| |
| |
| |
Walter Fernandes
Het Wereldhandelsverdrag
De gevolgen voor de armen van het Zuiden
Er zijn vanuit de Derde Wereld veel bedenkingen te maken bij het General Agreement on Tariffs and Trade (GATT), het verdrag over douanerechten en handel, dat op 15/4/94 in Marakesh ondertekend is. De achtste onderhandelingsronde, gestart in Punta del Este in 1986 (de Uruguayronde) en afgesloten in Genève op 15/12/93 bestreek een veel breder domein dan de allereerste onderhandelingen in 1947. Toen was de doelstelling: een overeenkomst over de wereldhandel van goederen. Nu was ze: meer eenheid in het beheer van de wereldeconomie. Het verdrag is een instrument geworden om wereldwijd de economie bij te sturen en de markteconomie op te dringen. Bovendien zijn nu het Internationale Muntfonds (IMF) en de Wereldbank ‘aangesloten instellingen’.
De eerste voorstellen voor deze ronde waren het Dunkelplan, genoemd naar Arthur Dunkel, de toenmalige algemene directeur van GATT. Op 1/1/95, wanneer het verdrag van kracht wordt, zal de naam GATT vervangen worden door Wereldhandelsverdrag (WHV). Om lid te worden moet men alle bepalingen van de Uruguayronde aanvaarden. Er zijn vier elementen die de arme landen raken: [1] landbouwsubsidies; [2] patentrechten voor handelsgoederen; [3] vrij verkeer van diensten en buitenlandse investeringen; [4] textielgoederen en kleding.
| |
Afspraken over de landbouwsubsidies
Het eerste punt van het landbouwakkoord beoogt een meer open markt door [1] verlaging van de invoerrechten: van de gemiddelde heffingen, berekend voor de periode 1986-1990, moeten er in de ontwikkelde landen 36% af in de eerste zes jaar en in de ontwikkelingslanden 25% in de eerste tien jaar. De verst achtergebleven landen en de landen met
| |
| |
een netto invoer van voedsel zijn vrijgesteld van deze maatregel. [2] Ieder land moet minstens 3% van zijn binnenlands verbruik invoeren, ook als het in eigen behoeften kan voorzien. Later wordt dit 5%. Landen met een negatieve betalingsbalans kunnen hiervan vrijgesteld worden. [3] Subsidies aan de landbouwproducenten, bedoeld om de prijzen in het binnenland te drukken, moeten omlaag, althans als zij 10% of meer van de nationale produktie bedragen. Dit geldt niet voor onderzoek, bestrijding van ongedierte en ziekten, opleiding, informatie over onderzoek, controles, verkoopstechnieken, infrastructuur voor elektriciteit, water, drainering; de subsidies moeten dan wel een reële uitgave van de staat zijn of een derving van belastingen; zij mogen niet op de consument verhaald worden. Subsidies voor leveringen - b.v. elektrische stroom - zijn niet vrijgesteld. Wel die voor voedselopslag en binnenlandse voedselhulp aan welbepaalde ondervoede groepen.
Aansluitend zijn er bepalingen voor de kwaliteit van uitgevoerd voedsel, planten en dieren. De leden moeten de internationale normen volgen. Zij mogen hogere, wetenschappelijk verantwoorde eisen stellen, maar moeten elkaars normen aanvaarden als het uitvoerende land aantoont dat ze gelijkwaardig zijn.
| |
Subsidies voor rijken en armen
Minder subsidies moeten in het Noorden normaal leiden tot hogere landbouwprijzen, want in veel landen lopen die subsidies op tot 40% van de prijs. De produkten van het Zuiden zouden dan sterker moeten staan op de internationale markt. Maar heel waarschijnlijk wordt dit niet het geval. De subsidie moet namelijk wel omlaag voor de totale produktie en uitvoer, maar niet per afzonderlijk gewas. De exporterende landen van het Noorden zullen allicht selectief verlagen: meer subsidie voor gewassen die zij niet hoeven uit te voeren, minder of geen subsidie voor b.v. tarwe en rijst. Frankrijk heeft b.v. al voor een periode van zes jaar bepaalde subsidies opgetrokken tot boven het peil van vorig jaar. Bovendien vallen onderzoek - ook op variëteiten van één gewas - en hulp voor de uitbouw van het bedrijf niet onder de subsidieverlaging. Via dit kanaal zullen allicht subsidies versluisd worden die onder andere rubrieken verboden zijn.
