Streven. Vlaamse editie. Jaargang 58
(1990-1991)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 675]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Mei 1991]Christenen zonder kerk
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De kerk ervaren als doodlopende wegDe thuisloze christenen hebben de kerk stilzwijgend afgeschreven om te vermijden dat hun geloof zelf zou uitblussen. Zij doen dit niet in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 676]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een geest van rebellie, maar uit eerlijkheid. Zij herhalen enigszins de ervaring van Søren Kierkegaard waar deze, geconfronteerd niet enkel met het einde van de (Deense) christenheid, maar ook met het failliet van de kerkelijke geloofwaardigheid, zich terugtrok in een evangelisch opgevatte innerlijkheid. Tastend naar de identiteit van de mens na het officiële christendom, worden zij geconfronteerd met de eenzaamheid van hun geweten. Zij willen echter trouw blijven aan de God van Jezus Christus, die zij, ieder op een eigen wijze, trachten te begrijpen en te herinterpreteren binnen een nieuw historisch bewustzijn. Dit laatste wordt gevoed door een betere kennis van de Schrift (o.m. dank zij een dialoog met de joodse traditie) en van de andere religies waarbinnen zij hun specifiek christelijk geloof trachten te situeren. Zij staan aan de antipode van het vroegere, zogenaamde ‘kolenbrandersgeloof’, dat blindelings aanneemt ‘wat de kerk voorhoudt’ en zich geen vragen stelt, uit vrees dat het geloof zelf een kwijnende vlaspit wordt. Zij hebben hun eigen latent agnosticisme overwonnen, althans voorlopig, en blijven geloven in het evangelie, o.m. omdat zij dit, meer dan andere wegen, ervaren als een verrijking voor hun zoeken naar integraal humanisme. Vanwege de ‘verkerkelijking’ van het christendomGa naar eindnoot5 hebben zij besloten voortaan als thuisloze christenen te leven. Zij menen dat een verkerkelijkt christendom de creatieve dialoog met de zogenaamde geseculariseerde wereld bemoeilijkt en dat het gevaar voor een klerikale bevoogding van een gedroomde ‘Europese christenheid’ niet denkbeeldig is. Zij verwachten ook geen heil van een overstap naar een andere kerk, zoals Newman die geleidelijk door de anglicaanse kerk heengroeide en katholiek werd. Nog minder, althans in Vlaanderen, kijken zij uit naar een nieuwe Luther om een reformatiebeweging op te starten. Zij verlangen niet om, nog maar eens, een ‘kerk’ toe te voegen aan de ruim 150 kerken die sinds de aanvang van het christendom evolueerden vanuit een soort gemeenschappelijke oerstam. Zij zijn ook te universeel denkend en te rationeel om heil te zoeken in de vele sekten of nieuwe religieuze bewegingen, als de New Age, waarin zij een breuk zien met een authentieke christelijke identiteit. Het thuisloze christendom is - tenminste door zijn omvang - een nieuw fenomeen. Onlangs stierf op 90-jarige leeftijd, onderweg in de trein, de grote geestelijke leidsman Marcel Légaut. Hoezeer hij ook kritisch stond tegenover de kerk en eronder leed, hij verliet de kerk niet en poogde ze vanuit een diepe innerlijkheid sereen maar volhardend uit te dagenGa naar eindnoot6. Eenzelfde beeld biedt die andere edele leek en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 677]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitgever, Georges Hourdin, die hoogbejaard zijn briefboek schreef Au pape Jean-Paul II et aux évêques du SynodeGa naar eindnoot7, een pleidooi voor meer oprechtheid in de kerk. Deze generatie is haast uitgestorven. Elke dag groeit een nieuwe generatie aan - niet beperkt in leeftijd, waaronder vele ‘oudstrijders’ van katholieke actie bewegingen - die het in de kerk niet meer zien zitten en toch hun geloof in de zaligsprekingen