| |
| |
| |
Boeken
Filosofie
Een hedendaagse kant
De invloed van Immanuel Kant op contemporaine denkers, de ondertitel van deze bundel, is een wat misleidende vlag die de inhoud ervan niet helemaal dekt. Zoals de eindredacteur in zijn inleiding toegeeft, had men de titel ‘Een hedendaagse Kant’ kunnen vervangen door ‘een Franse Kant’. En zelfs een dergelijke titel is nog te breed. Wie de bundel doorbladert, merkt terstond dat nagenoeg uitsluitend de invloed van Kant op het gedachtegoed van Lyotard en Derrida wordt besproken.
Juist omdat voor deze specifieke invalshoek werd gekozen, is deze bundel wat onevenwichtig gestructureerd. Enerzijds is hij opgezet als een inleiding in het denken van Kant. Die inleiding is noodzakelijk, omdat Lyotard en Derrida zich vooral concentreren op de zogenaamde derde kritiek (Kritik der Urteilskraft) en vierde kritiek (Kants politieke geschriften). En om dit latere werk te kunnen situeren, moeten de auteurs de eerste twee kritieken (Kritik der reinen Vernunft en Kritik der praktischen Vernunft) presenteren. Anderzijds zijn er de bijdragen die de directe invloed van Kant op Lyotard en Derrida thematiseren en gedetailleerd nagaan.
Het nadeel van dit dubbel opzet is duidelijk: ofwel schrijf je een inleiding op Kant, ofwel een boek dat de relatie tussen Kant en Lyotard / Derrida beschrijft. Het eerste is meer algemeen van opzet, het tweede specialistisch. Wie dit boek leest als een eerste introductie, vindt niet helemaal zijn gading. Er is immers te weinig ruimte om het ingewikkelde kritische systeem van Kant op een genuanceerde manier toe te lichten. Hier en daar zitten er zelfs enkele onnauw-keurigheden: bijvoorbeeld op blz. 14, waar ruimte en tijd worden beschouwd als subjectieve kenvormen, en op blz. 74, waar je kunt lezen dat ‘zintuiglijke waarneming naast de a priori vormen van ruimte en tijd, tevens begrippen vooronderstelt’. Wie dit boek leest als een introductie tot een ‘hedendaagse Franse Kant’, vindt
| |
| |
boeiende aanzetten in de laatste vier artikelen, die om een verdere uitwerking vragen. De artikelen van Van den Braembussche, Oosterling en Ogr schetsen helder de contouren van (bepaalde facetten in) de invloed van Kant op Lyotard of Derrida; het artikel van Berns vond ik minder toegankelijk: het is geschreven in een voor dit soort van denken blijkbaar typisch jargon, dat aan de ‘onbeslisbaarheid’, de zogenaamde double bind verbonden met de ‘differe(a)ntie’, reliëf wil geven, om ons gevoelig te maken voor ‘alteriteit’ en ‘concrete particulariteit’. Maar een dergelijk soort ‘schriftuur’ kan daarvoor juist een hinderpaal zijn.
□ Guido Vanheeswijck
Jacques Tacq (red ), Een hedendaagse Kant De invloed van Immanuel Kant op contemporaine denkers, Boom, Amsterdam, 1997, 192 blz., ISBN 90-5352-369-3
| |
Antropologie bij Romano Guardini
Al ruim tien jaar levert een hernieuwde belangstelling voor het denken van Romano Guardini jaarlijks een of twee dissertaties op. Meestal zijn de onderzoekers mannen. De vrouwelijke onderzoekers leggen echter een opvallende belangstelling aan de dag voor de mens. In 1987 verscheen van de hand van Lina Biirsig-Hover een onderzoek naar het persoonsbegrip van Guardini onder de titel Das personale Antlitz des Men-schen. Elf jaar later is een studie verschenen met een vergelijkbaar onderwerp onder de titel Anruf der Freiheit. Anthropologie bei Romano Guardini, dit keer van de hand van Gunda Briiske.
Beperkte de eerste studie over het begrip persoon zich tot een filosofische benadering, Gunda Briiske onderneemt het om zowel de filosofische als de theologische antropologie van Guardini te onderzoeken in hun onderlinge relatie tot elkaar. Dat doet zij met Duitse degelijkheid. Zij speurt vanaf de vroegste werken van Guardini naar uitingen over de mens en loopt uiteindelijk zijn hele werk op dit thema na - wat op zich al een prestatie is. Guardini had de eigenaardige gewoonte zijn bronnen niet te vermelden. Briiske laat zien dat Guardini het werk van Scheler, André, Plessner, Heidegger, Jaspers, Ebner en Buber wel degelijk gekend heeft, maar een heel eigen concept van een christelijk mensbeeld weet neer te zetten.
Daarnaast heeft zij tevens de nalatenschap van Romano Guardini erbij betrokken en dat levert een verhelderend beeld op voor het concept van Guardini's mensbeeld. Guardini heeft namelijk van 1933 tot 1939 doorlopend college gegeven over het thema ‘Der Mensch. Grundziige einer chris-tlichen Anthropologie’ en in de nalatenschap bestaat een manuscript van ruim 600 bladzijden dat de neerslag is van deze colleges. Daarin staat een uitgebreide schets van een concept over de mens. Wij waren tot nu toe vrijwel alleen aangewezen op Guardini's Welt und Person. Versuche zur christlichen Lehre vom Menschen. Dit blijkt slechts een fragment te zijn uit een veel breder concept van een christelijke mensvisie, dat Guardini niet heeft kunnen uitwerken. Het is Bniskes verdienste dat zij dit veel breder concept van een christelijk mensbeeld van Guardini toegankelijk heeft gemaakt.
