| |
| |
| |
[Augustus - september 1989]
Vluchtelingen en mensenrechten
Dieter B. Scholz
Een jaar geleden werd een jezuïet die sinds 1980 werkzaam is in een van de grootste vluchtelingenkampen van Azië, door een organisatie van de UNO aangesteld tot commissaris van een gebied waar ongeveer 300.000 vluchtelingen verblijven. Die wonen in kampen die zich als een ketting uitstrekken langs de internationale grens tussen twee op gespannen voet levende landen van Indochina. Regelmatig vinden er in deze grensstreek gewapende overvallen plaats waarbij vaak veel vluchtelingen het leven verliezen. Het kamp waarin broeder Arthur, zoals we hem voortaan zullen noemen, aan het hoofd stond van een kliniek voor tuberculeuzen, werd op kerstdag 1984 beschoten en totaal vernield. Toen het herbouwd werd hield men bij de keuze van het terrein blijkbaar geen rekening met de veiligheid van de vluchtelingen. Het nieuwe kamp kreeg een andere naam en werd op geen duizend meter afstand van de grens weer opgebouwd. Opnieuw werden de vluchtelingen beschoten. Wie het oude kamp gekend heeft en het nieuwe bezoekt, kan zich niet van de indruk ontdoen dat hier 300.000 mensen werden samengebracht als doelwit in een militair niemandsland. Op zekere dag werd broeder Arthur aangehouden door enkele leden van een paramilitaire eenheid die in de kampen gestationeerd was om de vluchtelingen te beschermen. Ze voerden hem weg naar een dichtbij gelegen bos waar ze hem neersloegen en mishandelden. Broeder Arthur zou niet meer in leven zijn als hij niet via zijn radio een noodoproep had kunnen uitzenden die door een UNO-patrouille werd opgevangen die hem kwam bevrijden. Blijkbaar had men het broeder Arthur kwalijk genomen dat hij de klachten van de vluchtelingen over mishandelingen, verkrachting, roof en moord aan de overheid had gerapporteerd. Die mishandelingen werden bedreven door leden van de commandogroep tussen 16 uur en 8 uur 's morgens, op een ogenblik dat de medewerkers van de internationale hulporganisaties, waaronder ook het Rode Kruis, de kampen moeten verlaten;
volgens de militaire overheid omwille van hun persoonlijke veiligheid, volgens de vluchtelingen
| |
| |
opdat ze niet getuige zouden kunnen zijn van wat er 's nacht in de kampen gebeurt.
Broeder Arthur herstelde en stelt nu de maandelijkse veiligheidsberichten op voor het regionale bureau van de UNO. Daarvoor wil hij geen geldelijke vergoeding. ‘Mijn levensstijl’, zo schreef hij aan zijn oversten, ‘is eenvoudig en ik heb geen geld nodig. Ik woon bij een boerenfamilie in een klein dorp dicht bij de grens en als ik vrij ben werk ik mee in de rijstvelden. Ik vind het ook niet passend geld te aanvaarden voor een werk dat zelfs met de beste bedoelingen en ondanks alle moeite niet beantwoordt aan wat het zou moeten zijn: de vluchtelingen in dit grensgebied een zekere veiligheid en bescherming te geven’. Broeder Arthur maakt samen met 180 vrijwilligers deel uit van de Jesuit Refugee Service (JRS). Ze zijn werkzaam in Afrika, Midden-Amerika en Azië. Het zijn hoofdzakelijk vrouwelijke en mannelijke religieuzen, en sinds enkele jaren ook jongere leken. Allen maken melding van steeds toenemende schendingen van de mensenrechten in hun kampen. De internationale vluchtelingenorganisaties hebben het moeilijk om het hoofd te bieden aan dit relatief recente fenomeen.
Van de talrijke vluchtelingenproblemen waarmee het JRS te kampen heeft, is het schenden van de mensenrechten op dit ogenblik zeker het meest cruciale. De ervaringen van de laatste jaren wijzen uit dat onafhankelijke organisaties, zoals het JRS, in delicate omstandigheden vaak kunnen helpen of bemiddelend optreden, waar internationale regeringsapparaten machteloos staan omdat ze politiek en financieel afhankelijk zijn van belangengroepen die zich voor de vluchtelingen niet of niet meer interesseren. Een extreem voorbeeld van dergelijke belangenconflicten in een crisisgebied van Afrika: de kleine vlieghaven in een ontoegankelijk bergland had twee startbanen naast elkaar. Gedurende drie dagen ben ik er getuige van geweest dat op de ene startbaan om de 40 minuten - niet zonder risico voor bemanning en materiaal - een Hercules-transportvliegtuig neerdaalde volgeladen met voedingswaren, medicamenten en dekens afkomstig van westerse hulporganisaties, en dat met dezelfde regelmaat van de andere, niet meer dan 200 meter verder gelegen, startbaan Russische gevechtshelikopters volgeladen met raketten en napalmbommen opstegen, die na ongeveer 30 minuten zonder wapens terugkeerden. De twee bevoorradingen waren bedoeld voor dezelfde bevolking.