Voor grote boeren in India en elders, die onlangs overgeschakeld hebben op de markteconomie, zullen de subsidies voor kunstmest niet veel dalen. Er is al gesnoeid in de subsidies door de eisen van het IMF in 1991. Zij moeten niet verder omlaag, want in India bedragen ze slechts 3,5% en geen 10% van de produktie. Het totale pakket subsidies mag in India nog met bijna 390 miljard roepies stijgen. Maar nu al worden, ten gevolge van de subsidies, te veel kunstmest en pesticides
| |
| |
gebruikt in India, ten koste van het milieu en met verkwisting van buitenlandse deviezen. Blijven de subsidies dan niet beter op het huidige peil? In het hele Zuiden zou men beter het gebruik van natuurlijke mest bevorderen.
De openbare voedseldistributie komt er niet zo goed uit. Het WHV legt beperkingen op voor de subsidies aan de ondervoede groepen. De armsten in India hebben niet de middelen om van de voedseldistributie te genieten. Die zou drastisch hervormd moeten worden. Maar er is een segment van de Indiase bevolking dat zonder de subsidies honger zou lijden. Bovendien stipuleert het WHV dat voorraden voor openbare distributie tegen de marktprijs moeten worden gekocht en dat de subsidie alleen mag bestaan uit rechtstreekse betalingen door de overheid of het derven van belasting. Alleen in jaren met een goede oogst is zoiets haalbaar. Bij kleine oogsten, wanneer voedsel moet worden ingevoerd tegen de marktprijs, kan dit zwaar wegen op de betalingsbalans. Door deze eisen zal ook de belastingdruk verhogen en men mag verwachten dat de middenklasse zal eisen dat de subsidies nog verder omlaag gaan. Wie van de openbare distributie genieten, staan daar machteloos tegenover.
De maatregelen voor de hygiëne en de kwaliteit van de planten zijn in principe goed. Er bestaat wel gevaar voor een dubbele maatstaf. Op dit ogenblik worden b.v. sigaretten en veel soorten geneesmiddelen die in de meeste landen van het Noorden afgekeurd zijn, naar het Zuiden uitgevoerd door de multinationals. De pogingen van het Noorden om (ook nucleair) afval naar het Zuiden te exporteren zijn slechts het meest schaamteloze element in het proces waarbij het Noorden alles wat het gevaarlijk acht naar het Zuiden doorschuift. Omgekeerd worden hoge gezondheidsnormen gebruikt om de import uit het Zuiden af te remmen. Ook na het afsluiten van het WHV kan het Noorden de import uit het Zuiden boycotten en tegelijk produkten van gelijke of mindere kwaliteit blijven exporteren naar het Zuiden.
| |
Miskenning van het eigen karakter van de landbouw
Het grootste gebrek van dit verdrag is dat het geen oog heeft voor het veschil tussen de landbouw in het Zuiden en in het Noorden. In het Noorden zijn subsidies een middel om de uitvoer te stimuleren. Het verdrag wil niet dat landen met een overschot veel subsidies besteden aan het aanleggen van noodvoorraden. Maar in het Zuiden is de eerste zorg: overleven. Hier is de ruggegraat van de landbouw de groep boeren die zich met de eigen produkten voeden. Hier zijn subsidies onmisbaar.
Bovendien is in de meeste zuidelijke landen de hele economie
| |
| |
afhankelijk van de uitvoer van één gewas; zonder subsidies komt er een crisis en de armsten worden het zwaarst getroffen. Kijk maar naar de hongersnood van de jaren '80 in de Sahel. Deskundigen wijten die aan de overschakeling van basisvoedingsgewassen op aardnoten, het enige exportprodukt van de streek. Naarmate de prijs van de aardnoten daalde werd meer (bos)grond ervoor vrij gemaakt. Het traditionele evenwicht van herders en boeren begaf. Eerst verhongerden de dieren, daarna de mensen.
Wil men in eigen behoeften voorzien en dat soort crisissen voorkomen, dan zijn subsidies en een eerlijke prijs voor de grondstoffen onmisbaar. Maar staat het WHV dat wel toe? Er is een clausule dat minstens 3% van het jaarverbruik moet worden ingevoerd en dit gaat regelrecht in tegen het voorzien in eigen behoeften. In schijn stelt de clausule alle landen op gelijke voet, in feite speelt zij in de kaart van de meest produktieve gebieden waar te veel grond is. Australië en de VS zijn de grootste producenten van tarwe, oliezaden en rijst. Met wisselbouw kunnen zij de produktiviteit opdrijven zonder de grond uit te putten. Nu wordt deze methode gesubsidieerd om de prijzen op peil te houden. Men kan ze binnen het WHV blijven toepassen als ‘milieuzorg’, met subsidies onder de bepalingen over het milieu.
