Streven. Vlaamse editie. Jaargang 49
(1981-1982)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd[p. 989] | |||||
Israël in crisis
| |||||
[p. 990] | |||||
ke basisfilosofie - geloof in de eigen militaire kracht - en zijn liberale opvatting inzake de organisatie van de economie via de goede werking van het privé-initiatief brengen de Likoed vier jaar later (juni 1981) opnieuw aan de macht, al verkeert het land op dat ogenblik in een economische crisis en een diplomatiek isolement. In onderhavige bijdrage onderzoeken we de oorzaken van deze eigenaardige en op het eerste gezicht contradictorische evolutie, waarbij we vooral de onderlinge verbondenheid proberen te benadrukken tussen het buitenlands en het economisch beleid van een staat die nagenoeg 30% van zijn middelen aan defensie besteedt. | |||||
NationalismeDe Likoed-regering bestaat uit vier afzonderlijke groepen: het rechtspopulistische Heroetblok van Begin, de liberale partij van Ehrlich, de nationaal-religieuze partij van Burg, en verder enkele kleinere fracties, rechtstreeks gesteund door de Sefaradim1. Haar beleid vormt logischerwijze dan ook een compromis tussen vier tendensen: enerzijds nationalisme en liberalisme (historische krachten die hedentendage ook in onze landen weer opgeld maken), anderzijds pro-westerse gezindheid en verdediging van de Sefardische belangen. Deze trends wijzen alle in eenzelfde richting: de afschaffing van het politiek-economisch systeem van staatskapitalistisch dirigisme zoals dat door de Arbeiderspartij werd voorgestaan. Wat men M. Begin ook aan kan wrijven, het is moeilijk vol te houden dat hij een inconsequent of oneerlijk politicus zou zijn. Lid van de autoritaire Betarschool van Ze'ev Jabotinsky, de zgn. revisionisten, pleitte hij reeds in het begin van de jaren twintig voor de bevrijding van heel Palestina, dat - en het Heroet-embleem beklemtoont dit ten overvloede - niet alleen de huidige oppervlakte van Israël omvat, inclusief de Gazastrook en de westelijke Jordaanoever, maar ook heel Transjordanië. Begin zelf bezit dus een waarachtig-godsdienstige overtuiging: de politiek staat in dienst van de religie, en de goddelijke voorzienigheid verleent elk menselijk gedrag een zekere graad van rationalisme. Als guerrillaleider droeg hij met zijn Irgoen-militie in 1948 op doorslaggevende wijze bij aan de vestiging van de zionistische staat, maar hij liet aan Ben Goerion de eer Israël te besturen. Negenentwintig jaar lang bleef Begin de leider van de Heroet-oppositie in de Knesset; alleen tussen 1967 en 1970 maakte hij even deel uit van een kabinet van nationale eenheid. In augustus 1970 verliet zijn partij de | |||||
[p. 991] | |||||
coalitie, toen deze onder Amerikaanse druk de Rogersvoorstellen had aanvaard, die gedeeltelijke terugtrekking uit de bezette gebieden voor mogelijk hielden. Op de vooravond van zijn jongste verkiezingsoverwinning verklaarde Begin ondubbelzinnig trouw te willen blijven aan het oude Heroet-devies: de westelijke Jordaanoever, de Gazastrook en de Golanhoogvlakte moeten eeuwig tot het joodse thuisland blijven behoren. Om deze politiek ook effectief ten uitvoer te leggen, installeerde de Likoed-regering, begin november 1981, in de bezette territoria een burgerlijk bestuur en werd het plan opgevat de 160 bestaande steden verder te bevolken met zo'n 100.000 joodse kolonisten en de ‘Arabieren van het bijbelse Israël’ (de Palestijnen) slechts een statuut van administratieve autonomie te geven. Het begrip ‘administratieve autonomie’ stamt uit Jabotinsky's woordenschat, die in 1906 op de zionistische conferentie van Helsinki die soort autonomie vroeg voor in tsaristisch Rusland verblijvende joodse en nationale minderheden2. Dat Begin, de joodse nationalist, Sadat, de pragmatische Arabier, ertoe kon bewegen het Camp Davidverdrag te ondertekenen, bewijst dat we hem met recht als een meesterdiplomaat kunnen bestempelen. | |||||