en het Rijk Gods niet willen opgeven. Een aantal gaat zelfs vrij regelmatig naar de eucharistieviering - want die blijft voor hen belangrijk. Zij laten hun kinderen dopen en wensen een kerkelijke uitvaart. In tegenstelling met de seizoenchristenen vatten zij deze symbolische handelingen echter eerder op als een persoonlijk ritueel, waarin ze hun toebehoren aan het christendom uitdrukken. Het kerk-instituut behoort voor hen bij de ‘christenheid’, een cultuurhistorisch omhulsel dat geen inhoud biedt aan hun zinzoeken noch aan hun behoefte aan waarachtig geloofsleven. Zij verschillen dus grondig van die vele ‘christenen’ die de vieringen van doop, huwelijk en begrafenis opvatten als een welgekomen inkleding van belangrijke, vaag religieus gekleurde levensmomenten. Zij vinden het ook zinloos zich luidruchtig tegen de kerk af te zetten, zoals aan het andere einde van het spectrum de integristen dit doen. De botsingen tussen gezag en geweten, tussen nieuwe theologische inzichten en repetitieve leerstellingen, tussen democratische en feodale beleidsvormen, tussen persoonlijke gewetensvorming en autoritair klerikalisme (niet zelden meer van leken dan van clerici) zijn in hun ogen te veelvuldig geworden om nog verandering te verwachten. Na Vaticanum II hadden zij sterk gehoopt. Die hoop is zo goed als uitgedoofdGa naar eindnoot8. Zij hebben ‘de sociale leer van de kerk’ zien verstarren door politieke compromissen. Zij zien hoe de oecumene verzandt. Zij ervaren dat de geëmancipeerde vrouw weinig kansen krijgt. Zij merken hoe open bisschoppen, inclusief kardinalen, en theologen worden gemarginaliseerd. Zij begrijpen niet dat een celibaatswet belangrijker is dan de eucharistie (‘doe dit tot Mijn gedachtenis’). Zij zijn onthutst over het feit dat de officiële kerk zo goed als nooit erkent zich te hebben vergist. Zij voelen hoezeer de angst het immobilisme voedt en hoe onpersoonlijk de institutie wordt. Zij stellen vast dat Romeinse bisschoppensynodes vaak ter plaatse trappelen in hun poging om in de waarheid te leven (Vacláv Havel)Ga naar eindnoot9. Langzaamaan raakten zij van die kerk vervreemd en erkennen zij, soms bedroefd, soms bevrijd, dat zij ‘christenen zonder kerk’ zijn geworden. Zij beseffen dat zij - in de minderheid van de gelovigen - | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 678]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voorlopig zelf nog een minderheid zijn. Opvallend is dat men in deze minderheid naast ‘leken’ ook religieuzen en priesters vindt. Van het Oosteuropees reveil verwachten zij niet bijzonder veel: zij weten dat het wantrouwen tegenover de officiële kerk ook daar dikwijls groot is, o.m. tegenover de Russisch orthodoxe kerkleidingGa naar eindnoot10. Eugen Biser raakt in GlaubenswendeGa naar eindnoot11 een aspect aan van wat wij hier bedoelen. Het gaat om een ‘Umschichtung im Glaubensbewusstsein’: ‘Het lijkt erop dat de focus van de interesse voor het geloof verschoven is van het trefwoord ‘kerk’ naar het christologisch kerngeheim van het geloof’ (p. 93). Men zoekt geen troost in dit geheim omdat men de kerk verloren heeft; men heeft veeleer de kerk verloren terwijl men dit geheim herontdekte. Men zal zich beroepen op Jezus die zich distantieerde van de ‘kerk’ van zijn tijd met haar hogepriesters, schriftgeleerden en farizeeërs. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Welk perspectief blijft er over?Toch weten de thuislozen dat zonder de institutionele kerk het christendom reeds lang zou zijn verdwenen of verdronken in syncretisme. Zij erkennen dat zonder groepsverbondenheid zij zelf of hun kinderen eerlang in een niemandsland kunnen terechtkomen. Van binnen bevrijd, leven velen toch met de vraag: hoe moet het nu verder? Sommigen, gevoed door een persoonlijke geloofsovertuiging en een grote waardering voor de persoon van Jezus - ofschoon zij zijn goddelijkheid steeds moeilijker kunnen situeren - zetten zich in voor een herwaardering van ethische waarden. De huidige belangstelling voor de toegepaste ethiek (in economie, geneeskunde, politiek, pedagogie, cultuur) is hiervoor symptomatisch. Vanuit hun christelijk mensbeeld willen zij doelmatig bijdragen tot het redden en bevorderen van menselijke waarden die bedreigd worden door consumptiematerialisme en economisme. Mensenrechten, welzijnszorg, ecologie, vierde wereld worden ‘apostolaatsvelden’ zonder christelijk etiket. Men tracht het persoonlijk leven zo goed mogelijk in eenklank te brengen met die ethische opties. Deze thuisloze christenen zoeken de verzuiling te doorbreken zonder zich in nieuwe zuilen te laten opsluiten. Zij pleiten voor pluralisme, maar waken erover dat de eigen opvatting hierdoor niet ruggegraatloos wordt. Met een zeker stoïcisme beschermen zij hun eenzame persoonlijke integriteit. Vanuit hun kritische opstelling tegenover de dubbelzinnigheid en ongeloofwaardigheid van alle systemen, is het eigen geweten immers een steeds belangrijker kompas | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 679]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geworden. Zij stimuleren vriendengroepen en service-clubs - een soort geseculariseerde broederschappen - waar men zich samen inzet voor cultuurprojecten, gehandicaptenzorg, internationale verstandhouding. Deze ethische bekommernis neemt niet weg dat zij beseffen dat zij niet op hun eentje kunnen blijven geloven. Daarom blijven zij uitkijken naar contact met andere thuisloze christenen: de eigen partner als medegelovige, vriendengroepjes waar inzicht en twijfel kunnen worden gedeeld, basisgemeenschappen beperkt in ledental en duur, kleine tijdschriften waarin uitwisseling van ervaringen en van literatuur de christelijke identiteit blijft voeden. Voor sommigen wordt de artistieke activiteit tot een liturgisch gebeuren. Er zijn abdijen waar thuisloze christenen van verschillende kerken vrijplaatsen vinden en geestelijke begeleiding. Ook bepaalde parochies zijn geëvolueerd tot open basisgemeenschappen waar thuisloze christenen gaarne komen zonder dat zij zich psychologisch moeten vereenzelvigen met ‘de’ kerk. Toch zijn het ook dikwijls de parochies die de negatieve kerk-ervaring pijnlijk nabij brengen. Reeds jaren geleden werd dit erkend door Henri Denis, bisschoppelijk vicaris van Lyon, die in zijn Chrétiens sans EgliseGa naar eindnoot12 gewaagt van ‘monotone en smakeloze bijeenkomsten, uitdrukkingen van een geloof dat noch vrij is noch bevrijdt’. Sommigen zoeken steun in een ruimer verband, zoals de Acht Mei Beweging in Nederland, waarvan de verantwoordelijken wel een band met de kerk wensen te bewaren, of in Duitsland het netwerk van de ‘Integrierte Gemeinde’. Toch zien anderen geen heil in een afstandelijk toebehoren. Zij kiezen een andere weg. Op verschillende plaatsen in Europa zoeken ‘christenen zonder kerk’ naar een alternatieve gemeenschappelijke behuizing, in een richting extreem tegengesteld aan die van bisschop Lefebvre. Zo schreef in het Duitse Publik-Forum (19/10/1990) Werner Holzgreve een uitdagende oproep onder de titel: Das fruchtlose Rufen in der Wüste. Plädoyer für ein ‘Neues Forum Kirche’ und provozierende Anfrage an alle, die immer noch an die Reform der katholischen Kirche glauben. Opzet is een ‘Freikirche’ naast de ‘Grosskirche’ te vormen: ‘uit een uitgedroogde bedding komt nu eenmaal geen water meer’. Men zou beginnen met, naar de wens van Heinrich Böll, de kerkbelasting te weigeren en eigen gebeds-, liturgie- en actiegroepen te vormen. Dit opzet houdt echter weinig rekening met de lessen uit de