Veel streken van het Zuiden zijn dicht bevolkt; er is niet voldoende grond voor wisselbouw. Daarom is het beoogde soort concurrentie zo gevaarlijk. In Punjab is de tarweopbrengst per hectare slechts 30% van wat in de beste streken bereikt wordt; in India is dit voor de rijst 25%, voor suikerriet 60%. Dit zijn cijfers voor de streken van de ‘groene revolutie’ waar de grond verarmd is door de moderne ontginningsmethodes. In Punjab daalt de waterspiegel jaarlijks enkele centimeters. Wat zou de weerslag zijn op de grond en het waterpeil als men daar de produktiviteit zou bereiken van de beste landen, die... de grootste exporteurs van voedingsgranen zijn?
De weerslag op het milieu komt vooral van de overschakeling op produkten die geschikt zijn voor de uitvoer. Toch vermeldt de Indiase beleidsnota voor de landbouw in 1993 dat een nieuwe inspanning nodig is voor de exportprodukten. Volgens de cijfers voor de laatste tien jaren is er al een grote inspanning gedaan. Met veel ophef wordt de recordopbrengst van 180 miljoen ton voedsel in 1993 vermeld. Maar, terwijl in de zes jaren met goede moessons slechts 6% meer voedingsgraan geoogst werd, steeg de opbrengst van katoen met 25%, die van oliezaden met 21% en die van suikerriet met 18%. Ook het onderzoek spitst zich toe op deze exportprodukten.
Deze tendens zal wel blijven doorgaan, want het WHV zet de deuren van de EU en Japan open. Intussen beschikt de helft van de Indiase dorpen niet over eigen bronnen van zuiver drinkwater en is er alleen
| |
| |
voor de grote boeren bevloeiing. Arme boeren en dorpen zullen het in de toekomst nog moeilijker krijgen. Is het dan eerlijk dat Europa, de VS, Japan en Australië, die hun uitvoer van landbouwprodukten opgebouwd hebben met massale subsidiëring, hun voorsprong veilig stellen door het Zuiden zijn kans te ontnemen op eigen benen te staan?
| |
Patentrechten op handelsgoederen, produkt contra produktieproces
Tot nog toe waren alleen handelsmerken, copyright en industriële ontwerpen beschermd door de internationale verdragen. Het WHV voegt daar handelsgeheimen, plaatsnamen, geïntegreerde schakelingen en micro-organismen aan toe. Genen en variëteiten van planten (b.v. zaden en andere middelen om planten te vermenigvuldigen) kunnen nu gepatenteerd worden. Het Indiase patentrecht van 1970 voorziet een looptijd van 5 tot 7 jaar, het WHV wil 20 jaar. Niet alleen de produktie, ook de invoer komt onder het patentrecht. Er is een vrijstelling [1] voor uitvindingen ter bescherming van [a] de openbare orde, [b] het leven en de gezondheid van mens, dier en plant, [c] de methodes om ze te behandelen; [2] voor originele variëteiten van planten en dieren. Maar de uitvinding van een geneesmiddel of de methode om het aan te maken en de ontdekking van een plant of een dier zijn niet vrijgesteld. Een patent dat in één land geregistreerd is, geldt in alle landen.
Tot nog toe sloeg een patent op een produktieproces. In het Zuiden, met zijn beperkte fondsen voor onderzoek, kon men vrij het produkt of iets gelijkaardigs aanmaken via een ander proces. Nu wil het WHV dat ook het produkt zelf onder het patentrecht valt. Zo mogen nog wel medicijnen van vóór 1/1/95 vrij aangemaakt worden met een nieuwe methode, maar die van na 31/12/94 niet meer. In India, dat alleen patenten op produktieprocessen erkent, kosten medicijnen slechts 7% van hun prijs in de VS. In Pakistan, dat patenten op produkten erkent, kosten ze ongeveer 70% van die prijs.