Pro-westerse gezindheidVan de Verenigde Staten en van Europa verwacht Begin een expliciete goedkeuring van Israëls algehele beleid, en hij schuwt daarbij geen holpathetische retoriek. Ter illustratie een passage uit een rede in de Knesset: ‘Het Duitse volk is het laatste dat ons de les te spellen heeft... De Nederlanders moeten maar aan Anne Frank denken, de Fransen aan de geschriften van Zola... Nog steeds kleurt Joods bloed de Europese rivieren rood’3. Achter deze pathetiek zit de niet onterechte vrees, dat het Westen, in de eerste plaats Parijs, Bonn en Londen, een toenemende kwantiteit wapens aan de Arabische wereld wil slijten. Nu de geïndustrialiseerde landen zelf een zware economische crisis doormaken, vormt hun wapenexport een renderend bedrijf dat de petroleumdollars terug naar het oude continent zal laten vloeien. Indirect draagt het Westen er dus toe bij dat Israël kostbaar geld moet reserveren om de bewapeningswedloop in het Nabije Oosten te kunnen winnen. En dan spreken we nog niet over de mogelijkheid, dat de Arabische landen opnieuw naar hun oliewapen grijpen; zij hebben | |||||
[p. 992] | |||||
toch al herhaaldelijk bewezen geen betrouwbare westersgezinde bondgenoten te zijn, wel traditioneel-feodaal, fundamentalistisch of Moskou-gericht. Derhalve pleitte de zeer anti-communistische Begin, van in het begin, voor een militaire alliantie tussen de NAVO en Israël, zoals die reeds bestaat tussen Israël en de Verenigde Staten. En door zijn verklaring, dat Afrika en het Verre Oosten tot Israëls invloedssfeer behoorden, liep minister van landsverdediging A. Sharon op deze ambities alvast vooruit. Het Westen mocht bovendien niet vergeten dat ‘ook Jeruzalem de petroleumkraan dicht zou kunnen draaien’4. Dat de Reagan-administratie, de meest pro-Israëlgezinde die het Witte Huis ooit bewoonde, er ongeveer ook zo over dacht, stemde het Likoed-bewind vanzelfsprekend tot diplomatieke vreugde: moesten de VS hun geallieerden immers niet laten zien dat ze het ernstig meenden wanneer ze die naties bevriend noemden? Ook met zwart-Afrika wenst Tel Aviv de verkoelde betrekkingen nieuw politiek en economisch leven in te blazen; op de Israëlisch-Amerikaanse verlanglijst inzake trilaterale strategische samenwerking prijkten allereerst Zaïre, Ivoorkust, Ghana en Togo. | |||||
GodsdienstijverDe Mafdal (Nationaal Religieuze Partij) vormt sedert 1948 een onontbeerlijke coalitiepartner van elke Israëlische regering, zodat zij meer reële macht uitoefent dan haar zetelaantal in de volksvergadering laat vermoeden (thans 6 op 120, een historisch dieptepunt). In Begins kabinet inspireerde Mafdal de wetgeving over zwangerschapsonderbreking en autopsie, over de bevoegdheidsuitbreiding van de religieuze rechtbanken, over de vrijstelling van dienstplicht voor orthodox-gelovige vrouwen, over de beteugeling van missie-activiteiten door niet-joodse centra. Via haar deelname aan het kabinet kreeg het nationalisme van de Likoed een extra-religieuze dimensie, al werd haar wetgevende invloed door de ongelovige Israëliërs geleidelijk electoraal sterker beknot en als een ondraaglijke last ervaren. Zoals Elie Barnavi het treffend uitdrukt, oefent het opperrabinaat een ‘verstikkend conservatieve’ invloed uit, er is weinig verdraagzaamheid van te verwachten5. Onder invloed van de Mafdal werd b.v. het socialistisch geïnspireerd onderwijs vervangen door een systeem van staatsburgerlijke opvoeding dat de Israëlische jeugd vooral nationalisti- | |||||
[p. 993] | |||||
sche en militaristische deugden aankweekt. Uitspraken van sommige rabbijnen m.b.t. de Arabische wereld - ‘in oorlogstijd mag men ook nietjoodse vrouwen en kinderen afslachten’6 - contrasteren sterk met wat de Talmoed voorhoudt. | |||||