Onze tijd heeft behoefte aan de
| |
| |
verdere ontwikkeling van een christelijke antropologie waarin de bestaanservaring van de hedendaagse mens verwerkt is. De studie van Gunda Brliske maakt duidelijk dat in die zoektocht het werk van Romano Guardini nog steeds een vruchtbare bijdrage kan leveren.
□ Stefan Waanders
Gunda Bniske, Anruf der Fretheit. Anthropologte bei Romano Guardtm, Paderbom, 1998, DM 88, ISBN 3-506-71805-3
| |
Epicurus
Epicurus is in brede kringen vooral bekend als de filosoof-levensgenieter. Zijn naam wordt vaak geciteerd, en meestal wordt het verband gelegd met het Carpe Diem van Horatius of het Melk de dag van Timmermans. Inderdaad, de wijsbegeerte van Epicurus is veeleer gericht op het verwerven van een inzicht dat bijdraagt tot geluk dan op een zuiver theoretische interesse. Hoe groot de bekendheid met de figuur ook moge zijn, de lectuur van zijn teksten is minder verbreid. Dit heeft allicht ook te maken met de gebrekkige overlevering ervan. Hoewel men kan vermoeden dat Epicurus een uitgebreid oeuvre heeft geschreven, zijn er slechts weinig teksten intact bewaard gebleven. In het boek Over de natuur en het geluk worden de vijf belangrijkste overgeleverde teksten in vertaling aangeboden en van aantekeningen voorzien. De epicurische filosofie vertoont een drievoudige structuur. De empirische kenleer legt de klemtoon op de waarneming, de activiteit van de geest, de algemene begrippen en de gevoelens van lust en onlust. Belangrijk hierbij is de primauteit van de waarneming, die bestaat in het lichamelijke ontvangen van ‘beeldjes’. De atomistische en materialistische fysica sluit aan bij deze kenleer. Elke kosmos is een toevallig geordend geheel van atomen. Onze wereld heeft een plaats in een oneindig heelal en is een van de vele mogelijkheden. Epicurus' aandacht ging vooral uit naar de uitbouw van zijn ethiek. Het fysische wereldbeeld moest zijn ethische opties ondersteunen. In algemene termen geformuleerd kan deze ethiek hedonistisch worden genoemd. De lustbeleving is het uiteindelijke criterium van het handelen. De mens streeft ernaar lust te bereiken en onlust te vermijden. Binnen een atomistisch wereldbeeld betekent dit dat de mens niet bevreesd hoeft te zijn voor de goden, noch voor de dood. De goden zijn immers ook constellaties van atomen die als dusdanig onverschillig staan tegenover
de mens. De dood is het uiteenvallen van lichaam en geest (zelf ook een agglomeraat van atomen). Wanneer de mens er is, is de dood er dus niet. Wanneer de dood er is, is de mens er niet. Waarom dan vrezen voor de dood? Dit denkkader leidt niet tot het legitimeren van een ongebreideld genot. Epicurus was niet het varken dat ‘ten gevolge van overmatig gebruik van drank en voedsel tweemaal per dag braakte’, zoals hij beschreven wordt door zijn afvallige leerling Timocrates. Epicurus wil veeleer een leidraad aanreiken voor een gelukkig en ge-notvol leven. Uiteraard geeft zijn visie aanleiding tot heel wat discussies, en velen formuleren dan ook een pertinente kritiek op de hier voorgestelde levenswandel. De vijf vertaalde teksten (drie brieven en
| |
| |
twee verzamelingen spreuken) zijn verschillend van opzet en stijl. De protreptische tekst (Brief aan Menoikos) en de Leerstellingen vormen allicht de aangenaamste lectuur. De teksten worden accuraat en helder ingeleid. Het recent herdrukte boekje Brief over het geluk bevat teksten die alle zijn opgenomen in Over de natuur en het geluk. De lezer weze gewaarschuwd. Ten slotte vermeld ik graag dat deze uitgave bijzonder verzorgd is. De Historische Uitgeverij verdient hiervoor lof.
□ Luc Anckaert
Epicurus, Over de natuur en het geluk (Filosofie en retonca, 5), Historische Uitgeverij, Groningen, 1998, 164 blz., ISBN 90-6554-291-4, 900 fr.