Ook de patenten op micro-organismen en biotechnologie zullen een weerslag hebben op het Zuiden. De meeste biologische variëteiten (volgens bepaalde bronnen meer dan 80%) komen voor in de tropische streken, vooral in de gebieden van de oerbevolking. Die heeft ook allerlei toepassingen van deze produkten ontdekt, zonder daar patent op te hebben. De technologie is het monopolie van multinationale ondernemingen in het Noorden, die het erfelijk materiaal uit het Zuiden weggehaald hebben en daarmee de controle op de biologische variëteiten in die gebieden proberen te verwerven. Een typisch voorbeeld is dat Grace inc., het grootste farmaceutische bedrijf in de VS, een patent (onder de naam Margo-S) zoekt te verkrijgen op neem (Azadirachta Indica) dat in India al eeuwen gebruikt wordt als geneesmiddel en
| |
| |
pesticide. Alle onderzoek op neem is in India buiten de commercie gebeurd omdat het gebruik ervan overal verspreid was en de meeste onderzoekscentra vasthielden aan Tagores uitspraak: kennis is vrij.
De mensen van het Zuiden kunnen geen rechten laten gelden op de variëteiten van planten en dieren waarvoor zij eeuwen lang zorg gedragen hebben: het WHV erkent dit recht niet. Maar iedere mutatie via een technologie kan wel beschermd worden! De grote boeren hebben daar al protest tegen aangetekend, maar de armen zullen er het meest onder lijden, omdat zij geen eigen grond bezitten en aangewezen zijn op de rijkdom van het bos.
Geen enkele boer overigens zal veilig zijn. Het WHV geeft geen duidelijke bepaling van micro-organismen, een term die in de wetenschap staat voor genen, strengen van genen, culturen van cellen, virussen... Bovendien slaan patenten op uitvindingen en niet op ontdekkingen, maar dat zijn begrippen die niet scherp afgelijnd zijn. Het is moeilijk te voorzien waartoe dit zal leiden. Maar duidelijk is wel dat de Amerikaanse zaadproducenten beschermd blijven. India heeft nu een buffervoorraad van 23 miljoen ton omdat het ‘moeder zaad’ uit Mexico heeft ingevoerd en daar nieuwe variëteiten uit heeft ontwikkeld en ter beschikking gesteld van de boeren. Zoiets zal nu uitgesloten zijn omdat het WHV de bescherming alleen wil toegekend zien aan wie zaaigoed ontwikkelt dat nieuw, duidelijk onderscheiden, uniform en stabiel is. De directeur van het WHV, Peter Sutherland, stelt dat het ‘privilege’ van de boeren zaaigoed te mogen inzamelen en verkopen, beschermd zal blijven ‘als het maar niet zo ver gaat dat de bescherming van de eigenlijke handel geschaad wordt’. Hier zit de angel: dat de wereldwijde handelsbelangen voorgaan op de belangen van de boeren.
Over vier jaar worden de huidige afspraken over patenten herzien; als dan ‘hogere normen’ gesteld worden, zullen de boeren het blijvend moeten doen met niet beschermde variëteiten. Nu al gaat het die richting uit: W.R. Grace inc. heeft in de VS al het alleenrecht verworven tot 2008 ‘op alle genetisch ontwikkelde variëteiten van katoen’. Het is de eerste keer dat een patent geldt voor een hele soort. Dezelfde firma zegt de rijstvariëteiten japoonica en indica (de meest aangeplante in Azië) genetisch veredeld te hebben en ‘nu alle rechten erop te bezitten’. Dit leidt recht naar monopolies.
| |
Op weg naar monopolies
Onder het WHV moet de beklaagde zijn onschuld bewijzen, want - zo redeneert men - de patenthouder kan de inbreuk moeilijk bewijzen. Dit is een uiterst gevaarlijk principe wanneer het patent niet voor de produktiemethode maar voor het produkt zelf geldt. Als een kleine boer
| |
| |
zaad gebruikt uit eigen selectie en beschuldigd wordt van inbreuk op het produktpatent van een multinational, kan hij omzeggens onmogelijk uit de produktiemethode aantonen dat het zaad nieuw is en zo zijn onschuld bewijzen. Dit is het gedroomde middel om de landbouw uit te leveren aan de grote firma's: die beschikken over het kapitaal en de vakkennis om de biotechnologie te monopoliseren en over de politieke en economische macht om anderen de pas af te snijden naar de vooruitgang.