| |
De situatie in Azië
Toen ik in mei en juni 1988 de vluchtelingenkampen in Azië bezocht, vielen mij de onvriendelijkheid en soms zelfs de hatelijkheid op waarmee de In- | |
| |
dochinese vluchtelingen bejegend worden, dit in tegenstelling met de grootmoedigheid waarmee ze enkele jaren geleden werden opgenomen. Ongeveer 18 maanden geleden kwam een nieuwe vloed van vluchtelingen uit Viëtnam aan. Ik ontmoette nieuw aangekomen bootvluchtelingen in 13 kampen in Hongkong, de Filippijnen, Indonesië, Maleisië en Thailand. Ze vertelden hoe ze door de kustbewakers verhinderd werden te landen en opnieuw naar de volle zee werden weggesleept. Ze beschreven hoe ze in hun boten door piraten werden overvallen en hoe de sadistische gruweldaden de overlevenden nog maandenlang na hun aankomst in de kampen aan de rand van de zelfmoord brachten. In een ziekenhuis van het kamp lag een vrouw met schotwonden in het dijbeen. Ze vertelde hoe haar boot beschoten werd door de kustwachters van het land waar zij en de andere medeopvarenden asiel zochten. Bij deze aanval was haar man om het leven gekomen.
Volgens het oordeel van deskundigen in Azië is er van het programma van het Hoog Vluchtelingencommissariaat van de UNO voor het bestrijden van de piraterij in de golf van Thailand sinds het begin van het vorig jaar zo goed als niets meer te merken. Medewerkers van buitenlandse organisaties in de kampen vermoeden zelfs dat de snelboten die door het Vluchtelingencommissariaat ter beschikking werden gesteld om de vluchtelingen tegen de piraten te beschermen, gebruikt worden om de vluchtelingen terug te drijven in volle zee. Bewapende piraten vallen dikwijls juist die vluchtelingenboten aan die van de autoriteiten het verbod kregen te landen. In een brief aan de Bangkok Post van 11 februari 1988 waarschuwde de vroegere minister van buitenlandse zaken van Thailand, Thanat Khoman, de hoge commissaris voor de vluchtelingen ervoor verder nog als beschermer op te treden en dreigde ermee dat de leden van deze organisatie ‘uitgedreven zouden worden, omdat hun handelwijze in strijd is met de belangen van het gastland’.
In bijna alle Aziatische landen waar de vluchtelingen een eerste toevlucht zoeken in afwachting dat ze naar een derde land kunnen verhuizen, zijn de voorwaarden om opgenomen te worden verstrengd. Elk land heeft zijn eigen intimidatiemaatregelen getroffen: met opzet en niet uit noodzaak worden de vluchtelingen in mensonwaardige omstandigheden ondergebracht; de kampen worden ingericht als gevangenissen en de bewakers behandelen de vluchtelingen als criminelen, aan wie de elementaire mensenrechten ontzegd zijn. Mishandeling, roof, verkrachting en doodslag worden ten hoogste pro forma gestraft; dergelijke misdaden worden door de autoriteiten niet zelden stilzwijgend geduld en dienen hun afschrikkingspolitiek. Aan de leden van de westelijke ambassades die met de vluchtelingen over een mogelijke uitreis naar een derde land willen spreken, wordt een bezoek
| |
| |
aan het kamp niet toegestaan. Op grote schaal wordt de post voor de vluchtelingen onderschept, de brieven worden geopend, het geld dat vrienden of verwanten sturen ontvreemd, de cheques geïnd op de bank van het leger. De slachtoffers verzekerden me dat de meeste overvallen 's nachts gebeuren als er geen buitenlands personeel aanwezig is. Uit vrees voor verdere wraaknemingen durven zij er haast niet over spreken.
Naarmate de kansen om in een derde land opgenomen te worden voor de vluchtelingen verminderen, moeten ze ook langer in de kampen blijven. De gevolgen hiervan zijn in de ‘gesloten kampen’ van Hongkong zeer duidelijk te merken bij de jongere volwassenen, die zes of zeven jaar geleden op jeugdige leeftijd in de kampen aankwamen. De meesten van hen hebben ook nu nog geen enkele kans om in een derde land opgenomen te worden, waar ze een nieuw leven zouden kunnen beginnen. Veel jonge mannen en vrouwen uit Viëtnam zijn na jarenlang verblijf in deze kampen het slachtoffer van een pathologisch schuldgevoel.