Epicurus, Brief over het geluk, Historische Uitgeverij, Groningen, 1995; 19982, 86 blz., 500 fr., ISBN 90-6554-292-2
| |
Filosofie van de zorg
Charles Vergeer doceert ethiek en sociale filosofie aan hogeschoolstudenten binnen de zorgsector. In die functie is hij geconfronteerd met de vraag wat een filosoof binnen een beroepsopleiding kan aanbieden. Een doelstelling kan zijn de studenten het modieuze van ideologische trendsetters te helpen overstijgen en hun een reflectiekader te bieden waarbinnen kwaliteitsvolle zorg als zinvol wordt ervaren. Het boek vormt de geslaagde neerslag van deze onderwijsopdracht. Vergeer kiest er niet voor academische kennis ‘geschikt te maken’ voor het beroepsonderwijs. Veeleer probeert hij een wijsgerig spreken te ontwikkelen vanuit de wederzijdse band tussen kennis en ervaring. Dit spreken beoogt vooral de zinsdimensie van de zorgverlening op een accurate en hedendaagse wijze ter sprake te brengen. De vragen die aan bod komen zijn duidelijk gestructureerd: wie is de mens als zorgverlener en zorgontvanger? Waar gaat het om als je vraagt naar de zin van het leven? Wat betekent helpen? Interessante beschouwingen worden gewijd aan de verhouding tussen willende subjecten, het menselijk verlangen en de lust, aan traditionele zinkaders als natuur en goden, en aan de hedendaagse zinsproblematiek. De kernwoorden uit dit betoog hebben te maken met de bindingen die belangrijk zijn om tot zinservaring te komen.
Het geheel is een tekst die erin slaagt grote wijsgerige inzichten met heel concrete problematieken te verbinden. Hogeschoolstudenten kunnen er heel wat aan hebben.
□ Luc Anckaert
Charles Vergeer, Binding en betekenis. Een filosofie van de zorg, Best, Damon, 128 blz., 498 fr, ISBN 90-5573-491-8
| |
Kerk & theologie
Edith Stein
Deze beknopte biografie van Edith Stein is de bewerkte versie van een in 1987 door het Rooms-Katholiek Kerkgenootschap uitgegeven Informatiebulletin. In dat jaar werd Edith Stein door de rooms-katholieke kerk zalig verklaard, elf jaar later - 1998 - volgde de heiligverklaring. Daarom
| |
| |
deze bewerking door Michael Linssen, voorzitter en archivaris van het ‘Archivum Carmelitanum Edith Stein’ en medeverantwoordelijk voor de uitgave van haar geschriften, ‘Edith Steins Werke’, waarvan het achttiende deel zopas is verschenen.
Deze biografie is in de eerste plaats informatief bedoeld. De belangrijkste momenten in het leven van Edith Stein worden op een bijna afstandelijke manier helder in kaart gebracht. Haar joodse jeugd, het afstand nemen van haar opvoeding, haar filosofiestudies en relatie met Husserl, van wie zij de eerste assistent was, haar ontwikkeling richting christendom, haar intrede in de Karmel, haar vlucht naar Nederland, haar dood in het concentratiekamp. En als een rode draad door de peripetieën van haar levensverhaal: haar authentieke keuze voor de waarheid.
Juist door de vrij neutrale toon, wars van hagiografische overdrijvingen, nodigt dit boekje uit tot een verdere kennismaking, niet alleen met het religieuze maar ook met het wijsgerige oeuvre van deze fenomenologe van de ‘Einfühlung’, dat de laatste decennia - waarin de fenomenologie zo druk bestudeerd werd - onterecht in het vergeetboek is geraakt.
□ Guido Vanheeswijck
Michael Linssen o.c.d., Kiezen voor de waarheid. Teresia Benedicta o.c.d., Carmelitana, 1998, 84 blz, ISBN 90-70092-92-1
| |
De godsdiensten van Israëls buurvolken in de Oudheid
Hoewel heel lang, vooral vanuit dog matisch standpunt, het tegendeel is beweerd, heeft de godsdienst van Israël zich niet binnen een historisch of een godsdiensthistorisch vacuum voltrokken. Wie zich meer dan oppervlakkig in de godsdienst van het oude Israël verdiept, zal op zeker moment de behoefte gevoelen om ook de godsdiensten van Israëls buurvolken nader te leren kennen. Onlangs is een boek verschenen waarin dat op een voorbeeldige wijze gestalte heeft gekregen. Het is geschreven door Herbert Niehr, hoogleraar aan de Katholieke Theologische Faculteit van de Universiteit Tbingen, en gekend deskundige op het gebied van de godsdienstgeschiedenis in de regio Syro-Palestina. Het boek kent twee hoofddelen. Het eerste geeft informatie over de godsdiensten van Ugarit, van West-Syrië en Palestina in de periode tussen 1500 en 1200 v.C. Het tweede gedeelte handelt over de godsdiensten van de Feniciërs, Arameeërs, Safaïeten, Ammonieten, Moabieten, Edomieten en Nabateeërs en beslaat de periode tussen 1100 voor en 100 na Christus. Elke godsdienst, elke regio wordt volgens een vast schema besproken: godenwereld, cultus, mantiek en magie, dood en dodenverering; waar mogelijk wordt ook aandacht geschonken aan de mythische literatuur. Aan het begin van elke paragraaf vindt men een uitstekende lijst van de belangrijkste recente literatuur. Heel handig is ook dat aan het einde van het boek een lijst is opgenomen van de belangrijkste vaktermen. Een register van namen en begrippen vormt de afsluiting van dit mooie werk.