Goesh EmounimEen uiterst belangrijke extraparlementaire, maar door de staat erkende pressiegroep, waarvan de meeste leden behoren tot de Mafdal of Likoed, vormt het zgn. ‘Blok der Getrouwen’, beter bekend onder zijn Hebreeuwse benaming ‘Goesh Emounim’: een beweging van enkele duizenden jongeren, vooral van Amerikaanse origine, die zich desnoods met geweld wil verzetten tegen de teruggave aan de Arabieren van ook maar een deel van het historische vaderland. De Israëliërs beschouwen hen als een voorhoede van jonge idealisten die ze met sympathie bejegenen; voor de Palestijnen in bezet gebied vormen deze kolonisten gevaarlijke indringers die met de wapens in de hand steeds meer nederzettingen oprichten - sedert december 1978 is het toegestaan in bezet gebied land te kopen - waarvan het legaal karakter achteraf door de regering wordt bevestigd. In ‘Goesh Emounim’ ontmoeten beide voormelde trends dus elkaar: fanatiek nationalisme en religieuze orthodoxie. | |||||
De SefaradimBij herhaling bestempelde de Likoed-partij zichzelf als de vertegenwoordigster van de Sefaradim. In het hedendaagse Israël behoren deze joodse immigranten uit Arabische landen nog altijd tot de minder welgestelde klassen: als groep wonend in de zgn. moshavim en ontwikkelingssteden in Galilea en de Negevwoestijn, verricht ongeveer de helft van de Sefaradim ongeschoold werk; 14% van de Sefardische arbeiders, wat neerkomt op ongeveer 62.000 (vooral Marokkaanse) families, leeft zelfs onder het bestaansminimum7. Deze gegevens lijken ons belangrijk om twee redenen:
| |||||
[p. 994] | |||||
| |||||
Economisch liberalismeOnmiddellijk na zijn verkiezingsoverwinning - en hiermee belanden we bij het economisch beleid van de Likoed-regering - werd M. Begin door Israëls getrouwe vriend gefeliciteerd: Milton Friedman, Nobelprijs economie en grondlegger van het zgn. monetarisme. Voorstanders van de monetaristische school beweren dat er een vaste relatie bestaat tussen algemeen prijsniveau en geldhoeveelheid. Neemt de geldhoeveelheid toe, dan leidt ze tot koopkrachtverlies; de monetaire overheid moet er dus over waken dat de stijging van primaire (geld in enge zin) en secundaire liquiditeiten (in Israël vooral overheidsobligaties en deposito's in vreemde munt) gelijke tred houdt met de aanwas van het nationaal inkomen. Vastbesloten de inflatie te bestrijden, poogde de Likoed-regering vanaf september 1978 vat te krijgen op de groei van de geldhoeveelheid, via een kwantitatieve kre- | |||||
[p. 995] | |||||
dietcontrole. De algemene verhoging van de rentetarieven die erop volgde (de geldvraag bleef immers gelijk) leidde echter onder het publiek tot de verwachting van een koersstijging van staatsobligaties. Zo stroomde opnieuw geld in de economische kringloop, wat het effect van de monetaire politiek gedeeltelijk neutraliseerde. Verder verhinderde de verhoging van de rentevoeten (thans tot 200%) de economische heropleving: de bedrijven konden hun normale kapitaalbehoeften niet langer financieren. In Israël werd deze tendens in de hand gewerkt door het sterke ‘crowding out’-effect: omdat de overheid overvloedige financiële middelen nodig had, gedroeg zij zich op de geldmarkt als concurrent van de ondernemingen10. Haar uitgaven vertegenwoordigden nl. een groeiend aandeel van het BNP (heden zelfs 100%) en konden steeds minder gemakkelijk worden gedekt door eigen inkomsten. Logisch, wanneer men bedenkt dat b.v. de in Israël geheven belasting op lonen en salarissen het westerse cijfer verre overschrijdt. Het tekort op de lopende begroting nam constant toe en liep in 1980 zelfs op tot 1,7 miljard dollar. De belangrijkste uitgavenposten vormden het immigratiebeleid (inwijkelingen ontvangen goedkope leningen en kunnen zich belastingvrij allerhande goederen aanschaffen), de uitgaven voor sociale zekerheid (goed voor 30% van het budget), de exportkredieten, ook de lonen in overheidsdienst. Sedert einde 1973 komen daarbij de bedragen voor de defensie (nu 65% van het budget), inclusief de nederzettingenpolitiek in de bezette gebieden. Vóór de machtsovername door de Likoed kende Israël het systeem van vaste wisselkoersen; zo werd ervoor gezorgd dat de buitenlandse handel een zekere stabiliteit vertoonde en dat muntspeculatie ontmoedigd werd. Tegelijkertijd echter diende de Israëlische centrale bank in monetair onrustige perioden het pond massaal te ondersteunen via verkoop van