ‘In die zin is onze kunst niet feministisch. Ze klaagt niet aan, ze is niet verongelijkt, wil niets rechtzetten. Ze is zich integendeel juist bewust van de rijkdom van de vele mogelijkheden. In onze ver- | |
[pagina 8]
| |
beeldingen zoeken we naar de voedingsbodem ervan; deze kunst tracht te ontdekken en te onthullen dat de bronnen van waaruit wij leven én de bronnen die wij steeds voor anderen vormen uiteindelijk één en dezelfde zijn: deze vrouw, dit lichaam, deze creatieve, voedende en ontvankelijke geest. Het is niet voor niets dat het symbool van de graal me gedurig bezighoudt en dat de vorm daarvan als motief steeds opduikt in mijn werk. Zoals ook het motief van de stoel, de zetel; uitnodigend, omhullend, stevigheid biedend - en tegelijkertijd: kunnende loslaten. Al die rollen en functies zijn “waar”, zoals ook de verbeeldingen ervan dat zijn; de ene niet meer dan de andere.’
Marlieke Overmeer, Portret, installatie
| |
Aandachtige antwoordenSteeds wanneer Marlieke Overmeer en ik spreken over haar werk en over de beelden die ze wil vatten en oproepen, is er bij mij de associatie met wat ik begrijp als benedictijnse spiritualiteit. Of met wat ik daarvan versta op grond van de herhaalde lezing van Een levensregel voor beginners | |
[pagina 9]
| |
van collega-redacteur bij Streven, Wil DerkseGa naar eind[3]. Benedictus, en met hem Derkse, benadrukt als een milde vader steeds het ‘gehoorgeven-aan’, het aandachtig, gehoorzaam, ontvankelijk luisteren-naar het appel dat mensen tot je richten. Mensen met wie je door geboorte, door toeval, keuze, belofte, door welk engagement dan ook, verbonden bent. Niet alleen de mensen, ook de dingen, de ruimten, alle fenomenen. En niet alleen een open oor is nodig, maar zeker ook: een open oog, een ontvankelijke blik. En niet in de laatste plaats: de liefdevolle bereidheid in alles het goddelijke te zien en in al de eigen activiteiten Gods lof te zingen. Kijk nog eens naar de stapel kopjes - en zie dan zowel een geschilderd paneel als de reële stapel die daar op het aanrecht staat. Gastvrije, lavende bronnetjes - nu wachtend om afgewassen te worden. Het zetten van de thee, het schenken en het drinken, het hanteren van de vatenkwast... Het prepareren van het paneel, het hanteren van het penseel, het exposeren, de zakelijke transactie bij de verkoop... Al die handelingen vragen hun eigen tijd, hun eigen aandacht, een eigen ja-woord, hun eigen toegewijde ernst. Die benedictijnse (en daarmee ook: die religieuze en heiligende) aandacht zie ik in het werk en in het werken van Overmeer en hoor ik in de wijze waarop ze erover spreekt. Wat daar ook steeds weer zichtbaar is, is dat wat Benedictus bij herhaling benadrukt: ‘weet dat je in de rollen en taken die je in het leven te vervullen krijgt blijvend een beginner zult zijn; alles moet steeds opnieuw weer worden opgenomen en beaamd, in een voortdurend hier en nu.’ Zo is het met het moederschap (want: wie weet al hoe het zal zijn wanneer het meisje haar eerste stappen zet - en valt? Of wanneer het kind naar school gaat - en daar meer om rekenen dan om tekenen geeft? Wanneer de dochter thuiskomt met haar eerste liefde of de eerste breuk in haar hart?), zo is het met het kunstenaarschap. Kunstenaar zijn of moeder: het kunnen tegenstellingen lijken, maar ze hoeven elkaar niet in de weg te staan. Het zijn scheppende wijzen van bestaan die elkaar wederzijds bevruchten, wanneer je althans de bereidheid hebt niet weg te lopen van je roeping in de meest ruime zin van het woord. Zoals ook vaderschap (of: paterschap) en kunstenaarschap elkaar niet hoeven te bijten. Ze vragen een durende creativiteit en een voortdurend antwoorden op wat zich aandient. Ze zijn lavend en dorstig beide. Of, in een kleine variatie op Psalm 1: Als een boom is zij, wortelend waar water stroomt, die vrucht draagt in het seizoen: / haar gebladerte zal niet verdorren. / Tot ontplooiing komt al wat zij doet. |
|