In sommige kampen kwam ik onder de indruk van de onwrikbare moed waarmee deze vluchtelingen aan een bijna hopeloze situatie proberen het hoofd te bieden. Met onvermoeibare energie slaagden Viëtnamese katholieken er bijvoorbeeld in in hun kamp een actieve parochie in het leven te roepen. Met verbeelding en zin voor sacrale kunst richtten ze kapellen op in het kamp. Daar die al vlug veel te klein waren, knutselden ze met enkele draden, een oude autobatterij en een afgedankte radio een akoestische installatie in elkaar. Met een geluidsband nodigen de ‘klokken’ de gelovigen uit om deel te nemen aan de liturgische vieringen. De jeugdbewegingen kennen in de kampen een groot succes. Ze zijn een grote hulp om de spanningen en de negatieve invloeden van het kampleven op te vangen.
Voor ongeveer tien jaar, toen de eerste vluchtelingen uit Laos, Viëtnam en Cambodja aankwamen, moest men vooral aan lichamelijke noden tegemoet komen: voedsel, geneesmiddelen en onderdak. Daar er toen nog geen echte vluchtelingenkampen bestonden, heerste er grote ontreddering en nood. Voor het ogenblik hebben de meeste vluchtelingen vooral nood aan psychische en sociale hulp. De Khmer-vluchtelingen langs de Thai-Cambodjaanse grens bijvoorbeeld, die hun tradities, godsdienst en sociale structuren hebben zien verloren gaan in de maffia-subcultuur van de reusachtige kampen (in Site 2 leven bijna 170.000 vluchtelingen); de kinderen die in de kampen werden geboren en nog nooit een rivier of rijstveld hebben gezien en alleen maar weten dat groenten, rijst, en water aangebracht worden door de vrachtwagens van de United Nations Border Relief Operation; de Viëtnamezen die acht jaar in ‘gesloten kampen’ hebben geleefd; de jongeren die zonder verwanten op de vlucht werden gedreven omdat er niet voldoen- | |
| |
de geld was voor twee plaatsen op de boot (een bootvluchteling moet 2.000 $ contant betalen); de vrouwen die in de handen vielen van piraten; de slachtoffers van geweld in de kampen; de oorlogsinvaliden en gehandicapten die men in elk kamp aantreft omdat geen enkel land ze opneemt.
| |
De rol van de internationale hulporganisaties
In bijna alle kampen heb ik ook de ambtenaren van het Hoge Commissariaat van de UNO ontmoet, geëngageerde en competente vrouwen en mannen. In informele gesprekken buiten hun diensttijd spraken ze opener en onbevangener dan bij officiële contacten. In een nachtelijk gesprek in de Thai-Cambodjaanse grensstad Aranyaprathet bekende een ambtenaar openhartig dat de christelijke kerken en de niet-gebonden organisaties als de Jesuit Refugee Service dikwijls meer konden bereiken dan de grote internationale organisaties, vooral dan op het gebied van bescherming en bij het vinden van een gastland. De reden is niet ver te zoeken. Een jaar geleden deelde de Britse pers mee dat het bureau van het Hoge Vluchtelingencommissariaat in Genève de volledige oplage van het maandelijkse tijdschrift Refugees had doen vernietigen (138.000 exemplaren ter waarde van meer dan 1.500.000 BF.). De reden was, naar verluidt, dat er in die aflevering een kritisch artikel was opgenomen over de situatie van de asielzoekers in de Duitse Bondsrepubliek, die ongeveer 10% van de jaarlijkse begroting van het vluchtelingencommissariaat betaalt. Hierop diende de perschef van het vluchtelingencommissariaat, Roland-Pierre Paringaux, zijn ontslag in. De vluchtelingencommissaris, internationale (politieke) of financiële organisaties staan vaak onder sterke politieke druk. Een andere reden waarom het voor de vluchtelingencommissaris steeds moeilijker wordt zijn rol in de kampen effectief uit te oefenen en de vluchtelingen naar derde landen over te brengen, is het gebrek aan ondersteuning vanwege de regeringen die hem nochtans deze opdracht hadden toevertrouwd. Daarom richten de verantwoordelijken van het vluchtelingencommissariaat zich steeds meer tot de kerken en de niet-gebonden vluchtelingenorganisaties.
| |
De ‘vesting’ Europa
Op een conferentie waaraan 24 coördinatoren van de Jesuit Refugee Service uit 12 verschillende Westeuropese landen deelnamen, stelde men onlangs met ‘spijt en zorg de steeds strenger wordende wetten en maatregelen tegen de asielzoekers in alle Westeuropese landen’ vast. In het slotcommuniqué schreven ze: ‘We zijn erover onsteld dat deze landen samenwerken om hun
| |
| |
grenzen naar buiten verder af te grendelen, terwijl ze voor de gemeenschappelijke markt de grenzen binnen Europa afschaffen’.