buitenlandse valuta (dollar). Staan echter op een gegeven moment zulke deviezen niet vrij ter beschikking, dan kan een land in een afhankelijkheidspositie terecht komen ten opzichte van de buitenwereld, die via internationale organisaties (als het IMF) voorwaarden zal opleggen m.b.t. de in de toekomst te varen economische koers. De Likoed-regering besefte ten volle dat Israël op deze wijze gedwongen zou worden tot het voeren van een deflatiebeleid of in laatste instantie tot een onpopulaire devaluatie. Daarom besloot Begins kabinet autonoom, het pond vrij te laten vlotten en deze maatregel leidde quasi-automatisch tot een reële devaluatie van de Israëlische munt met ongeveer 25%. Andere regeringsbesluiten beoogden | |||||
[p. 996] | |||||
de verdwijning van de parallelle wisselmarkt, de gedeeltelijke liberalisering van het deviezenverkeer, de afschaffing van invoerheffingen en exportsubsidies. Welke filosofie lag aan dit beleid ten grondslag? 1. Het Likoed-kabinet wilde buitenlandse investeerders aantrekken, tegelijk ook Israëlische ondernemers en middenstanders aanmoedigen geld te sparen en zo produktief mogelijk te beleggen. Daarom ook kondigde de regering additionele maatregelen aan van belastingverlaging en toekenning van subsidies op bedrijfsuitrusting11. 2. Het bezit aan deviezen zou de overheid in staat stellen zich meer buitenlandse goederen aan te schaffen, in de eerste plaats dan onderdelen van technologisch hoogontwikkeld wapentuig, dat het Israëlisch militair-industrieel complex in toenemende mate zelf produceerde en dat de concurrentie kan doorstaan met soortgelijke Amerikaanse of Sovjetrussische systemen (cfr. de Arava- en Kfirgevechtsvliegtuigen, de Nesher-bommenwerpers en de Markavatanks). 3. Israël moest minder afhankelijk worden van de buitenwereld, vooral van de Verenigde Staten die, zoals vroeger bleek, niet aarzelen hun militaire en economische hulpverlening te koppelen aan politieke voorwaarden. Droeg b.v. president Carters toegeeflijkheid t.o.v. de Arabieren niet in geringe mate bij tot Begins eerste verkiezingsoverwinning? Begin is alleszins niet van plan in diezelfde commerciële val te trappen. 4. In het jongste decennium kende de Israëlische handelsbalans een continu deficit: het land importeerde systematisch meer dan het uitvoerde. Een fenomeen dat optreedt in de meeste Derde-Wereld-landen; a fortiori, wanneer een groot deel van de invoer uit militaire uitrusting bestaat. De inspanningen van het Likoed-bewind spitsten zich dus vooral toe op het winnen van deviezen, allereerst via verwerving van transfers waarmee men gemiddeld 60 tot 70% van het jaarlijks handelsbalanstekort weg kon werken. Tot deze transfers behoorden bijdragen van de joodse gemeenschappen in de diaspora (vooral de VS), overdrachten van immigranten, West-duitse herstelbetalingen, hetzij ten gunste van de Israëlische regering, hetzij ten gunste van individuele burgers, tenslotte ook giften van de Amerikaanse administratie in de vorm van obligaties of schenkingen van het ‘United Jewish Appeal’. Vooral om deze reden, ook omwille van het groeiend internationaal isolement, beklemtoonde Begin zeer sterk de band die zou bestaan tussen de kapitaalkrachtige diasporajood, en de arme Is- | |||||
[p. 997] | |||||
raëliër, terwijl voorheen Ben Goerions opvatting terzake van een meer nationaal-Israëlische en revolutionair-populistische strekking had getuigd. Belangrijke andere deviezenbronnen vormden nog de inkomsten uit ontwikkelingsprojecten in Afrika en Zuid-Amerika, en uit de wapenexporten, vooral naar Latijns-Amerika (15% van de totale industriële uitvoer). Deze financiering kon uiteindelijk niet beletten dat de totale buitenlandse schuld van Israël opliep tot 20 miljard dollar; of met, per inwoner, 5.000 dollar, de hoogste schuld ter wereld en gelijk aan het gemiddeld jaarloon van een Israëlische werknemer. De huidige reserves van de centrale bank worden geschat op zo'n één miljard dollar, de jaarlijks te betalen intresten op ongeveer het dubbele van dat bedrag. | |||||