In een soort nabeschouwing wijdt de auteur nog enkele bladzijden aan de godsdienst van Israël. Daarin ho- | |
| |
ren we hoe in het moderne onderzoek zelfs al onderscheid moet worden gemaakt tussen de godsdienst van Noord-Israël (Samaria) en van Juda. Pas na de val van Samaria in 722 v.C. komt het tot een versmelting van beider godsdiensten. Ik verwijs in dit kader naar het boek van Bob Becking en Meindert Dijkstra, Eén God alleen ...? Over monotheïsme in Oud-Israël (Kok, Kampen, 1998), dat ik eerder in dit tijdschrift heb besproken (september 1998, blz. 760).
□ Panc Beentjes
Herbert Niehr, Religionen in Israels Umwelt Einfuhrung in die nordwestsemitischen Religionen Syrien-Palastinas (= Die Neue Echter Erganzungsband 5 zum Alten Testament), Echter Verlag, Wurzburg 1998, 255 blz., ISBN 3-429-01981-8
| |
Maatschappij
Rode Kruis
Aan het einde van de twintigste eeuw is het Rode Kruis een van de meest bekende internationale organisaties ter wereld. Maar tegelijkertijd - en paradoxaal genoeg - is over het Rode Kruis slechts weinig bekend: de organisatie - onafhankelijk, aan niemand verantwoording schuldig, bestuurd door vijfentwintig Zwitserse burgers - verricht haar werkzaamheden zeer discreet en met grote omzichtigheid. De bevindingen van gedelegeerden van het Rode Kruis worden hoogst zelden openbaar gemaakt, omdat stille diplomatie zijn geijkte werkwijze is om regeringen te beïnvloeden. Dat over het Rode Kruis zo weinig bekend is, komt tenslotte ook daaruit voort, dat het zijn archieven tot 1 januari 1996 gesloten hield voor historisch onderzoek. Na die datum was de Engelse publiciste Caroline Moorehead de eerste die inzage kreeg in het archiefmateriaal, en mede op basis daarvan schreef zij Dunant's dream, een vuistdikke geschiedenis van het (Internationale) Rode Kruis.
De oorsprong van het Rode Kruis ligt in de afschuw die de Zwitserse zakenman Henri Dunant voelde, toen hij in 1859 zag hoe gebrekkig de zorg voor de gewonden was tijdens en na de Slag bij Solferino. Opgericht in 1863 om de medische zorg voor oorlogsslachtoffers te verbeteren, groeide het Rode Kruis sindsdien uit tot een complexe organisatie, met naast de zorg voor gewonden nog tal van andere taken: de opvang van vluchtelingen, (toezicht op) de zorg voor krijgsgevangenen, het traceren van tijdens de oorlog vermiste personen, enzovoorts. In haar boek geeft Moorehead geen overzicht van alle gelegenheden waarbij het Rode Kruis actief was: zij concentreert zich op die gebeurtenissen die zij van beslissende betekenis acht voor de ontwikkeling van het Rode Kruis tot wat het nu is.
Mooreheads benadering in Dunant's dream is genuanceerd en evenwichtig. Enerzijds spreekt zij onomwonden haar bewondering uit voor de vaak niet geringe prestaties van het Rode Kruis, en met name voor de persoonlijke moed van sommige gedelegeerden onder de moeilijkst denkbare (oorlogs-)omstandigheden. Anderzijds schroomt zij niet de geslotenheid en het vaak angstvallige neu- | |
| |
tralisme van het Rode Kruis te kritiseren, en in het bijzonder het uitblijven van een openlijke veroordeling van de jodenvervolging in het Derde Rijk. Dunant's dream is een gedegen, vlot leesbaar boek over een boeiend onderwerp.
□ Herman Simissen
Caroline Moorehead, Dunant's dream. War, Switzerland and the History of the Red Cross, Harper Colhns Publishers, Londen 1998, ISBN 0-00-255141-1, 780 blz., £24.99.
| |
Politiek
Internationale relaties sinds 1945
Een boek met als titel Explaining International Relations Since 1945 kan niet anders dan de lezer ontgoochelen. Internationale betrekkingen kunnen niet worden verklaard. Ze kunnen hoogstens worden benaderd als een samenspel van internationaal systeem (unipolair, bipolair of multipolair), staat (bevolking, geografie, economie, etc.) en beleid van individuen. Wie internationale politiek bestudeert, is geen positieve wetenschapper. Een 100% waterdichte verklaring van de internationale betrekkingen zit er niet in, laat staan een exacte voorspelling. Bij nader inzien probeert het boek dat ook niet te doen. Alleen de titel is misleidend. In essentie gaat het om zestien los van elkaar staande bijdragen. Alleen de eerste drie hebben betrekking op de theorie van de internationale betrekkingen. Zij staan redelijk los van de overige dertien. Die behandelen interessante en goed gedocumenteerde casestudies: China, Japan, het Midden-Oosten, de Verenigde Naties, de NATO, ontwapening, Afrika, en de Koude Oorlog. Het doel van de samensteller - het leggen van een link tussen theorie en geschiedenis van de internationale politiek - wordt niet (volledig) bereikt. De theorie komt niet (voldoende) aan bod in de casestudies. Zo wordt in een van de theoretische bijdragen gehandeld over speltheorie, terwijl men daar in de casestudies vergeefs naar zal zoeken. In het hoofdstuk over de relaties tussen de USSR en Oost-Europa ontbreekt nagenoeg elke verwijzing naar de theorie. In dat over de relaties tussen de Verenigde Staten en West-Europa wordt dan weer wel een theoretische basis gebruikt. De bijdragen besteden ook relatief weinig aandacht aan andere internationale rechtssubjecten dan staten. Soms wordt ook voorbijgegaan aan de binnenlandse spanningen in die staten. De toegenomen interactie in de globale samenleving komt slechts sporadisch ter sprake.