Twee voorstellingen van het toekomstige Europa staan hier diametraal tegenover elkaar: het Europa van de mensenrechten zoals het in de oorkonde van het Europese Parlement is vastgelegd en het Europa als ‘vesting’ dat bezorgd is voor zijn eigen belangen, dat de blik alleen op zichzelf gericht houdt zoals bij de geheime afspraken van de Trevi-groep van de ministers van binnenlandse zaken. Een rechtvaardige Europese vluchtelingenpolitiek, zo beweren de 24 jezuïeten, moet op de eerste plaats bezorgd zijn voor de armen: ‘De tegenwoordige trend wijst naar het ontstaan van een dubbele, gespleten samenleving, een voor de rijken en een voor de armen. Hetzelfde geldt voor de betrekkingen tussen Europa en de Derde Wereld en voor de nog steeds voor Europa voordelige wereldeconomie. Deze vragen vormen het kader waarbinnen we de oorzaken moeten zoeken waarom mensen zich genoodzaakt voelen hun eigen land te verlaten’.
Tegenover de tendens de grenzen van Europa af te schermen en de mensen die bij ons bescherming en vrijheid zoeken uit onze landen weg te houden, hebben de kerken een cruciale rol te vervullen. In een tijd waarin het in bepaalde politieke kringen de gewoonte is vluchtelingen gelijk te stellen met terroristen en misdadigers, herinneren de kerken er terecht aan, dat veel burgers in Westeuropese landen, bijvoorbeeld in de Bondsrepubliek, niet zo lang geleden zelf nog vluchtelingen waren. Zij behoren te weten dat een mens, die zonder eigen schuld zijn land moet verlaten, aangewezen is op de hulp van degenen die het beter hebben. Door hun talrijke caritatieve werken in de crisisgebieden van de vluchtelingen uit de Derde Wereld, brengen de kerken ons steeds opnieuw de materiële en psychische noden van de ontheemden onder het oog.
Met betrekking tot deze noden hebben vooral de religieuzen een bijzondere verantwoordelijkheid. Als missionarissen werken ze in de landen waaruit de mensen vluchten, ze kennen de naburige landen waarin de verdrevenen het eerst hun toevlucht nemen en ze komen uit landen zoals Europa, de Verenigde Staten, Canada en Australië, waar de vluchtelingen een nieuw leven hopen te beginnen. De missionarissen weten waarom deze mensen hun land verlaten en ze kunnen hen ook helpen bij de integratie in het nieuwe land. Het universele karakter van de kerk, de internationale ervaring van de religieuzen en niet het minst onze plicht als christenen een vreemdeling als een broer op te nemen dagen ons uit het vreemdelingenprobleem openlijk ter sprake te brengen, het onze ertoe bij te dragen om politieke beslissingen te beïnvloeden en nieuwe vormen van samenwerking onder de religieuze orden te ontwikkelen die verder reiken dan de grenzen van onze
| |
| |
lokale gemeenschappen. Wij moeten het onze ertoe bijdragen dat de ‘vesting’ Europa in de komende jaren de bruggen niet opblaast die het met de rest van de wereld verbinden.
| |
Wie is vluchteling?
In elk vluchtelingenkamp dat ik in Azië bezocht, stelde ik de vraag waarom meer dan tien jaren na het beëindigen van de Indochinese oorlog mensen nog steeds gedwongen worden hun land te verlaten. Elke vluchteling had zijn eigen, tragische levensgeschiedenis te vertellen. Ik merkte dat ze uit hoffelijkheid niet uitspraken wat ze eigenlijk wilden zeggen: ‘Hoe kan ik u uitleggen wat er zich in mijn land eigenlijk afspeelt?’ Een jonge Vietnamees die sinds 1982 in een ‘gesloten kamp’ in Hongkong leeft en in wie deze 6 jaren gevangenisleven diepe psychische en fysische sporen hadden nagelaten, zei me: ‘Hier ben ik tenminste vrij’. Ik heb niet verder gevraagd en lang over dit antwoord nagedacht. Als de vluchtelingen probeerden uit te leggen waarom ze hun vaderland hadden verlaten, heb ik dikwijls de indruk gehad dat ze hun best deden om een pasklaar, officieel antwoord te geven in plaats van gewoonweg te vertellen wat hen ertoe gebracht had het levensgevaarlijke avontuur te riskeren van een vlucht in volle zee of over de mijnenvelden langs de grens van Cambodja. Insiders menen dat van de ongeveer één miljoen mensen die sinds 1978 Viëtnam hebben verlaten, meer dan 100.000 in zee zijn omgekomen. In de kampen langs de Thai-Cambodjaanse grens heeft de Jesuit Refugee Service zes technische scholen voor jonge mannen die door mijnontploffingen verminkt werden.