InflatieWelke factoren verklaren nu de inflatie die de Israëlische economie constant teisterde en ten opzichte waarvan Begins monetaristisch beleid machteloos bleek? Macro-economisch is er een onderscheid tussen bestedingsinflatie en kosteninflatie. Vraaginflatie ontstaat wanneer de consumptie-neiging te groot wordt in verhouding tot wat de economie van het land zelf kan voortbrengen. Aangezien Israël een staat van immigranten is, kan het bestaande aanbod de supplementaire vraag vanzelfsprekend niet meteen bevredigen. Verder creëert de Israëlische defensie-industrie inkomens zonder dat hiervoor een additionele produktie van verbruiksgoederen plaatsvindt. Een aantal institutionele factoren schept eveneens bestedingsinflatie. Zo worden in Israël de lonen driemaal per jaar geïndexeerd, ten belope van 70% van de prijsevolutie, en additionele door de overheid toegestane salarisverhogingen worden door de privé-sector gewoonlijk automatisch overgenomen. Zelfs dit kon echter niet beletten dat de jongste jaren de reële lonen erop achteruitgingen en het welvaartspeil verminderde12. In absolute waarde ligt het gemiddelde bruto-loon bovendien aan de relatief lage kant en meer dan de helft ervan wordt opgeslorpt door sociale bijdragen en inkomstenbelastingen. Een andere inflatiebevorderende techniek betreft de indexering van de intresten op overheidsobligaties, terwijl de schuldvorderingen van de Israëlische staat hun reële koopkracht verliezen. Met andere woorden: zelfs bij daling van het nominaal inkomen kan het verbruik van de Israëliër gewoon toenemen. Ephraim Rainer drukt het | |||||
[p. 998] | |||||
als volgt uit: ‘The public here doesn't pay the price of inflation. The United States and the Jewish people around the world do that’13. Vanzelfsprekend oefende ook het door Likoed gevoerde liberale beleid, zoals boven uiteengezet, een vraaginflatoire invloed uit. Wat het fenomeen kosteninflatie betreft, vermelden we allereerst de op de trend van de uitgekeerde reële lonen achteropblijvende produktiviteit. Verder greep in de Israëlische economie een toenemend oligopoliserings-proces plaats, zodat in een aantal bedrijfstakken drie tot vier ondernemingen minstens 40% van de totale output produceren en de individuele winstmarges dus gevoelig konden vergroten. Een kostprijsverhogend element vormde tenslotte de hoge op vreemd kapitaal te betalen rentelast, evenals de toename in de grondstoffen- en energiekosten, vooral sedert Israël de olievelden van Abu Rodeis aan Egypte overdroeg en als gevolg daarvan de invoerrekening met ongeveer 900 miljoen dollar zag stijgen. Bij dit inflatiefenomeen, dat zich in Israël buiten alle redelijke proporties manifesteert, op het ogenblik zelfs met een prijstoename van 140% jaarlijks, horen nog enkele verdere overwegingen. 1. Sedert het einde van de jaren zestig is de mentaliteit van de Israëlische consument en producent grondig gewijzigd. Het zionistische gelijkheidsideaal maakte plaats voor het streven naar persoonlijke verrijking en individueel winstbejag. Meer en meer geraakte de Israëliër in de ban van het Amerikaans-Europees levenspatroon: zoveel mogelijk consumptie dank zij een zo groot mogelijk salaris waartoe de produktie op haar beurt moest worden opgedreven. Sedert de Likoed aan de macht kwam, greep echter in het bewustzijn van een deel van de Israëlische jeugd een ommekeer van waarden plaats. Mede onder invloed van de vijandige houding die de buitenwereld constant betoonde t.o.v. de joodse staat, ontstond onder haar een meer religieus getinte revolutionaire ideologie, met alle gevolgen vandien. 2. Vijfenzestig procent van de Israëlische bevolking oefent een functie uit in de minder produktieve, én inflatiebevorderende, tertiaire sector, een aandeel dat groter is dan in een doorsnee ontwikkeld land. Dit cijfer vormt een levende illustratie van de gedeeltelijke niet-verwezenlijking van het zionistisch pioniersmotief, dat vooropstelde dat in Palestina de band tussen het joodse volk en het joodse land zou worden hersmeed. Dit laatste had moeten gebeuren via de bewerking van grond en materie in land- | |||||