De internationale betrekkingen kunnen op twee manieren worden benaderd, vanuit een realistische of een idealistische visie: internationale politiek als machtsspel of internationale politiek als resultaat van een ideologie. De meeste auteurs in deze bijdragen behoren tot de realistische school. Ze hebben grotendeels gelijk: het buitenlands beleid van de VS, Rusland, China, Japan, Israël of andere landen is vooral ‘Realpolitik’. De ideologie zorgt voor de verpakking. De geschiedenis bewijst dat ideologieën gemakkelijk opzij kunnen worden geschoven als het staatsbelang daarmee wordt gediend. De ideologie
| |
| |
dient om de publieke opinie te overtuigen van de wijsheid van de gekozen politiek. Ze moet bondgenoten motiveren en de vijand afschrikken. Ze maakt het politici gemakkelijker nieuwe beleidslijnen uit te stippelen. Beleidsmakers kunnen echter ook het slachtoffer worden van hun ideologie. Wanneer ze bijvoorbeeld, om aan de macht te komen, een harde politiek voorstaan, en het nadien moeilijker wordt om aan de tegenstander toegevingen te doen.
Als het boek iets duidelijk maakt, dan is het wel dat theorie en praktijk in de internationale politiek moeilijk te verzoenen zijn. Er wordt een goed overzicht gegeven van een aantal internationale gebeurtenissen, die de auteurs niet eenzijdig proberen te verklaren. ‘Theory is not some kind of magic key that can explain everything or removes the need for detailed historical work’ (A. Hurrell). Of, zoals de beroemde J.L. Gaddis het schrijft in zijn bijdrage: internationale betrekkingen kunnen niet worden verklaard vanuit één structurele, behavioristische of psychologische benaderingswijze. Wetenschap mag niet, zoals Isaac Newton voorhield, de werkelijkheid simplificeren en reduceren. Dat geldt zeker voor de internationale politiek. De inhoudelijke analyse van de inter-nationale problemen en de wijze waarop ze worden onderzocht moeten aanleiding geven tot verder onderzoek. Dat maakt de wetenschap van de internationale politiek ook boeiend.
□ Erik Faucompret
Ngaire Woods, Explaining international relations since 1945, Oxford University Press, Oxford, 1997, 381 blz, 847 fr., ISBN 0-19-874196-0
| |
Kunst
Hedendaagse fotografie
Marion Lambert heeft een indrukwekkende verzameling kunstfotografie opgebouwd, waarvan het zwaartepunt gelegen is op de creaties van de jongste dertig jaar. Eind 1997 was een boeiende keuze daarvan te zien in het Antwerpse Museum voor Hedendaagse Kunst. Een groot aantal van de voor die (rondreizende) tentoonstelling geselecteerde werken is nu terug te vinden in een verzorgde publicatie, die naast zo'n 140 afbeeldingen ook bijdragen bevat van kunstenaars, theoretici, curatoren en recensenten, over de plaats van fotografie in het hedendaagse kunstgebeuren. Van die bijdragen is me vooral het stuk van kunstenaar Jeff Wall bijgebleven. Hij laat zien hoe de modernistische en conceptualistische kunsttheorie ook het domein van de fotografie is binnengedrongen, maar hij is er evenzeer van overtuigd dat de praktijk van het fotograferen zelf het reductionisme van de conceptuele benaderingen thans heeft overwonnen, en dat men opnieuw de pure kracht van het fotobeeld is gaan ontdekken.
Deze uitgave is vooral de moeite waard door de illustraties. Er zijn prachtige series afgebeeld van onder meer Mike Kelley, Rosemarie Trockel, Cindy Sherman, Thomas Ruff, Bernd en Hilla Becher, Sigmar Polke en Gerhard Richter. Uit die namen blijkt al dat er in de verzameling Lambert fotografisch werk zit zowel van vooraanstaande schilders als van kunstenaars die uitsluitend het medium
| |
| |
fotografie hanteren. Allicht zijn ook Andy Warhol, Gilbert & George, Jeff Wall, Barbara Kruger en Andres Serrano van de partij. De kunstfotografie is een feilloze registratie van het klimaat van de huidige samenleving. Foto's van Larry Clark en Nan Goldin, die het leven van de zogenaamde onderwereld - seks, drugs, aids,... - in beeld brengen, hebben in Genève voor opschudding gezorgd. Marion Lambert zelf ziet echter in de foto's die ze verzameld heeft, een uitdrukking van het verdriet, de vernedering, de eenzaamheid, de verlangens en de levensstrijd van de hedendaagse mens. En foto's kunnen inderdaad een menselijke waardigheid verlenen aan hen die in de marge leven.
Deze uitgave biedt zeker een goed overzicht van wat de kunstfotografie sinds de jaren zestig heeft voortgebracht. Jammer genoeg ontbreekt een naamregister. De lezer die een afbeelding wil terugvinden, is gedwongen opnieuw het hele boek door te nemen.