De laatste avond van mijn reis bracht ik door in het ziekenhuis van Pulau Bidong, een vluchtelingeneiland voor de Maleisische kust, dat tot voor korte tijd nog alleen jongeren en kinderen zonder verwanten opnam. Die dag was een boot met 70 Viëtnamezen aangekomen, meestal jonge echtparen met kleine kinderen. Terwijl we de overvolle ziekenkamers bezochten, verklaarde de dokteres dat bijna alle pas aangekomen volwassenen aan tuberculose en de kinderen aan kwashiorkor en marasme (algehele uitputting) leden. Ze meende dat deze ziekten onmogelijk het gevolg konden zijn van de ontberingen gedurende hun bootreis van 5 dagen. Reeds in Viëtnam hadden deze mensen maandenlang in grote hongersnood geleefd. Ook uit andere bronnen kwam men verleden jaar te weten dat de bevolking van Noord-Viëtnam zwaar geleden heeft onder de gevolgen van de droogte en het jarenlange wanbeheer van de regering in Hanoi. Ik had de moed niet deze wandelende skeletten in het hospitaal van het kamp van Pulau Bidong te vragen waarom ze gevlucht waren, nadat ik kort tevoren in Hongkong
| |
| |
persoonlijk getuige was geweest hoe een andere groep uit dezelfde streek van Viëtnam even uitgeput en ziek als ‘economische vluchtelingen’ geweigerd werden.
Mensen die risico's nemen zoals de Viëtnamezen of de Cambodjanen moeten goede redenen hebben om te vluchten, ook als wij ze niet kennen. Het is bedroevend dat men starre principes die niet meer beantwoorden aan de huidige politieke werkelijkheid, blijft hanteren om uit te maken wie recht heeft op de status van vluchteling en wie niet. Dit is ook wel de reden waarom veel echt vervolgden zich onzeker voelen en het niet meer wagen ons hun echte levenservaringen toe te vertrouwen.
De levensverhalen van de vluchtelingen die we dagelijks bij ons werk in de kampen in Afrika, Midden-Amerika en Azië leren kennen, zetten ons aan onze traditionele opvatting van wat een vluchteling is te herzien. Dikwijls zien we op de eerste plaats en soms zelfs uitsluitend de zogenaamde economische en sociale lasten die de vluchtelingen voor ons eigen land betekenen. Het ‘vluchtelingenprobleem’ zien we dan als een probleem waarmee zij ons opschepen. Intussen zijn we blind voor de mens achter het probleem. We vergeten dat de problemen die de vluchtelingen kennen veroorzaakt zijn door een wereld waarvoor wij allen verantwoordelijk zijn. Veel vluchtelingen zouden tevreden zijn als ze alleen maar onze problemen hadden. Bovendien kunnen ze, en zijn ze bereid, het hunne bij te dragen voor het welzijn van het gastland. ‘Een vluchteling brengt naar zijn nieuw vaderland nog wat meer mee dan een bundel spullen. Einstein was een vluchteling’, leert ons een poster van het Hoge Commissariaat voor Vluchtelingen. De vluchtelingen bieden ons de gelegenheid om nieuwe vormen van menselijke solidariteit en samenwerking te ontwikkelen, om de traditionele grenzen tussen de volkeren en staten op te heffen en om de economische klassenverschillen en sociale barrières tussen mensen van verschillende culturen en kleuren weg te nemen. Vluchtelingen nodigen ons niet alleen uit menselijke en pastorale hulp te bieden bij het zoeken naar een nieuw vaderland maar ook ons politiek en theologisch te bezinnen over de oorzaken van hun vlucht. Wie hier in Europa of in de kampen van de Derde Wereld samen met de vluchtelingen uit de puinen van hun vernield verleden een nieuwe toekomst wil opbouwen, kan veel leren over zichzelf.
|
|