[p. 999] | |||||
bouw en nijverheid. De beroemde kibboetzim b.v. bieden nog slechts werk aan 3% van de actieve bevolking en richten hun activiteiten nu vooral op de ontwikkeling van kapitaalintensieve produktiemethoden in de landbouw, alsook op de ontplooiing van de secundaire en tertiaire sector. 3. In hun streven naar verhoging van de industriële produktie imiteerden de Israëlische ondernemers het Westen dat hen op die weg was voorgegaan. Ze investeerden in sectoren die een snel rendement opleverden (o.a. via subsidies door de overheid), organiseerden drieploegensystemen om de bedrijfsuitrusting optimaal te laten renderen, en vertrouwden de minder attractieve jobs toe aan ‘gastarbeiders’ die men niet ver hoefde te zoeken; binnen Israël en de bezette gebieden leven immers 1,8 miljoen Palestijnen (d.i. 37% van de bevolking), wier produkten na 1967 uit de landbouwmarkt werden weggeprijsd. In de joodse staat wordt dan ook 97% van de bediendenfuncties uitgeoefend door Israëliërs, terwijl 87% van de Palestijnen er handenarbeid verrichten14. 4. De bezette gebieden leveren de Israëlische economie tastbare baten op: afzetmarkt voor industriegoederen, bevoorradingsbron in landbouwvoortbrengselen en ongeschoolde arbeiders, geen deviezen-drainerend onderling handelsverkeer, m.a.w. inflatiebestrijdend. We zien dan ook dat onder het Likoed-bewind de landconfiscatie in versneld tempo werd voortgezet. 5. Al veroorzaken de activiteiten van de defensie-industrie inflatie, ze hebben in de Israëlische economie ook een strategische betekenis. Ten eerste omdat nieuwe spitstechnologische uitvindingen, in die nijverheid ontwikkeld, kunnen worden overgeplant naar de civiele sector. Ten tweede omdat het militair apparaat de tewerkstelling verzekert van ongeveer 50% van de economisch actieve bevolking. (We moeten bovendien rekening houden met de vrijwillige en verplichte legerdienst van drie of twee jaar, alsook met de jaarlijkse oproeping gedurende één maand van de reservisten.) 6. Luidens officiële statistieken heeft momenteel slechts 5% van de Israëlische beroepsbevolking geen werk. Dit lage cijfer is te verklaren door drie factoren: de ontplooiing van de defensie-industrie en alle activiteiten die ermee samenhangen; de overtewerkstelling in de secundaire sector (volgens het onderzoek van M. Merhav gaat het om globaal 20% van het aantal uitgeoefende functies)15; het feit dat inefficiënt producerende on- | |||||
[p. 1000] | |||||
dernemingen door de overheid kunstmatig in leven worden gehouden. Tot op heden bleef de Israëlische economie dus gespaard van deze component van de crisis - de werkloosheid - die de meeste andere kapitalistische staten gevoelig heeft getroffen. Telkens wanneer in het verleden de regering diende te kiezen tussen tewerkstelling en prijsstabiliteit, opteerde zij blijkbaar voor het eerste. De jongste jaren benodigt de Israëlische privé-sector echter minder arbeidskrachten en zeker geen geschoolde inwijkelingen of afgestudeerden met een diploma dat bestemd is voor tewerkstelling in de publieke sector, zodat in de toekomst het werkloosheidsvraagstuk zwaarder kan gaan doorwegen. 7. Sommige maatregelen die einde 1979 werden uitgevaardigd in het kader van Begins inflatie-bestrijdende politiek, beoogden een verhoging van de regeringsinkomsten, o.m. via een hogere BTW, intrekking van subsidies en beperking van verbruikerskredieten. In zulke sectoren traden echter zeer snel prijsstijgingen op die vooral de arbeiders troffen, de bevolkingsgroep die in overwegende mate Likoed gestemd had. Tegelijk groeide de invoer uit het buitenland, zodat de kleine Israëlische ondernemers zich bedreigd voelden. Einde 1980, zes maanden vóór de verkiezingen, besloot derhalve de nieuwe minister van financiën, Arridor, opnieuw het subsidiestelsel toe te passen, en de BTW op luxegoederen te verlagen, zonder dat de inkomstenbelastingen werden verhoogd