Was het nieuwe WHV van kracht geweest in 1952, dan had Japan nooit zijn huidige ontwikkeling bereikt, via de weg van het ‘kopiëren’. Ook de landen van het Zuiden zouden die weg moeten gaan: ‘kopiëren’ zou een terechte compensatie zijn voor de eeuw koloniale uitbuiting en de overdracht van hulpbronnen naar het Noorden. India, dat op de milieuconferentie van Rio afspraken over biovariëteiten en bosontginning kon doordrukken ten gunste van het Zuiden, zou weer het voortouw moeten nemen om de rechten van de boeren en onderzoekers te vrijwaren. De landen die over voldoende variëteiten en een behoorlijke basis van biotechnologie beschikken, zouden moeten samenwerken om voor het hele Zuiden een sterke genenbank op te richten.
| |
Vrij verkeer van diensten, investeringen en textielprodukten
Op dit vlak mag geen natie meer een voorkeurbehandeling genieten. Alle restricties moeten opgeheven worden voor buitenlandse investeringen, toerisme, banken, verzekeringen, vervoer, communicatie en alle diensten buiten de niet-commerciële rijksdiensten van wetgevende, uitvoerende en rechterlijke aard.
De buitenlandse investeerders moeten behandeld worden zoals de inlandse. Gedaan met eisen zoals: de plaatselijke grondstoffen gebruiken, voorrang verlenen aan investeringen in zaken waar het land het meeste behoefte aan heeft, de handelsbalans in evenwicht helpen houden door de export. Ook subsidies in deze domeinen, ten gunste van de armen, b.v. voor het vervoer, zullen wegvallen.
In feite leidt dit tot een vrije invoer van kapitaal in het Zuiden, zonder enige bescherming van de plaatselijke investeerders. Het Zuiden zal zijn deuren wijd open moeten stellen voor de massa kapitaal waarover het Noorden beschikt, zonder van het Noorden te eisen dat het de sociale doelstellingen van het gastland eerbiedigt en zijn eigen deuren open stelt voor de massa arbeidskrachten van het Zuiden. Dit is niet nieuw. Het verdrag van Canada, de VS en Mexico in 1993 sluit immigratie uit, behalve voor enkele hoofdarbeiders. Europa stelde een lijst van 37 landen in Azië en Afrika op, waarvoor een strenge inreisbeperking zal gelden wanneer het EU-visum van kracht wordt. In Genève
| |
| |
zegden de VS toe 60.000 Indische vaklui te laten immigreren... op voorwaarde dat de Amerikaanse bedrijven bij wie ze in dienst komen, aan evenveel eigen mensen een scholing geven. Geen enkele geschoolde of half-geschoolde zal binnen mogen. Immigranten zouden hun loon naar huis kunnen sturen... maar geen geld mag naar het Zuiden gaan, behalve in de vorm van investeringen.
Textielprodukten vielen tot nog toe onder het multivezelverdrag. In de loop van de volgende 10 jaar komen ze geleidelijk onder het WHV met zijn open markt. De meeste landen van het Zuiden verdienen vreemde deviezen door de uitvoer van textielprodukten. In India zijn ze goed voor meer dan 25% van de uitvoer. De wereld verhandelt 66 miljard dollar textiel per jaar; 50% daarvan komt van landen in het Zuiden. Dat is een goede zaak voor hun economie en betalingsbalans. De arbeidsintensieve produktie zorgt voor veel werkgelegenheid. In het Noorden daarentegen maakt de textielnijverheid een crisis door en wil men de nodige tijd krijgen voor een nieuwe aanpak. Dat lijkt trouwens de reden te zijn van de tien jaar overgang en de bepaling dat de Indiase markt opengesteld zou worden voor bepaalde Amerikaanse en Europese textielprodukten.
Zonder die overgangsclausule zou het verdrag voordelig zijn geweest voor het Zuiden omdat zijn uitvoer niet langer door het quotasysteem zou zijn beperkt. Ook nu lijken India en China er nog voordeel bij te hebben omdat zij over zoveel goedkope arbeidskrachten beschikken dat ze zelfs Hongkong, Maleisië, Singapore en Zuid-Korea overvleugelen. Maar dit voordeel kan verdwijnen als de rijke landen de sociale bepalingen en die tegen dumping inroepen. We komen daar verder op terug. Bovendien, als in het Zuiden deze produktie gemechaniseerd wordt - en dit is al begonnen in India - gaat het voordeel van de tewerkstelling verloren. De fabrikant, niet jan modaal zal er bij winnen.
| |
Vragen rond het WHV: Wereldwijde samenwerking en gelijkheid
Naast al onze bedenkingen vanuit het standpunt van de armen over het WHV horen een aantal vragen over de principes achter dat verdrag, meer bepaald over het axioma van de gelijkberechtiging en over de rol van het IMF en de Wereldbank als aangesloten instellingen.