□ Jan Koenot
Elizabeth Janus (red.), Veronica's Revenge Contemporary Perspectives on Photography (Lambert Art Collection, Switzerland), met een voorwoord van Marion Lambert, Scalo, Zurich - Berlijn - New York, 1998, 254 blz, 17 x 23 cm, DM 58, ISBN 3-931141-78-0 (Engelstalige uitgave).
| |
Louise Bourgeois
De op latere leeftijd eindelijk ook in Europa beroemd geworden beeldhouwster Louise Bourgeois, die op Kerstdag 1911 geboren is in Parijs, leeft sedert haar huwelijk met de Amerikaan Robert Goldwater in 1938 in New York. Omdat ze niet graag meer naar Frankrijk terugkeert, gelastte ze de heel wat jongere Franse kunstenares Mâkhi Xenakis, met wie ze eind jaren tachtig bevriend was geraakt, de plaatsen waar ze haar kinderjaren en haar jeugd had doorgebracht te fotograferen. Voor Xenakis werd het een spannende ontdekkingstocht, waarvan deze bescheiden, maar keurig opgemaakte publicatie de neerslag is. Het relaas is summier gehouden. De auteur zegt net voldoende om de prachtige illustraties tot hun recht te laten komen. En die zijn bijzonder revelerend. Als je naast afbeeldingen van werken van Louise Bourgeois familiekiekjes uit haar kinderjaren ziet, of recente foto's van het Lycée Fénelon, waar ze van 1921 tot 1927 school gelopen heeft, dan treft het hoezeer het verleden tot op heden doorwerkt in het oeuvre van de kunstenares. De traumatiserende ervaring ten gevolge waarvan zij in 1927 van haar ouders de school moest verlaten, heeft haar levenslang getekend.
Ik ben er helemaal niet voor, kunstwerken te herleiden tot de biografie van de kunstenaar. Dat elk oeuvre echter voortbouwt op beslissende ervaringen uit de kinder- en jeugdjaren van de kunstenaar, staat buiten kijf. In het geval van Louise Bourgeois is dat overduidelijk. Kunst maken is voor haar altijd iets geweest als een psychoanalyse, en het is overigens de vraag of een oeuvre als het hare denkbaar ware geweest in de tijd voor Freud. Louise Bourgeois heeft temperament genoeg gehad om de opgelopen frustraties zonder franjes, maar ook wel eens met speelsheid en humor om te zetten in beel- | |
| |
den. Terecht werd volgende uitspraak van haar als motto voor deze uitgave gekozen: ‘Si vous ne pouvez vous résoudre à abandonner le passé, alors vous devez le recréer. C'est ce que j'ai toujours fait’. Wie enigszins met het werk van Louise Bourgeois vertrouwd is, zal deze uitgave met genoegen doornemen.
□ Jan Koenot
Mâkhi Xenakis, Louise Bourgeois L'aveugle guidant l'aveugle, Actes Sud / Galerie Lelong, 1998, 110 blz., 140 FF, ISBN 2-7427-1665-3
| |
Literatuur
De gigolo van Irma Ideaal
‘Door te twijfelen komen wij tot de waarheid.’ Frans Denissen heeft deze uitspraak van Cicero wel erg letterlijk genomen toen hij zijn biografie van André Baillon schreef. Tot viermaal toe laste hij in zijn boek een interludium getiteld ‘De twijfels van de biograaf’ in, en ook elders in dit boek moeten we het talloze keren met een ‘misschien’ of ‘waarschijnlijk’ doen. Nu had Denissen natuurlijk alle reden om zijn twijfels uit te spreken, al was het maar om de kritiek de pas af te snijden. Zijn methodes zijn immers vaak van erg twijfelachtig allooi. Zo heeft hij overal waar hij ‘citeert’ uit het weliswaar sterk autobiografische werk van Baillon, en dat doet hij overvloedig, alle fictieve namen vervangen door de echte na-men. Hij beseft dat hij ‘met dit procédé de filologen de gordijnen in zal jagen’, zoals hij het zelf ietwat jolig formuleert, maar elke kritische lezer ook onder niet-filologen zal de ondeugdelijkheid van deze werkwijze inzien. Maar het kan nog erger: Denissen gaat te rade bij een grafologe (die nota bene wist dat ze handschriften van Baillon onder ogen kreeg, al had ze - dat scheelt natuurlijk - zelf maar één boek van de man gelezen) en citeert uit brieven die eigenlijk verbrand werden, maar later door de bestemmelinge uit het hoofd werden gereconstrueerd. Op bladzijde 24 kan Denissen al niet anders dan zijn boek ‘roman’ te noemen; de aanhalingstekens zijn van hemzelf, dus heel zeker van zijn stuk is hij ook hier blijkbaar niet. En de biograaf, hij twijfelde voort. Wat uiteraard zijn goed recht is, maar wanneer hij begint te schrijven, zou hij beter Alexander Popes raad volgen: ‘Zwijg als ge twijfelt aan uw oordeel’. Doch laten we vooral André Baillon niet uit het oog verliezen, want hij is mijns inziens inderdaad een van de grootste Franstalige Belgische schrijvers van deze eeuw. (Denissen