of andere overheidsuitgaven ingekrompen. Alleen via het plaatsen van nieuwe (buitenlandse) leningen kon de Israëlische regering vermijden de prijs voor deze politiek te moeten betalen onder de vorm van toegenomen werkloosheid. Ook het tweede doel dat de Likoed-regering voor ogen stond, de industriële overheidssector dwingen efficiënter te werken óf geleidelijk meer taken over te dragen aan het vrije marktinitiatief, werd niet gerealiseerd. Israëls inflatiebestrijdend beleid had slechts kunnen slagen indien het land de monetaire én de budgettaire politiek naast elkaar én in dezelfde richting zou hebben aangewend. Nu ging echter een restrictief monetair beleid vergezeld van een expansieve begrotingspolitiek. Ook onder Begin haalde het zionistisch nationalisme het dus vooralsnog op het monetaristisch liberalisme. Voor alles bleef Israël een immigratieland dat zijn inwoners werkgelegenheid en levenskansen bieden moest, dit laatste dank zij de indrukwekkende organisatie van een systeem van collectieve welvaart. | |||||
BesluitIsraël bevindt zich in een toestand van zware economische crisis die ongewenste sociale neveneffecten produceert, zoals zich dat overigens ook in | |||||
[p. 1001] | |||||
het geïndustrialiseerde Westen manifesteert. Het gaat hier dan om betrekkelijk eenvoudig aan te pakken problemen als interne onrust, banditisme en druggebruik, typisch voor een overconsumptiemaatschappij, maar ook om veel ernstiger vraagstukken als b.v. het feit dat de publieke opinie een zondebok zoekt wiens verwijdering alle moeilijkheden in één klap op zou lossen. In het Westen zijn dat de gastarbeiders, in Israël de Palestijnen. De begunstigde klasse, die haar geprivilegieerde positie bedreigd ziet, staat een conservatief economisch beleid voor, dat een groot deel van de bezuinigingslasten wil opleggen aan de Israëlische arbeider en de kleine middenstand. Om dat te realiseren moet zij echter een beroep doen op de nationalistische reflex die een verdeelde publieke opinie verenigt in een gemeenschappelijke strijd tegen de meest gehate vijand. Al probeerden groepen als ‘Shalom Ashav’ (Vrede nu) een tegenbeweging op gang te brengen, in meerderheid keurt de massa zo'n beleid goed, vooral omdat ze meent dat alleen een ‘sterke man’ de economische crisis kan oplossen. De Likoed en andere rechtse groeperingen genieten precies daarom duidelijk het vertrouwen van de jonge Israëliërs: 51% van de dienstplichtigen stemt hetzij voor Begins partij, hetzij voor de fascistische Tehiya, die zelfs 16% van de studenten achter zich krijgt16. Reeds vaker echter in de geschiedenis gebeurde het dat een volksdemagoog alleen in het losketenen van een totale oorlog de oplossing voor de crisis meende te hebben gevonden. Reeds enkele jaren geleden zei minister A. Sharon: ‘Ons land bevindt zich in een toestand van zelfvernietiging. Er heerst een zelfmoordklimaat, waarvan ik de oorzaken moeilijk achterhalen kan. Niet onze militaire positie of economische crisis schept gevaren, wel het gebrek aan overeenstemming inzake onze nationale doelstellingen en waarden. Het uur van de waarheid slaat...’17. Israëls verwezenlijkingen gedurende de jongste dertig jaar dwongen eenieders bewondering af: de opslorping van anderhalf miljoen immigranten, de instelling van een democratisch staatsbestel, het streven naar sociale gerechtigheid, alsook zijn economische expansie en militaire slagvaardigheid. Onder de Likoed-regering bleek duidelijker en ondubbelzinniger dan ooit tevoren dat de joodse staat vooral dit laatste meer en meer ging beklemtonen. De opbouw van een eigen kernmacht zou een nucleaire strijd met de Arabische wereld onmogelijk maken. Het doorbreken van de Ara- | |||||
[p. 1002] | |||||
bische coalitie via de ondertekening van het vredesverdrag met Egypte zou de klassiek militaire oorlog bemoeilijken. Systematisch onderschatte echter de Israëlische regering de nefaste economische gevolgen van de Arabische boycot, de geopolitieke afzondering van het land en zijn zware defensielast. |
|