Nog altijd werkt de wereldeconomie ‘koloniaal’: het Zuiden levert grondstoffen, hoofdzakelijk landbouwprodukten, het Noorden brengt afgewerkte produkten op de markt. Kan men van gelijkberechtiging spreken als, ondanks acht rondes GATT en zeven rondes UNCTAD (United Nations Conference on Trade and Development), het Noorden blijft weigeren een minimumprijs te bepalen voor de grondstoffen?
| |
| |
Ten gevolge daarvan worden de meeste landen van het Zuiden, in de eerste plaats degene die van één produkt afhangen, nog steeds armer. In 1978 was het hoofdelijk inkomen in het Noorden meer dan 6.000 dollar, in het Zuiden minder dan 500 dollar, een verhouding 13/1. In 1988 waren de bedragen 17.084 en 867 dollar, zijnde een verhouding van 19,5/1. Het IMF verwacht dat van de totale groei door het WHV slechts 10% voor de arme landen zal zijn.
In het licht van deze gegevens bekijken we de sociale clausules die de VS en Europa wilden invoeren. De VS stelden in 1994 in Geneve en in Marakesh dat de arme landen goederen op de markt brengen tegen lage prijs d.m.v. lage lonen. Zij drongen daarom aan op een heffing op hun textielprodukten en andere afgewerkte goederen, om hun prijzen op het ‘internationale niveau’ te brengen. Zij spreken van sociale dumping, zich beroepend op het principe dat niemand een unfair voordeel mag halen uit lage lonen. Mocht hun clausule aanvaard worden, dan verliest het Zuiden zijn enige voordeel tegenover het Noorden, de goedkope arbeid.
Terwijl het Noorden een sociale clausule eist, weigert het een maximumprijs vast te leggen voor zijn afgewerkte produkten. Dit hoeft niet te verbazen, want de sociale clausule beoogt slechts bepaalde industrieën op het Zuiden terug te winnen. Want van de goederen die het Zuiden uitvoert, zijn 43% aangemaakt door bedrijven die uit het Noorden zijn uitgeweken.
De Europese landen van hun kant dringen aan op hogere lonen en betere arbeidsvoorwaarden in het Zuiden. Dit is een eerlijke eis. Maar uit de ervaring blijkt dat het niet lukt de sociale toestanden onder druk van buiten af te willen veranderen. Een voorbeeld daarvan is de kinderarbeid in India. Indiase actiegroepen die aandrongen op de afschaffing ervan kregen van de regering te horen dat zij tegen de belangen van India handelden: de uitvoer van tapijten en andere produkten zou bemoeilijkt worden. De regering verzuimde te zeggen dat veel van de buitenlandse deviezen uit die uitvoer verspild werden aan luxeartikelen voor de middenklasse. De wet kwam er pas toen de VS en Duitsland de invoer van produkten uit kinderarbeid verboden. Maar de wet werd omzeild: het is een klein kunstje om een certificaat te krijgen dat geen kinderen bij het vervaardigen van het produkt geholpen hebben.
De beschuldiging van sociale dumping en de vraag om betere arbeidsvoorwaarden lijken verdacht veel op een excuus om de import uit het Zuiden te kunnen weren. Want intussen handhaaft het Noorden zijn hoge prijzen voor afgewerkte produkten en wordt de sociale situatie van de geïmmigreerde arbeiders in het Noorden niet verbeterd. Ook op het ecologische vlak hanteert het Noorden dubbele normen. Het
| |
| |
wilde op de milieuconferentie van 1992 in Rio wel spreken over zaken zoals de opwarming van de atmosfeer, maar niet over overconsumptie en woestijnvorming die het leven van de armen in het Zuiden in gevaar brengen.
De beste actie van buitenaf tegen sociale misstanden is het steunen van de binnenlandse actiegroepen. Die groepen moeten zich verenigen en tot het besef komen dat er ook in eigen land veel gevestigde belangen te overwinnen zijn. In India b.v. is het verlangen van de Indiase huisvrouw een hulpje in huis te hebben een grote hinderpaal om het publiek te sensibiliseren tegen de kinderarbeid.
| |
De rol van de financiële instellingen
De financiële instellingen blijken de laatste jaren machtiger te worden terwijl de technische VN-organisaties (voor voedsel en landbouw, arbeid, kinderen, milieu, cultuur) aan gezag inboeten. Het WHV versterkt die beweging. Alles komt onder één hoedje en de Wereldbank en het IMF treden op in naam van de verdragsorganisatie. Dit geeft het Noorden nog meer zeggenschap over de economische agenda van het Zuiden, want in de financiële instituten geldt niet dat ieder land één stem heeft.