schrijft dat ‘een aantal critici’ denken dat hij dat ‘misschien wel’ is.) Met zekerheid kunnen we alleszins stellen dat hij in 1875 geboren werd in Antwerpen als zoon van welgestelde ouders en na hun vroegtijdige dood aan een zwerftocht langs internaten en familie begon. Zijn aanzienlijk erfdeel gooide hij wat later, bijgestaan door de ex-prostituee Rosine, in een recordtempo over de balk. Uit wanhoop ondernam hij daarop een eerste zelfmoordpoging, gevolgd door jaren van armoe, al vond hij wel enige rust bij de prostituee en zijn latere vrouw, Marie Vandenberghe. Met haar beleefde hij zijn gelukkigste tijd, nog wel als ‘kiekenkweker’ in
| |
| |
Westmalle. In zijn eerste roman Moi quelque part (1920) beschreef hij deze episode, maar het boek zou pas twee jaar later succes kennen toen het in een herwerkte versie onder de titel En sabots door de Parijse uitgeverij Rieder werd gepubliceerd. Te beginnen met Histoire d'une Marie in 1921 tot Roseau in 1932, het jaar van zijn dood, publiceerde hij ieder jaar een roman of verhalenbundel. Als schrijver floreerde hij, maar zijn leven bleef turbulent: Germaine Lievens verdrong Marie Vandenbergh als zijn levenspartner, Germaine Lievens kreeg concurrentie van haar dochter en daarna van Marie de Vivier. Baillon zelf kon of wilde niet kiezen, behalve voor de dood. Sindsdien vertoeft hij in het literaire schimmenrijk. Met Frans Denissen heeft hij nu ook zijn eigen Orpheus.
□ Manu van der Aa
Frans Denissen, De gigolo van Irma Ideaal André Baillon of een geschreven leven, Prometheus, Amsterdam, 1998, 316 blz., ISBN 90-5333-5515-3
| |
Er was wat
Er is wat met de relatie tussen Meneer Maker en Mevrouw Maker. Zoveel is duidelijk na lezing van de dertig korte ‘scènes uit een relatie’ waaruit Er was wat (met Meneer Maker en Mevrouw Maker) van Barber van de Pol is opgebouwd. Wat er scheelt aan hun relatie heb je als lezer vrij snel door, waarom ze ooit iets samen zijn begonnen, blijft echter steeds een raadsel. Dat het nergens aannemelijk wordt gemaakt dat Meneer en Mevrouw Maker ook ‘redenen’ hebben om samen te zijn en te blijven, is meteen ook de grootste leemte in dit boek.
Op het eerste gezicht lijkt het alsof de beschreven relatie ‘niet meer van deze tijd’ is: Meneer Maker domineert en Mevrouw Maker schikt zich - goedschiks of kwaadschiks - naar al zijn grillen. Wil Meneer Maker - hij is componist - luisteren naar verschillende opnameversies van een muziekstuk, al wil Mevrouw Maker liever praten, dan luisteren ze naar de cd's. Wil Meneer Maker vrijen, al is Mevrouw Maker ongesteld, dan vrijen ze. Aandacht voor de behoeftes van Mevrouw Maker is zo goed als onbestaande, laat staan dat Meneer Maker zou toegeven aan háár grillen. Toch heeft hun relatie ook een aantal ‘moderne’ trekjes: zowel Meneer als Mevrouw Maker hebben al verscheidene andere relaties achter de rug en, wat crucialer lijkt, ze wonen niet samen maar hebben beiden hun eigen woonst. Zouden ze wel samenwonen, dan zou hun relatie waarschijnlijk veel minder lang standhouden: dan zouden ze immers nergens heen kunnen ‘vluchten’ wanneer de sfeer weer net iets te gespannen wordt. Al lijkt het er vaak op dat Meneer Maker dit - zoals zoveel cruciale dingen in hun relatie - niet echt beseft: hij zou veel liever hebben dat Mevrouw Maker gewoon bij hem komt inwonen. Dat ze dat niet doet, lijkt hem veeleer een frivoliteit van haar kant dan iets essentieels. Zelfs op die ogenblikken dat zij echt bij hem vandaan loopt, weigert hij haar autonomie te erkennen. Dit mag bv. blijken uit volgende scène: nadat ze onenigheid hebben gehad over de manier waarop Mevrouw Maker de tandpasta van Meneer Maker op het schapje zet en de manier waarop ze zijn kaas verpakt
| |
| |
alvorens hem in de koelkast te leggen, is Meneer Maker in slaap gevallen en glipt Mevrouw Maker uit bed om terug naar huis te fietsen. De ochtend nadien belt Meneer Maker haar op: ‘“Waar was je? Er werd niet opgenomen”. “Gewoon, thuis”. “Niets gewoon. Hier is je thuis, wil je dat niet vergeten? Ik kom je halen”’. Het is slechts één tafereel uit vele waarin pijnlijk duidelijk wordt hoe hun relatie door onderhuidse en nooit bij name genoemde spanningen feitelijk wordt ondermijnd. Als lezer vraag je je dan af hoeveel van die onuitgesproken spanningen een relatie aankan. Bij Meneer en Mevrouw Maker is dit ‘niet uitpraten’ niet enkel een gevolg van het feit dat Meneer Maker een heleboel zaken niet merkt of niet inziet; het lukt hem gewoon niet erover te praten: wanneer Mevrouw Maker hem bv. na een zoveelste onenigheid belt en al lachend zegt dat ze een advertentie aan het schrijven was voor een andere man, is de stilte om te snijden. Ze breekt het onderwerp af en wanneer ze even later afspreken 's middags iets te gaan eten, zegt Meneer Maker: ‘Ik wil niet praten, hoor. Ik wil geen ruzie’.