geschiedenis. Alle protestantse kerken hebben dergelijke ‘kerk-dromen’ gekend. Zij resulteerden in tientallen afsplitsingen en werden meestal | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 680]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zelf beddingen van uitgedroogde beekjes. Een heilzame ‘overwintering’ kan anders opgezet worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En de ‘nieuwe evangelisering van Europa’Onbevangen luisteren naar deze ‘christenen zonder kerk’ is ongetwijfeld een van de voornaamste voorwaarden om Europa en evangelie met elkaar in dialoog te brengen ‘op de drempel van het derde millenium’ (titel van het Concilium-congres te Leuven, september 1990). Op de dubbelzinnigheid van de ‘nieuwe’ (of ‘tweede’) evangelisering van Europa en op de al te simplistisch opgevatte vroegere christelijkheid van dit continent, werd elders voldoende ingegaanGa naar eindnoot13. De noodzaak van een eerlijke dialoog tussen een belijdend christendom en een sociaal-economisch en cultureel Europa, blijft. Wie deze dialoog ‘intra muros’ wil houden en er enkel de kerkse of kerkelijke christenen wil bij betrekken, loopt groot gevaar antwoorden te geven op vragen die enkel dáár leven. Die vragen zijn veelal vragen van gisteren of, tenminste gesteld in een verleden taalspel en vanuit een ideologisch zwaar beladen ecclesiologie. Dan schiet men voorbij aan wat de moderne cultuur inspireert en aan de vormen waarin die met zinvragen worstelt. Wat de meer genuanceerde geesten beroert, wordt dan niet eens vermoed of wordt ontweken vanuit a priori zekerheden die kritiekloos worden herhaald. De impasse waarin de verhouding tussen theologen en kerkelijk leerambt zich wereldwijd bevindt is hiervan een dramatisch symptoon. Het gevaar is dan niet denkbeeldig dat de kerk zelf een soort sacramenteel-liturgische sekte wordt die doof is voor authentiek humaan verlangen en stilaan resulteert in een museum voor ritueel. Zo zou het ‘sacrament van de verlossing’ zich vervreemden van ‘de eerste genade’, deze van de voortgezette en zich door mensen voortzettende schepping. Juist zij die leden aan deze kerkvorm en aan haar inauthentieke vertaling van de Boodschap, kunnen aan wie ‘nog binnen zijn’ meedelen waar de breuklijnen en de ontgoochelende verwachtingen liggen, hoe men die persoonlijk beleefde en waarom men emigreerde. Zij kunnen ook méér: wijzen op wat hen als gelovige zonder kerk in een geseculariseerde en post-moderne cultuur blijft voeden en waaraan zij trouw wensen te blijven en om welke redenen. Zo zouden zij de kerk kunnen helpen bepaalde crisissituaties beter te verstaan. Hier dringt de tijd. Inderdaad, onder de uitwijkelingen zijn er nu nog be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 681]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoorlijk wat intellectuelen met een christelijke traditie. Naarmate de intellectuele kwaliteit van het Europees kerkelijk leiderschap daalt - ervaringen met de huidige priesteropleidingen getuigen van deze daling - wordt, morgen, dit gesprek minder vruchtbaar, zo niet zinloos. Niet alleen het gesprek met de gelovige uitwijkeling is een noodzaak, ook dat met andere vormen van migratie: de catechist zal luisteren naar de agnost, de priesterambtsdrager naar wie het als leekpastor (m/v) niet meer ziet zitten, de seminarieleiding naar de gehuwde priester, wie voor verloofden werkt naar de gescheidene, wie zich met werkgevers bezig houdt naar de buurtwerker in migrantenwijken, de christen naar de moslim, de oudere generatie naar de jongere. De ‘andere’ nuanceert steeds de mening van wie zonder vooroordelen luistert. Niettegenstaande de teksten van Vaticanum II over dialoog, heeft de kerk het op elk niveau moeilijk om zich deze gesprekscultuur eigen te