De technische organisaties (FAO, WHO, UNICEF...) hadden een moreel gezag. De financiële instellingen kunnen de macht van hun geld gebruiken om de wil op te dringen van hun geldschieters uit het Noorden.
| |
Waarom tekende india het WHV?
India is een van de grondleggers van GATT en kon niet anders dan tekenen. Anders viel het uit de boot. Maar de opeenvolgende regeringen van het land beheersten niet voldoende de behandelde problemen. En ze kwamen niet kordaat genoeg op voor hun zaak.
Waarom? India heeft zijn leidende functie in het Zuiden verloren. Gedurende de tientallen jaren dat de wereld in twee machtsblokken verdeeld was dacht de Derde Wereld dat men moest kiezen tussen de zgn. rivaliserende ideologieën: socialisme en kapitalisme. Nu beseft men veelal dat de twee blokken alleen wedijverden om de controle over het Zuiden. Deze koloniale strijd kreeg een ideologische façade en er werd van de landen in het Zuiden gevraagd een keuze te maken. De meeste van hen trachtten neutraal te blijven, maar meenden dat er geen andere economische modellen denkbaar waren dan die twee. India probeerde een combinatie te maken van de beste elementen van de twee. De meeste landen speelden ook een pragmatisch spel. Wanneer het ene
| |
| |
blok hun te veel eisen stelde, kregen ze vlot hulp van het andere blok. Nu heerst één blok over de wereld en de onderhandelingsmacht van India is omzeggens verdwenen. India is ook nog niet uit de economische crisis, gevolg van de verkwistingen van zijn rijkdom in de jaren '80. Die crisis wordt veelal toegeschreven aan het overwicht van de openbare sector. Nationalisering zou gelijk staan met socialisme. In feite is de gemengde economie, die vanaf 1956 toegepast is, niet gebaseerd op het socialisme. De oorsprong ervan is te vinden in het Bombayplan, in 1945 opgesteld door de opkomende Indiase industriëlen, vooral de Tata's en de Birla's. Met name de Birla's hadden de vrijheidsstrijd gefinancierd als een investering in de toekomst van het land, waaruit zij hun voordeel zouden halen.
De idee achter dit plan was dat de industriëlen steun moesten krijgen om een inlandse basisindustrie op te richten. De privé-sector kon de langdurige inspanningen om een staal-, petroleum- en machine-industrie op te bouwen niet aan. De staat moest de infrastructuur opzetten met belastinggeld. Gebruik makend van die onderbouw en de grondstoffen die er aangemaakt werden, kon de privé-sector dan investeren in de winstgevende industrie van de verbruiksgoederen. De tweede voorwaarde om een Indiase industrie een kans te geven was protectionisme; ook dit werd toegezegd. Licenties en een invoerverbod maakten integraal deel uit van dit offensief om de buitenlandse goederen te vervangen door eigen produkten. Subsidies vormden de derde voorwaarde; ook die werden toegestaan. De privé-sector heeft weinig onderzoek verricht; dat werd aan de openbare instellingen overgelaten.
Het Westen wilde intussen graag dat zijn multinationale firma's rechtstreeks in de ontwikkelingslanden investeerden en de economie van die landen controleerden. India, dat zelf een basisindustrie wilde uitbouwen kon niet anders dan bij het socialistische blok aan te kloppen om technische bijstand. Het Westen wilde die pas prijsgeven toen het bang werd dat het Oosten de Derde Wereld ging overheersen.
| |
Politieke druk
In de jaren '70 begon de situatie in India te keren onder de druk van de kiezers. Eerst nam de regering haar toevlucht tot sussende maatregelen en later tot repressieve, zoals de noodtoestand. Intussen waren zowel de openbare sector als de bescherming van de privé-sector gevestigde belangen geworden. Maar slechts 20 tot 30% van de bevolking was beter geworden van de planeconomie: in de stad vooral de welgestelde kasten die onderwijs genoten, op het land de grote boeren met contacten met de financiële instellingen en de politici.