Hoewel de scènes in Er was wat met Meneer Maker & Mevrouw Maker af en toe nogal ‘Hollands’ overkomen, waardoor het voor mij vaak moeilijk was me in de situaties in te leven - iets wat Vlaamse lezers bv. ook wel eens overkomt bij het lezen van de verhalen van Peter van Straten over het leven van Agnes - is dit boek toch aangename lectuur. Dit is voornamelijk het gevolg van het thema en van het schrijftalent van Barber van de Pol, dat er onder meer voor zorgt dat zelfs als er onderwerpen worden aangeraakt die op het eerste gezicht verschrikkelijk cliché lijken - zoals bovenstaande scène met de tandpasta - deze nooit clichématig worden benaderd. Zo is het aangenaam om te lezen over dit oeroude thema - de liefde: omdat er op een intelligente manier over wordt geschreven.
□ Johan Van der Auweraert
Barber van de Pol, Er was wat (met Meneer Maker & Mevrouw Maker), Quendo, Amsterdam, 1998, 150 blz, ISBN 90-214-7857-9
| |
Bitters bruid
Hoe neutraliseer je een echtgenoot die alleen voor de centen met jou is getrouwd en een geacht notabele is? In de zeventiende, Gouden Eeuw in Nederlands-Indië was dat zeker niet gemakkelijk. De rijke weduwe Cornelia van Nijenroode ondervond dat de vrouw wel niet rechteloos was, maar toch wettelijk en financieel aan de man was ondergeschikt. Vrijwel onmiddellijk na de huwelijksinzegening begint haar man Joan Bitter haar het leven zuur te maken; jarenlang volgt het ene conflict het andere op, tot de autoriteiten dat uitzichtloze kerkelijke en juridische geruzie meer dan beu zijn en beide partners ‘verbannen’ naar Nederland.
Bitters bruid is een vrij onderhoudend boekje dat een verrassend beeld schetst van het leven in de Oost, en in een historische context universele menselijke hartstochten, machtsspanningen en juridische sluwheid thematiseert. Toch overweegt de ontgoocheling. De hoofdpersonen moeten ongetwijfeld boeiende figuren zijn geweest, maar in Blussé's vormgeving komen ze niet tot leven; al kiest
| |
| |
de auteur duidelijk partij, toch wekken de partners sympathie noch antipathie op. De structuur rammelt aan verschillende kanten, vooral daar waar Blussé zich waagt aan genrewisselingen. Zo worden begin en einde plotseling gefictionaliseerd - zonder reden, zonder verbeeldingskracht, met pijnlijk resultaat.
Het grote geheim van het boek is dan ook zijn bekroning met een prestigieuze literaire prijs; allicht weet alleen God hoe wonderbaar de wegen van de jury waren.
□ Jaak De Maere
Leonard Blussé, Bitters bruid. Een koloniaal huwelijksdrama in de Gouden Eeuw, Uitgeverij Balans, Amsterdam, 1997, 208 blz, fl 35, ISBN 90-5018-353-0
| |
Brieven aan Albert Verwey
Jacques Bloem was amper achttien jaar oud toen hij in 1905 een briefje richtte aan de door hem erg bewonderde dichter Albert Verwey, met de vraag een gedicht op te nemen in De beweging. Verwey, toen veertig, had mee aan de wieg gestaan van het legendarische tijdschrift De nieuwe gids en had zich met de oprichting van De beweging opgeworpen als leider van een nieuwe generatie jongere schrijvers. Het is aandoenlijk te lezen hoe de jonge Bloem zich haast kruiperig van eerbied tot zijn idool wendt, hem pas zes jaar na zijn eerste brief en publicatie van enkele gedichten om een portret durft te vragen en tenslotte zelfs bij Verwey op bezoek mag komen. Anderzijds is het natuurlijk Verweys verdienste geweest dat hij het talent van Bloem (en later ook dat van o.m. Nijhoff en Marsman) juist wist in te schatten. Later, nadat Bloem Verwey als dichter naar de kroon had gestoken en in een recensie van Verweys Goden en grenzen de blijkbaar obligate dichterlijke vadermoord had gepleegd, zou hij in hem wel de leidersfiguur blijven appreciëren. De 71 bewaard gebleven brieven van Bloem aan Albert Verwey werden door Bart Slijper voorbeeldig bezorgd en vervolgens door uitgeverij Umbra in een boek-vormelijk zeer aantrekkelijk jasje gestoken. Met minder zou Jacques Bloem ook geen genoegen hebben genomen.
□ Manu van der Aa
J.C. Bloem, De brieven aan Albert Verwey, Umbra, Maarssen, 1997, 111 blz, ISBN 90-7466809-7
|
|