maken. Christenen zonder kerk kunnen een genade zijn voor de kerk zelf, ze kunnen haar oproepen tot meer deemoed en waarachtigheid - zoals leden van de protestantse kerken en van de Romana dit onderling pogen te doen (b.v. de eersten door grondige exegese en eerbied voor het geweten, de tweede door te wijzen op de begrensdheid van nationale kerken). Van hun kant zullen de christenen zonder kerk verarmen zonder een gesprek met de kerkelijken. Zelden blijven hun kinderen of kleinkinderen gelovig, en dat niet alleen in gemengde huwelijken. Al zou dat sporadisch toch het geval zijn, een christen zonder kerk blijft gevaar lopen klem te geraken in een onevenwichtige vorm van christendom. Een gezonde geloofsovertuiging kan meestal niet zonder de kritische steun van een netwerk dat ruimer is dan de kring van gelijkdenkende vrienden. De op de eigen spiritualiteit toegeplooide religieuze orden zijn hiervan een illustratie. Waardenonderzoek in Europa wijst erop dat zonder de steun van een regelmatig vierende gemeenschap de geloofsinhoud wegebt, zoals blijkt uit de hier volgende tabel. Bij de interpretatie van deze cijfers dient men er wel rekening mee te houden dat de protestanten numeriek veel minder praktizerend zijn dan de katholieken - bij wie de ‘zondagsplicht’, vooral bij de oudere generatie, nog meespeelt. Niemand is echter gebaat bij een recuperatie-strategie. Die zou door haar ongeloofwaardigheid contraproduktief werken. Uiteindelijk is er maar één oplossing: dat de kerken zelf zich in een volhardende en open dialoog kwetsbaar opstellen. In de plaats van te ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 682]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(Bron: EVSSG, 1981)
oordelen (Vaticanum II veroordeelde nergens), van te verwijzen naar de normen van een a-historische natuurrechtsfilosofie, van zich te beroepen op een onfeilbaarheidsleer, en in de plaats van een oud mediterraan juridisme op te leggen aan de huidige westerlingen en de niet-westerse culturen, zouden de kerken (hiërarchie en kerkgangers) zich kunnen bekeren tot deemoed. Onthecht en bereid tot schuldbekentenis, zouden de kerkelijk gelovigen moeten zoeken naar wat werkelijk wezenlijk is voor de christelijke identiteit in de huidige context en tevens de historiciteit van de incarnatie en van de Boodschap loyaal aanvaarden. Dan zouden zij ook in staat zijn dat vreemde deel van de ‘geloofszin van de gelovigen’, dat van buitenaf interpelleert, serieus te nemen. Deze bekering kan ertoe leiden dat minder gelovigen zich genoopt voelen te emigreren. Zij zal evenwel niet kunnen beletten dat velen verder geruisloos verdwijnen omdat zij wat wezenlijk is in het christendom irrelevant vinden. Een dergelijke bekering kan zelfs het onderscheid tussen christenheid en christendom verhelderen en kerkelijke of kerkse ongelovigen aanzetten tot eerlijke kerkverlating. Tijdens het concilie wees de Brugse bisschop E.-J. De Smedt in een ophefmakend wederwoord, gericht tegen kardinaal Ottaviani, op de noodzaak van een drievoudige bekering: tegen het triomfalisme (alsof de kerk evolueert van overwinning naar overwinning), tegen het klerikalisme (dat de kerk blijft zien als een centraliserende piramide) en tegen het juridisme (‘geen moeder heeft zich ooit van zulke taal be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 683]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