Zij vormden de groeiende middenklasse die nog veel meer verlang- | |
| |
de. In de jaren '80 vroeg die om meer en betere verbruiksgoederen. De regering begon die in te voeren omdat zij dit sterke kiesplatform niet wilde verliezen en bang was voor onrust in de steden. Maar zij kon dit maar door een stuk van de koek van de armen af te nemen, vreemde deviezen uit te geven en de handelsbalans te verstoren. Tegen 1990 waren de gevolgen al voelbaar en in 1991 kwam de nieuwe economische koers, een volledige onderwerping aan de Wereldbank. Dit laatste had niet gehoefd, een pakket hervormingen was voldoende geweest. Zo verloor India samen met zijn politiek aanzien ook zijn economische kracht.
| |
Gebrek aan eenheid in het Zuiden
De groep van 77 (G-77) is nooit een invloedrijk economisch instrument geworden. Zij werd niet meer dan een politiek blok binnen de VN. Van de Aziatische handel wordt niet meer dan 15% binnen het blok gevoerd en daarvan nog het grootste gedeelte met Japan. De G-77 beschikte ook niet over deskundigen om een strategie te ontwerpen. Zij moet het stellen met studies van mensen die vanuit het standpunt van de rijke landen redeneren. Ook de G-15 die in het begin van 1994 in New-Delhi gevormd werd is geen succes.
Het Noorden buit de verdeeldheid van het Zuiden uit door wat toegevingen te doen, nu eens aan dit, dan aan een ander land en telkens de rekening te laten betalen door de armen. Zo stemden de VS toe 65.000 geschoolde Indiërs op te nemen als India instemde met de invoer van synthetische vezels. Veel Zuid-Amerikaanse landen verkregen een herschikking van hun schulden. Zo liet het Zuiden zich vangen in de val van de unipolaire wereld.
| |
Wat brengt de toekomst?
Voor het Zuiden valt er niet veel van de tafel van het WHV. Het moet zich nu voorbereiden op de onderhandelingen van de komende twee jaar en meer nog op de evaluatie binnen vijf jaar.
Op dit ogenblik is het voor het Zuiden belangrijk binnen het WHV te blijven om verdere uitbuiting af te weren en het protectionisme te bestrijden. Binnen het GATT werden beslissingen met eenparigheid van stemmen genomen. In het WHV volstaat een meerderheid. Het Zuiden moet in staat zijn om blok te vormen en zich voor te bereiden op de volgende besprekingen. Daar kan het dan met een meerderheidsbeslissing sancties opleggen aan het Noorden als dit het spel van zijn protectionisme verder zet onder het mom van een sociale of anti-dumping clausule.
| |
| |
Tegelijk moeten de landen van het Zuiden onder elkaar een vlotte handel op gang brengen en technologie uitwisselen. En wat verkeerd gegaan is in de ontwikkeling recht trekken. De meesten hebben een van de twee economische modellen van het Noorden gekozen, die allebei zware investeringen vergen en uitlopen op de overdracht van middelen van de armen naar de rijken. Dit blijkt o.m. uit de toenemende ongelijkheid in India, Thailand en de Filippijnen. Alleen landen als Zuid-Korea, Taiwan en China hebben echt vooruitgang geboekt en sociale hervormingen verbonden met zware investeringen. De economie mag zich niet uitsluitend om de handel en de betalingsbalans bekommeren maar ook om de armen die de prijs van de ontwikkeling betalen.
Er is nog veel werk te doen aan de basis om de armen bewust te maken van de gevolgen van het WHV. Die bewustwording zal de regeringen onder druk zetten om samen met andere landen te ijveren voor nieuwe clausules die gunstiger zijn voor de armen. Economisten van het Zuiden moeten meer het belang van het Zuiden als geheel bestuderen.
Het Zuiden moet tegelijk streven naar meer sociale rechtvaardigheid en hogere lonen (vooral voor de ongeschoolden). Het is een ramp dat de landen van het Zuiden slechts bij één gelegenheid samenspanden: tegen Europa's aandringen op betere arbeidsvoorwaarden. Terecht hebben zij de band tussen sociale eisen en handel aangeklaagd. Zij moeten blijven ageren tegen de dubbele normen, vooral tegen de slechte behandeling van buitenlandse arbeiders in het Noorden.
Intussen mag het Zuiden in zijn concurrentieslag met het Noorden, geen troef blijven maken van onmenselijke arbeidsvoorwaarden en van lonen die de mensen onder de armoedegrens duwen. Dit is een kluif voor organisaties ter verdediging van de mensenrechten: laten zij ageren tegen kinderarbeid, deportaties, lijfeigenschap, kasten; voor een minimumloon en de rechten van de vrouwen uit de zwakkere sectoren.
Vertaling: Geert Boeve
|
|