diend’). Een aspect van die bekering bestaat in de durf meer ruimte te bieden voor verscheidene en elkaar aanvullende formuleringen van de Boodschap. Men kan zich hierbij laten inspireren door de auteurs van de vier evangelies en door PaulusGa naar eindnoot14. Op die manier kan elke christen vrijer groeien naar een eigen, eerlijk verworven inzicht in de ‘hiërarchie van de waarheden’ (Vaticanum II, Unitatis Redintegratio, nr. 11) inzake geloof en ethiek. Alleen zo kan de geloofszin van de gelovigen zich verfijnen en de hele geloofsgemeenschap verrijken. Zonder dergelijke bevrijdingsprocessen zouden wij vandaag nog de slavernij als rechtmatig mogen bestempelen, de democratie moeten afwijzen en zou het ‘christelijke rijk’ de andersgelovigen mogen uitschakelen of zouden de katholieken nog aan de Scandinavische grenzen worden teruggewezen. Alleen een dergelijke bekering kan overigens enige vooruitgang in de oecumene mogelijk maken. Doch niet alleen de kerken moeten zich bekeren. Ook de feitelijke of potentiële ‘christenen zonder kerk’ kunnen zich bekeren door de kerken b.v. niet te overschatten, maar ze te beschouwen als voorlopige heenwijzingen naar het Rijk GodsGa naar eindnoot15 en de last van hun historiciteit te erkennen zonder er zich door te laten verdrukken. Vervolgens door de eigen vrijheid met al de daaraan verbonden spanningsvelden te vrijwaren en protesterende christenen te blijven in de plaats van zich zwijgend in een individualistisch persoonlijk geloof op te sluiten. Dan kan de creatieve spanning tussen wie ‘buiten’ zijn en wie ‘binnen’ zijn (of zulks menen) voor beide vruchtbaar worden. De ‘christenen zonder kerk’ kunnen niet loochenen dat de ‘religieuze mens’ - statistisch is dit de grote meerderheid - symbolen en rituelen behoeft en dat de kerken hierover een ongeëvenaarde, ofschoon te weinig creatief gebruikte, voorraad beschikken. Geloof en religie kunnen niet zondermeer als elkaar vernietigende tegenpolen worden beschouwd. Religie geeft vorm aan het geloof - en geloof blijft religie uitzuiveren. Ook ‘christenen zonder kerk’ zullen erkennen dat de sociale zichtbaarheid van de kerken lang niet zo onbeduidend is als de media het doen voorkomen. De zorg voor wie achterblijven bij de dubbelzinnige vooruitgang van de mensheid, wordt nog steeds sterk door de diaconie van de kerken opgenomen. Denken we slechts aan de commissies Rechtvaardigheid en Vrede en aan oecumenische publikaties als De Vijgeboom, met hun stellingnamen i.v.m. racisme, vrede, drugs, amnestie, woningtekort, psychisch zwakken, de rechten van het kind. Alle studies wijzen er overigens op dat onder de vrijwilligers de ker- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 684]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kelijken hoger scoren dan de anderen. Maar ook de ‘christenen zonder kerk’ kunnen de kerkelijken helpen over de binnenkerkelijke problematiek heen te kijken naar de grote vragen van de mens in de samenleving. Waar samenwerking ‘binnen’ niet mogelijk blijkt, kan die wel op het brede plein ‘buiten’ gebeuren, daar waar ‘wie van goede wil zijn’ zich verzamelen in dienst van de medemens. Dit pleidooi voor dialoog tussen de kerken en de ‘christenen zonder kerk’ wil evenwel - het dient herhaald te worden - niet uitlopen op een recuperatiepoging. De ongeloofwaardigheid van de kerken blijft voor velen, in geweten, een muur. Kerkelijke christenen zullen moeten aanvaarden dat medegelovigen hierop onherroepelijk botsen. Het zal hen aanzetten tot een meer evangelisch bewogen kerkelijkheid. ‘Christenen zonder kerk’ kunnen steun vinden in een zin uit de meditatie ‘De Visione Dei’ van Nikolaas van Cusa, wetenschapper, theoloog, kardinaal en kerkhervormer (1401-1464): ‘Wanneer ik mij zwijgend terugtrek in een beschouwing, spreekt Gij, Heer, tot mij in mijn diepste diep: “Wees jezelf, dan zal ook ik jou toebehoren”’Ga naar eindnoot16. Vanuit dit vrije innerlijke gesprek kan de ‘christen zonder kerk’ zijn weg gaan naar waar de innerlijke stem hem leidt. En, zoals in de tijd van Nicolaas van Cusa mogen we verhopen dat de kerken ook in die weg de Geest erkennen en eerbiedigen. |
|